Abonneer Log in

Activering is niet louter het draaien aan één knopje

Samenleving & Politiek, Jaargang 31, 2024, nr. 3 (maart), pagina 20 tot 25

Om werklozen en niet-beroepsactieven aan de slag te krijgen, wordt al snel gedacht dat financiële prikkels dé oplossing zijn. Ik ga daar niet in mee.

Werk is een thema dat geregeld over de lippen rolt in de politieke arena. Werk speelt immers een centrale rol in ons economisch landschap, in het helpen financieren van onze sociale zekerheid, en in het dagdagelijkse leven van heel wat Belgen. Zowel de Vlaamse als federale regering maakten van meer mensen aan het werk dan ook een speerpunt in hun regeerakkoorden. Een thema met zoveel belang leidt tot vele opinies en veronderstellingen. Een aantal daarvan zijn verworden tot mythes die leven in de Wetstraat, maar die bijstelling vragen. In deze bijdrage doorprik ik vier van deze mythes.

MYTHE 1. ‘80% WERKZAAMHEIDSGRAAD IS HAALBAAR EN DÉ OPLOSSING’

De Vlaamse regering stelde bij haar aantreden in september 2019 een 80% werkzaamheidsdoelstelling voorop. Acht op de tien personen tussen 20 en 64 jaar zouden aan het werk moeten in Vlaanderen. Een jaar later nam ook de federale regering deze 80% werkzaamheidsdoelstelling over. De doelstelling is bedoeld om de sociale zekerheid te helpen financieren, maar ook om de sterke krapte die in alle landsdelen gevoeld wordt te helpen beantwoorden. Ik bracht hierover eerder al de inschatting dat die doelstelling voor België als geheel verre van realistisch is. Het zou van het Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest groeiritmes vragen die een meervoud zijn van wat ze ooit haalden. Of het zou bij gelijke inspanning van de gewesten, een werkzaamheidsgraad van Vlaanderen vragen richting 85%, wat bijna geen enkele ander Europese regio al bereikt.

Als ik de gerealiseerde evolutie bekijk tussen het derde kwartaal van 2019 en 2023 voor België en de gewesten, blijft mijn eerdere analyse overeind. Het goede nieuws is dat Vlaanderen op schema zit voor een 80% doelstelling. Vlaanderen landt momenteel op 76,9%, en als het het groeiritme van de voorbije jaren continueert, komt het volgens onze berekeningen uit op 79,9%. Brussel toonde de voorbije jaren dan weer een straffe evolutie met een jaarlijks groeiritme (+1,1%) dat bijna 2 keer zo hoog lag als gemiddeld in EU27 en 2,5 keer zo hoog als in Vlaanderen. Maar zelfs bij een verderzetting van dit tempo, haalt Brussel in 2030 ‘slechts’ een werkzaamheidsgraad van 74%. Tegelijk baart het Waalse Gewest serieuze kopzorgen. Het heeft de voorbije jaren geen enkele noemenswaardige werkzaamheidsprogressie gemaakt: van 65% in 2019 naar 65,2% in 2023 (telkens jaarcijfers derde kwartaal). Zet elk gewest haar werkzaamheidsmars verder, komen we zo uit op 74,8% werkenden in België tegen 2030. Nog een stuk verwijderd dus van een 80% doelstelling.

Een vaak aangehaalde maatregel als flexi-jobs helpt niet om de werkzaamheidsgraad te verhogen.

Er is an sich niets mis met het formuleren van een ambitieuze doelstelling. Het is vaak maar door ambitie te formuleren dat dromen worden verwezenlijkt. Vraag het maar aan menig topsporter. Maar dromen realiseren, vereist hard werk. Wat zich hier vertaalt als de noodzaak aan het uittekenen van ambitieus arbeidsmarktbeleid. Laat het nu net daar zijn dat het schoentje knelt. Er is weinig beleid geweest op federaal vlak, of in de Waalse regio, dat de werkzaamheidsgraad helpt aanzwengelen. Een vaak aangehaalde maatregel als flexi-jobs helpt niet om de werkzaamheidsgraad te verhogen. Deze mensen zijn immers al aan het werk, en doen het nu bovendien in een stelsel dat minder bijdraagt aan de sociale zekerheid.

De vraag is daarnaast of 80% werkzaamheidsgraad wel de heilige graal is in het zoeken naar oplossingen voor onze financiële uitdagingen en de krapte op de arbeidsmarkt. Meer mensen aan het werk zetten, brengt ook een kost met zich mee qua begeleiding en training. We rekenen ons dus best niet een-op-een rijk bij elke persoon extra aan het werk. West-Vlaanderen toont dan weer dat het, zelfs met haar werkzaamheidsgraad van 80%, toch nog vele vacatures niet ingevuld krijgt. Ook daar blijft de krapte alomtegenwoordig.

MYTHE 2. ‘EEN IJSBERG AAN NIET-BEROEPSACTIEVEN KAN GEWOON AAN HET WERK’

Het spreekt wel aan, de visueel aantrekkelijke figuur van collega professor Stijn Baert (UGent), waarin de werklozen maar het topje van de ijsberg zijn om aan het werk te krijgen. Een veel groter deel van niet-beroepsactieven ligt te wachten onder het wateroppervlak en kunnen we toch allemaal gewoon aan het werk krijgen, niet? Er zijn kansen genoeg in België, toch? Zijn die 1,6 miljoen niet-beroepsactieve Belgen tussen 20 en 64 jaar (of ‘inactieven’ in het woordgebruik van Stijn Baert) onder het wateroppervlak niet gewoon te onwillend om te gaan werken?

We wijzen met ons Steunpunt Werk al vele legislaturen op het belang van niet-beroepsactieven voor de arbeidsmarkt. Maar ik deed de voorbije jaren ook verder onderzoek naar deze niet-beroepsactieven en daaruit volgt een sterke nuancering van wie binnen de niet-beroepsactieven toe te leiden zou vallen naar werk. Zo tonen onze berekeningen dat van de 1,6 miljoen niet-beroepsactieven, er zo’n 455.000 arbeidsongeschikt zijn, 271.000 huisvrouw of -man, 361.000 student, 351.000 vervroegd gepensioneerd en 182.000 zoekend of beschikbaar voor werk (maar niet beide tegelijk) of zichzelf nog beschouwend als werkend of werkloos (bijvoorbeeld ingeval ze mantelzorg opnemen, of niet-betaald werk verrichten).

Laat ons wel wezen dat niet iedereen van die 1,6 miljoen mensen aan het werk kán, of zelfs hoeft.

Elk van die groepen ondervindt uiteenlopende drempels om aan de slag te gaan. En ook werkgevers lopen tegen heel wat moeilijkheden aan om deze groepen van niet-beroepsactieven aan het werk te zetten en houden (zie ook verder, MYTHE 3). Uiteraard moeten we verder inzetten op het zoveel mogelijk wegnemen van die verschillende obstakels, maar laat ons wel wezen dat niet iedereen van die 1,6 miljoen mensen aan het werk kán, of zelfs hoeft. Kijken we even naar de groep van arbeidsongeschikten bijvoorbeeld. Beleidsmatig zijn zij effectief te lang onderbelicht geweest, terwijl er best wel marge is om hun band met de arbeidsmarkt terug te versterken. Maar we kunnen dat nog zo goed doen, er zullen altijd mensen te zwaar getroffen zijn door ziekte, handicap of aandoening waardoor hen toeleiden naar werk gewoon niet haalbaar, noch wensbaar is. Ook studenten kunnen we niet massaal de arbeidsmarkt op krijgen, zij zijn net aan het investeren in hun kennis en vaardigheden om later effectief sterker op die arbeidsmarkt te kunnen komen.

En dan zijn er nog de huisvrouwen of -mannen. Mijn onderzoek, met collega Michelle Sourbron, wijst erop dat het overgrote deel van hen zelf geen uitkering ontvangt. Dat belet sommige politici niet om zeer denigrerende uitspraken te maken over deze groep. Mijn opinie daarover is duidelijk (en deelde ik eerder al in De Standaard): we mogen de waarde van de zorgtaken die deze huisvrouwen opnemen niet onderschatten. In tegenstelling tot mijn collega Stijn Baert, hanteer ik daarom al jaren bewust de term ‘niet-beroepsactief’ voor deze personen, in plaats van ‘inactief’, gezien de vele actieve rollen die ze opnemen buiten een ­arbeidscontext. Voor mij is vrijwilligerswerk, niet-betaald zorgverlenend werk, mantelzorg, … niet minder waard voor onze samenleving, zoals bepaalde heren politici al eens insinueren. Zorgnet-Icuro waarschuwt voor een toekomst waarin we (niet-betaalde) zorgtaken moeten opnemen voor onze naasten om het zorgsysteem te ontlasten. Ik meen eveneens dat de druk op de reguliere arbeidsmarkt sterk kan oplopen, wanneer we alle vrijwilligerswerk of zorgend niet-betaald werk eruit halen. De krapte kan dan net nog nijpender worden. Hoe groot dit effect precies zou zijn, is nog niet helemaal in te schatten. Het vraagt verder onderzoek en nieuwe cijfergegevens. Ongeacht het precieze antwoord, is mijn conclusie alvast dat huisvrouwen en -mannen afbranden absoluut nefast is.

MYTHE 3. ‘ACTIVERING IS KWESTIE VAN DE JUISTE FINANCIËLE PRIKKEL’

Om werklozen en niet-beroepsactieven aan de slag te krijgen, wordt al snel gedacht dat financiële prikkels dé oplossing zijn. Het beperken van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd is dan vaak de remedie die ook in de Wetstraat naar voor wordt geschoven. Dit zal werklozen wel snel richting werk duwen.

Ik ga daar niet in mee. Laat me dit even duiden via het voorbeeld van Vlaanderen, dat eveneens onderhevig is aan de maatregel van werkloosheidsuitkeringen van onbepaalde duur. Als ik Vlaanderen over een periode van 35 jaar beschouw, sinds het aantreden van de eerste Vlaamse minister van Werk in 1988, heeft het in crisisperiodes zijn werkloosheidsschommelingen veel beter dan heel wat andere Europese landen en regio’s kunnen inperken. Bovendien is Vlaanderen kunnen evolueren naar een absoluut laagterecord van 3,3% werkloosheidsgraad, waarmee het Europees gezien tot de koplopers behoort. Blijkbaar zijn er voor Vlaanderen dan toch andere activeringsmaatregelen die doorslaggevender zijn voor zijn werkloosheidssucces dan alleen maar de onbepaalde duurtijd van de werkloosheid.

Uiteraard moeten we wel inzetten op het financieel aantrekkelijker maken van werk. De financiële inactiviteitsval is groot. Maar activering is niet louter een kwestie van het geven van de juiste financiële prikkel. Er is onder wetenschappers zelfs geen consensus over wat die juiste prikkel dan zou moeten zijn. Er zijn wetenschappers die aangeven dat de werkloosheidsuitkeringen best hoog liggen aan het begin van de werkloosheid, om ze dan te laten dalen. Maar er zijn ook steeds meer onder­zoeken die uitgaan van het tegenovergestelde: beginnen met lage uitkeringen, ­zodat mensen net van bij het begin geprikkeld worden om een nieuwe job te nemen, maar na verloop van tijd het beschermingsmechanisme sterker laten spelen.

Mijn onderzoek over niet-beroepsactieven toont keer op keer de complexiteit van drempels en contexten waarin zowel zij als werkgevers zich bevinden.

Mijn onderzoek over niet-beroepsactieven toont ook keer op keer de complexiteit van drempels en contexten waarin zowel zij als werkgevers zich bevinden. Deze drempels situeren zich vaak op het snijvlak van verschillende beleidsdomeinen. Ze vragen dus ook een beleidsoverschrijdende aanpak. Maar een arbeidsmarktcheck in andere beleidsdomeinen ontbreekt nog vaak. Heeft men bij de vernieuwde mobiliteitsaanpak bij De Lijn bijvoorbeeld ook een arbeidsmarkttoets uitgewerkt? Niet-beroepsactieven ervaren ook geregeld dat in hun levensparcours de arbeidsmarktband werd losgelaten of doorgeknipt. Denk bijvoorbeeld aan werkenden die ziek geworden zijn. Werkgevers vinden het vaak moeilijk om het gesprek aan te knopen met een zieke werknemer en laten hen zo (onbewust) los. De trajecten die ze moeten doorlopen, zijn vaak ook erg complex, en zelfs tegenstrijdig. Ook artsen kunnen deze personen nog onvoldoende bekijken vanuit perspectief van wat wel nog kan op de arbeidsmarkt. Er zijn ook groepen die onvrijwillig de zorg voor de kinderen of andere afhankelijken opnemen door gebrek aan alternatieve opvangmogelijkheden. De (huis)vrouwen met een migratieachtergrond krijgen dan weer geregeld al vanaf de schoolloopbaan een achterstand te verwerken. Of ze krijgen steeds dezelfde ‘traditionele’ ­beroepsprofielen en -keuzes voorgeschoteld, waar er nood is om meer te denken op maat van de talenten en vaardigheden. Arbeidsmarktbeleid is soms nog exclusief gericht op de arbeidsmarktinsiders, wat nefast is voor een inclusief verhaal. Zo staan loopbaanbegeleidingscheques, competentiechecks of heel wat opleidingsincentives niet open voor niet-beroepsactieven. Ook organisaties vragen om betere coördinatie, ontsnippering en verduidelijking van rolverdeling, ondersteuning, vereenvoudigde regelgeving.

Dit, en nog veel meer, maakt dat ik er blijf op wijzen dat activering niet louter het draaien is aan één knopje. Nee, het bestaat uit een complex samenspel van vele factoren waarop verder ingezet dient te worden.

MYTHE 4. ‘MEER BELEID IS ALTIJD BETER’

In MYTHE 1 haalde ik aan dat het formuleren van een ambitieuze werkzaamheidsdoelstelling ook ambitieus arbeidsmarktbeleid vraagt. Dat laatste wordt in de Wetstraat al eens misbegrepen als zo veel mogelijk arbeidsmarktmaatregelen lanceren of onze burgers en werkgevers bestoken met allerlei ballontjes. Onder het motto ‘meer is altijd beter’.

Helaas geeft dit niet de realiteit weer. Er bestaat nu al een grote hoeveelheid aan regeltjes, procedures en maatregelen die, hoewel mogelijk goed bedoeld, vaak hun doel voorbij schieten. Zowel burgers als werkgevers geven aan dat ze door het bos de bomen niet meer zien. Denk aan het opleidingsbeleid. Dat is zeer versnipperd over allerlei verstrekkers, waarbij er geen regisseur is die mensen er wegwijs in maakt. Als werkgevers aan de slag willen gaan met niet-beroepsactieven lopen ze vaak vast in alle regelgeving en het gebrek aan coördinatie en rolverdelingen. Veel maatregelen die in de markt worden gezet, vertrekken ook van de idee dat mensen er wel zelf hun weg naar zullen vinden, in plaats van alles duidelijker op maat aan te bieden op één plaats of één virtuele burgerportefeuille. Daar zijn talrijke voorbeelden van, zoals bij de jobbonus, loopbaancheques, werkbaarheidscheques, opleidingcheques, reïntegratietrajecten, enzovoort.

Veel maatregelen vertrekken ook van de idee dat mensen er wel zelf hun weg naar zullen vinden.

Daarnaast worden nieuwe maatregelen wel al eens spectaculair gecommuniceerd, terwijl ze in de praktijk niet steeds tot werking komen. Of ze gaan een stille dood tegemoet omdat de sociale partners het er niet over eens worden. Of ze brengen gewoon weinig zoden aan de dijk. Denk aan verschillende maatregelen in de wet ‘wendbaar en werkbaar werk’ of de arbeidsdeal: de vierdagenwerkweek, het recht op deconnectie, het recht op 5 VTE dagen opleiding (wie monitort dit?), het kunnen schenken van vakantiedagen aan een collega, loopbaansparen, enzovoort. Dat is soms heel verwarrend voor de burger, en zeker voor wie verder van die arbeidsmarkt staat.

Dat betekent niet dat we tegen experiment of nieuwe ideeën hoeven te zijn. Maar laat ons dan evidence-based werken. Dat betekent het uittesten op kleinere schaal, met daaraan de nodige wetenschappelijke evaluatie gekoppeld. Zo kunnen experimenten die positief geëvalueerd worden op grotere schaal uitgerold worden, en worden gecommuniceerd aan de bevolking. Waar duidelijk wordt dat iets niet werkt, moet dan ook de beslissing volgen om af te schaffen. Vereenvoudiging is nodig en kan weldegelijk leiden tot veel beter beleid.

Samenleving & Politiek, Jaargang 31, 2024, nr. 3 (maart), pagina 20 tot 25

MYTHES IN DE WETSTRAAT DOORPRIKT

De begroting is niet onhoudbaar als men keuzes durft maken
André Decoster
Het zijn niet enkel de zotten die werken
Olivier Pintelon
Activering is niet louter het draaien aan één knopje
Sarah Vansteenkiste
De perfecte overheid bestaat niet
Bram Verschuere
Snijden in gezondheidszorg is een slecht idee
John Crombez
Illusie van belastingverlaging wordt best opgeborgen
Alexandra Fernandes en Jozef Pacolet
We zijn allemaal migranten
Karel Arnaut en Luce Beeckmans
Technologie zal de klimaatcrisis niet oplossen
Lander Van Tricht

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.