Abonneer Log in

Hoe klimaatverandering en ongelijkheid elkaar versterken

A TALE OF TWO CRISES

  • Arthur Apostel - Doctoraal onderzoeker in de macro-economie, UGent
  • Thomas Lebbe - Doctoraal onderzoeker in de macro-economie, UGent

Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 3 (maart), pagina 65 tot 70

Onwenselijke klimaatverandering en toenemende ongelijkheid zijn twee grote uitdagingen waar we vandaag mee geconfronteerd worden, met veel interactie tussen beide crisissen.

De toenemende ongelijkheid en het risico op onomkeerbare en onwenselijke klimaatverandering vormen twee grote maatschappelijke uitdagingen. Rijke westerse samenlevingen worden sinds de jaren 1980 geconfronteerd met een toename van de inkomens- en vermogensongelijkheid. Door menselijk toedoen is er bovendien een reëel risico op onverwachte en onomkeerbare veranderingen in belangrijke biofysische systemen, met klimaatverandering tot gevolg. In dit artikel gaan we in op enkele wederzijdse interacties tussen beide crisissen.

HOE ONGELIJKHEID KAN LEIDEN TOT EEN HOGER KLIMAATRISICO

Economische ongelijkheid is op minstens drie manieren verbonden met door de mens veroorzaakte klimaatverandering.

Een eerste mechanisme dat in de literatuur prominent aanwezig is, stelt dat burgers in ongelijkere samenlevingen meer geneigd zijn om hun sociale positie veilig te stellen via statusconsumptie, dit is consumptie met als voornaamste functie het uitdragen van sociale status. Overconsumptie van vervuilende goederen uit statusoverwegingen kan ertoe leiden dat ongelijkere samenlevingen een hogere CO₂-uitstoot hebben.

De emissies van armere huishouden zijn per euro consumptie meer vervuilend.

Een tweede mechanisme waardoor ongelijkheid een impact heeft op klimaatverandering wijst erop dat armere burgers geneigd zijn om een groter deel van hun inkomen te consumeren, en gaat ervan uit dat consumptie tot meer CO₂-uitstoot leidt dan sparen. Bovendien zijn de emissies van armere huishouden per euro consumptie meer vervuilend: minder welvarende huishoudens consumeren relatief gezien meer noodzakelijke goederen (denk aan huisvesting of energie), en noodzakelijke goederen zijn door de band genomen vervuilender dan andere consumptie. Herverdeling van rijk naar arm zou er dan volgens sommige auteurs toe kunnen leiden dat er (1) meer geconsumeerd wordt – wat mogelijk vervuilender is dan sparen, en (2) dat er relatief gezien meer vervuilende goederen geconsumeerd worden – de consumptiemix wordt vervuilender.

Een derde kanaal is gegrond in de politieke implicaties van ongelijkheid. Ongelijkheid polariseert een samenleving, terwijl voor klimaatbeleid net een brede consensus vereist is. Verder vernauwt ongelijkheid de mogelijkheid tot overheidsingrijpen, omdat de rijken meer zullen wegen op het beleid en de nadelen van klimaatbeleid beter kunnen doorschuiven naar de niet-rijken. Daarnaast ondermijnt ongelijkheid de gezondheid, weerbaarheid en capaciteiten van armere burgers, wat er voor zorgt dat zij meer gefocust zijn op de korte termijn eerder dan op de middellangetermijnproblemen zoals klimaatverandering. Een laatste politieke implicatie is dat ongelijkheid een hogere vraag naar economische groei bij niet-rijken kan teweegbrengen, terwijl er twijfels zijn of hoge economische groei verenigbaar is met een snelle vermindering van de menselijke klimaatimpact.

Elk van deze mechanismen beïnvloedt hoe economische ongelijkheid een impact heeft op klimaatverandering. Om te bepalen of economische ongelijkheid de CO₂-uitstoot van een samenleving aanjaagt dan wel vermindert, zijn er verschillende empirische studies uitgevoerd. Studies die de impact van inkomensongelijkheid op CO₂-emissies bestuderen, komen tot uiteenlopende resultaten. Een mogelijke verklaring is dat de hierboven uiteengezette mechanismen verschillen naargelang het welvaartsniveau van een land, of zich baseren op andere indicatoren van ongelijkheid (bijvoorbeeld Gini-ongelijkheidsindicator of aandeel top 10%) en CO₂-uitstoot (territoriaal versus consumptie-gebaseerd).1 Verder is er slechts één studie die empirisch nagaat of vermogensongelijkheid in rijke landen bijdraagt aan CO₂-emissies, de auteurs van deze studie vinden een significant verband tussen beide variabelen.2 Meer onderzoek is nodig om de link tussen economische ongelijkheid en emissies uit te klaren.

HOE KLIMAATVERANDERING ONGELIJKHEDEN CREËERT EN VERSTERKT

Klimaatverandering creëert en versterkt klimaatongelijkheden.3 Klimaatongelijkheid kan worden opgesplitst in drie categorieën4: (1) ongelijkheid in de impact van klimaatverandering; (2) ongelijkheid in de verantwoordelijkheid voor klimaatverandering; (3) ongelijke effecten van klimaatbeleid. Hieronder illustreren we hoe klimaatverandering bestaande economische ongelijkheden bestendigt of versterkt, zowel wereldwijd als op Belgisch niveau.

1. Ongelijkheid in de impact van klimaatverandering

Een eerste categorie van klimaatongelijkheid betreft het verschil in klimaatimpact: niet iedereen is in dezelfde mate blootgesteld aan klimaatrisico's.

Verschillende studies tonen aan dat temperatuur een invloed heeft op factoren die de productiviteit van een economie beïnvloeden. Zo zou de arbeidsproductiviteit van werknemers sterk afnemen vanaf 29°C. Uit onderzoek blijkt dan ook een niet-lineair verband tussen temperatuur en economische productiviteit op landniveau: bij landen met een lage temperatuur zal een temperatuurstijging de productiviteit verhogen, terwijl bij landen met een hoge temperatuur een temperatuurstijging de productiviteit net vermindert. Dit verband en de vaststelling dat het in armere landen warmer is, impliceert dat een stijging van de gemiddelde temperatuur naar aanleiding van klimaatverandering welvarende landen minder hard treft dan niet-welvarende landen. Onderzoek bevestigt dat door de mens veroorzaakte temperatuurstijgingen tussen 1960 en 2010 het verschil in bbp per capita tussen de 10% rijkste en de 10% armste landen met maar liefst 25% zou kunnen hebben uitgediept, in vergelijking met een scenario zonder door de mens veroorzaakte klimaatverandering.5

Een ander voorbeeld van ongelijke klimaatimpact in een Belgische context zijn de overstromingen in Wallonië van juli 2021. Volgens een attributiestudie is het erg waarschijnlijk dat klimaatverandering zowel de kans op als de intensiteit van extreme regenval in Wallonië verhoogd heeft.6 Niet alleen werden plaatsen met een hoge concentratie aan mensen met lage inkomens het zwaarst getroffen, het ontbreken van financiële middelen maakte het voor getroffenen met een kleine of onbestaande financiële buffer ook moeilijk om de schade te herstellen.

2. Ongelijkheid in de verantwoordelijkheid voor klimaatverandering

Verschil in verantwoordelijkheid vormt een tweede klimaatongelijkheid. Niet iedereen is even verantwoordelijk voor het risico op onomkeerbare en onwenselijke klimaatverandering. De voornaamste aandrijver van door de mens veroorzaakte klimaatverandering is de verhoogde broeikasgasconcentratie in de atmosfeer. Deze broeikasgasconcentratie wordt op haar beurt bepaald door broeikasgasuitstoot, vaak uitgedrukt in CO₂-equivalenten.

Broeikasgasuitstoot kan op twee manieren aan individuen worden toegewezen. In een territoriale benadering wordt de CO₂-uitstoot toegewezen aan het land waar de uitstoot daadwerkelijk plaatsvindt, vervolgens kan de CO₂-uitstoot per individu berekend worden door de CO₂-uitstoot van een land te delen door haar aantal inwoners. In een consumptie-gebaseerde benadering wordt CO₂-uitstoot toegewezen op basis van de CO₂-uitstoot die verbonden is aan de goederen en diensten die een land finaal verbruikt. Deze finale goederen en diensten bestaan uit private consumptie door huishoudens (bijvoorbeeld brandstof voor auto's), overheidsconsumptie (bijvoorbeeld het voorzien van onderwijs en openbaar vervoer), en investeringen (bijvoorbeeld aankoop nieuwe machines door bedrijven).

In de vakliteratuur wordt vaak beargumenteerd dat de consumptie-gebaseerde benadering een betere manier is om de verantwoordelijkheid voor CO₂-uitstoot te meten. De redenering is dat de verantwoordelijkheid voor CO₂-emissies ligt bij diegenen die een levensstijl hebben die tot een bepaalde uitstoot leidt. Niettemin werd vervuilende productie in het Westen, deels door relatief strengere regulering, verschoven naar landen met minder stringente uitstootnormen: in dat geval ligt een deel van de verantwoordelijkheid bij de landen waar de emissies effectief plaatshebben, gezien de uitstootbeperkingen daar minder strikt zijn.

Wat leert recent onderzoek over de verdeling van consumptie-gebaseerde CO₂-uitstoot? Recent onderzoek geeft aan dat er opmerkelijk grote verschillen zijn in de CO₂-uitstoot van individuen. Zo wordt consistent geschat dat de wereldwijde top 10% met het meest vervuilende consumptiepatroon verantwoordelijk is voor ongeveer de helft van de totale CO₂-uitstoot, terwijl de onderste 50% slechts 10% of minder van de CO₂-uitstoot veroorzaakt – of nog, de globale top 10% is verantwoordelijk voor gemiddeld 24 keer meer emissies dan een gemiddelde persoon uit de onderste 50%.7 De top 1% individuen met de grootste uitstoot zouden verantwoordelijk zijn voor maar liefst 15-17% van de totale CO₂-emissies. Een andere interessante bevinding is dat in 1990 de mate waarin een individu meer of minder uitstootte voornamelijk aan ongelijkheid tussen landen toe te schrijven viel: burgers uit rijke landen stootten gemiddeld meer uit, en dat verklaarde het grootste deel van de ongelijkheid in wereldwijde CO₂-uitstoot toen. Vandaag is de situatie omgekeerd en is de ongelijkheid in emissies voornamelijk een gevolg van ongelijkheid binnen landen: rijke burgers binnen een land stoten meer uit dan arme burgers binnen een land, en dit verklaart het grootste deel van de ongelijkheid in de wereldwijde CO₂-uitstoot.

De top 1% individuen met de grootste uitstoot zouden verantwoordelijk zijn voor maar liefst 15-17% van de totale CO₂-emissies.

Ook in België werd recent onderzocht hoe CO₂-emissies samenhangen met socio-economische status van Belgische huishoudens.8 De top 10% in de inkomensverdeling stoot twee keer meer CO₂ uit dan de onderste 10%. Bovendien is de uitstoot van de onderste 10% voornamelijk afkomstig van levensnoodzakelijke goederen en diensten: huisvesting en energie beslaan 65% van hun totale CO₂-uitstoot. Huisvesting en energie zijn per besteedde euro 10 maal meer CO₂-intensiever dan de gemiddelde bestedingen.

3. Ongelijke effecten van klimaatbeleid.

Een andere milieugerelateerde ongelijkheid is een verschil in beleidsimpact. Niet iedereen is op dezelfde manier onderhevig aan de gevolgen van klimaatbeleid.

Er is een brede consensus dat koolstoftaksen noodzakelijk zijn om economische actoren aan te zetten hun CO₂-emissies te reduceren. Een koolstoftaks is een consumptiebelasting die oploopt in functie van de CO₂-emissies geassocieerd met een bepaald product. Omdat koolstofintensieve producten hierdoor duurder worden, zet zo'n taks mensen aan om hun gedrag te veranderen. Een resem onderzoeken wijst erop dat koolstoftaksen in het merendeel van de rijke landen regressief zijn, en dus armere burgers relatief gezien harder treffen. Daar zijn twee redenen voor: ten eerste is het zo dat burgers met een lager inkomen een groter deel van hun inkomen consumeren, en dus harder getroffen worden door consumptiebelastingen. Ten tweede is de CO₂-emissie-uitstoot per euro consumptie hoger in de lagere inkomensdecielen, of nog: armere burgers consumeren gemiddeld gezien meer goederen met een hoge koolstofintensiteit. Voor zowel Vlaanderen als België werd recent bevestigd dat armere huishoudens per euro consumptie een hogere CO₂-emissie-uitstoot hebben.9

Een resem onderzoeken wijst erop dat koolstoftaksen in het merendeel van de rijke landen 'regressief' zijn, en dus armere burgers relatief gezien harder treffen.

Merk op dat de regressieve impact van koolstoftaksen op verschillende manieren door beleid beïnvloed kan worden. Net zoals op landenniveau het onderscheid kan worden gemaakt tussen territoriale en consumptie-gebaseerde uitstoot (zie eerder), is er ook op individueel niveau een verschil tussen directe emissies (gerelateerd aan bijvoorbeeld brandstofverbruik) en indirecte emissies (de emissies die in de productie- of distributieketen voorkomen). Wanneer een koolstoftaks geheven wordt op directe én indirecte emissies eerder dan enkel directe emissies, zou de progressiviteit van een koolstoftaks toenemen.10 De reden hiervoor is dat rijkere huishoudens per euro consumptie voor meer indirecte emissies verantwoordelijk zijn dan armere gezinnen.

Verder moet ook worden opgemerkt dat naast consumptie ook investeringen tot CO₂-emissies leiden, en dat investeerders voornamelijk rijkere huishoudens zijn: een koolstoftaks die verder gaat dan consumptie en ook (of enkel) CO₂-uitstoot gelinkt aan investeringen belast zou dus progressiever kunnen zijn.11

Daarnaast kan een koolstoftaks ook gericht worden op luxeconsumptiegoederen, of kan er een gedifferentieerd tarief gehanteerd worden voor luxe- en noodzakelijke goederen. Huishoudens onderaan de inkomensverdeling consumeren voornamelijk noodzakelijke goederen, en het lijkt rechtvaardiger om overbodige of niet-essentiële consumptie eerder dan noodzakelijke consumptie te ontmoedigen. Bovendien kan een belasting op luxeconsumptiegoederen mogelijk ook het statusconsumptie-effect van ongelijkheid verminderen.

Ten slotte kan de regressiviteit van een koolstoftaks verholpen worden door de inkomsten van een dergelijke belasting herverdelend in te zetten, bijvoorbeeld door rechtstreekse transfers of door de verlaging van belastingen op arbeid.

Naast een koolstoftaks worden subsidies vaak naar voor geschoven als beleidsinstrument om economische actoren te prikkelen tot klimaatvriendelijk gedrag. Ook subsidies hebben de neiging om de ongelijkheid te vergroten. Het zijn voornamelijk de hogere inkomens- en vermogensgroepen die de initiële kost kunnen dekken van een aankoop (bijv. van zonnepanelen) en daardoor genieten van de subsidie.12 Bovendien is het effect van een milieuvriendelijke aankoop vaak een stijging in de koopkracht, bijvoorbeeld via energiebesparingen.

Belastingen en subsidies maken onwenselijk gedrag, zoals uitstoot duurder, terwijl ze wenselijk gedrag, zoals renovaties, goedkoper maken. Zoals hierboven aangehaald lijkt het aannemelijk dat belastingen en subsidies in eerste instantie de ongelijkheid doen toenemen. Een alternatieve manier om de uitstoot te verminderen is een quotasysteem: individuen krijgen een CO₂-budget en kunnen naargelang hun noden extra budget aankopen van burgers die minder CO₂ uitstoten. Door de a priori grotere CO₂-uitstoot van rijkere huishoudens, zal de invoering van een CO₂-budget herverdelend werken.

Los van individuele beleidsmaatregelen zoals belastingen, subsidies of quota willen we nog wijzen op het belang van eco-sociaal beleid. Het afwenden van klimaatverandering zal een vergaande transformatie van onze samenleving vergen. Om ervoor te zorgen dat klimaatmaatregelen de ongelijkheid niet vergroten of tot politieke tegenwind leiden, is het belangrijk om klimaat- en sociaal beleid zoveel mogelijk te integreren. Beleidsmaatregelen die expliciet zowel klimaat- als sociale doelstellingen nastreven zouden niet alleen rechtvaardiger maar ook effectiever kunnen zijn.13

CONCLUSIE

Onwenselijke klimaatverandering en toenemende ongelijkheid zijn twee grote uitdagingen waar we vandaag mee geconfronteerd worden. Economische ongelijkheid kan een effect hebben op de menselijke klimaatimpact: er zijn theoretische mechanismen waardoor economische ongelijkheden tot meer CO₂-uitstoot kunnen leiden, maar de empirische resultaten zijn tegenstrijdig. Daarnaast kan klimaatverandering bestaande ongelijkheden bestendigen of versterken. Klimaatongelijkheid bestaat uit minstens vier componenten: (1) de klimaatimpact is niet gelijk verdeeld; (2) niet iedereen is even verantwoordelijk voor klimaatverandering; (3) de impact van beleidsmaatregelen om klimaatverandering tegen te gaan is niet gelijk verdeeld over de bevolking; (4) niet iedereen heeft evenveel inspraak bij de totstandkoming van klimaatbeleid.

EINDNOTEN

  1. Jorgenson et al., 2016. Domestic inequality and carbon emissions in comparative perspective.
  2. Knight et al., 2017. Wealth inequality and carbon emissions in high-income countries.
  3. Laurent, 2011. Environmental justice in the EU.
  4. Merk op dat in de literatuur ook een vierde categorie aan bod komt: ongelijke mogelijkheid tot beleidsbeïnvloeding, i.e. burgers zijn niet in dezelfde mate in staat om klimaatbeleid te sturen.
  5. Diffenbaugh en Burke, 2019. Global warming has increased global economic inequality.
  6. https://www.worldweatherattribution.org/heavy-rainfall-which-led-to-severe-flooding-in-western-europe-made-more-likely-by-climate-change/
  7. Bruckner et al., 2022. Impact of poverty alleviation on emissions. Kartha et al., 2020. The carbon inequality era: an assessment of the global distribution of consumption emissions among individuals. Chancel, 2022. Global carbon inequality over 1990-2019.
  8. Lévaj et al., 2021. The association between the carbon footprint and the socio-economic characteristics of Belgian households.
  9. Christis et al., 2019. A detailed household carbon footprint analysis using expenditure accounts. Lévay et al., 2021.
  10. Feindt et al., 2021. Challenges and opportunities of European carbon pricing.
  11. Chancel, 2022.
  12. Borenstein en Davis. 2016. The distributional effects of US clean energy tax credits.
  13. Gough, 2017. Heat, greed and human need.

Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 3 (maart), pagina 65 tot 70

KLIMAAT

Het grote taboewoord met een K
Dirk Holemans
Hoe klimaatverandering en ongelijkheid elkaar versterken
Arthur Apostel en Thomas Lebbe
Tussen klimaatontkenning en klimaatrealisme: hoe groen is Vlaams Belang?
Jasper Praet

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.