De kans op elektriciteitsschaarste in de komende winter, grotendeels veroorzaakt door de onbeschikbaarheid van de ‘scheurtjesreactoren’ (Doel 3 en Tihange 2) en het uitvallen van Doel 4 (wellicht door sabotage), stellen het debat rond de richting en de snelheid van de energietransitie opnieuw op scherp. De polarisatie rond kernenergie loopt parallel met de links-rechtstegenstelling in de Belgische politiek, die in de recente verkiezingen en de federale regeringsvorming volop uitgespeeld werd. In deze bijdrage geven we een aantal denkpistes voor de vormgeving van het beleid rond energiebevoorradingszekerheid en de rol van kernenergie daarin, waarbij het algemeen belang voorop staat. Het is noodzakelijk een onderscheid te maken tussen bevoorradingszekerheid op de lange, middellange en korte termijn.
GEPOLARISEERD DEBAT
Zowat iedereen erkent tegenwoordig de noodzaak om ons huidige energiesysteem om te bouwen naar een nieuw systeem dat veel minder vervuilend is, veel minder broeikasgassen uitstoot (-80% tot -95% in 2050, vergeleken met het niveau van 1990), veel minder afhankelijk is van fossiele brandstoffen, maar toch betaalbaar blijft voor onze gezinnen en bedrijven. Ook België werkt binnen het Europese beleidskader (bijvoorbeeld het Europese Energie-Klimaatpakket 2020) aan een energietransitie en zet daarbij in op een verhoogd aandeel hernieuwbare bronnen in de energieproductie en een uitstap uit de kernenergie. De wet op de kernuitstap van 2003 voorzag in een graduele afbouw van kernenergie, met de sluiting van Doel 1 en 2 en Tihange 1 in 2015 en de sluiting van de (recentere) centrales Doel 3 en 4 en Tihange 2 en 3 ten laatste in 2025. Inmiddels bereikte de regering-Di Rupo een akkoord om Tihange 1 tien jaar langer open te houden (tot 2025).
De manier waarop de energietransitie in België tot dusver verloopt roept echter allerlei vragen, bedenkingen en vooral heftige discussies op. De meningen over de optimale evolutie van de Belgische energiemix; maatregelen om de energiebevoorradingszekerheid te garanderen; en de effecten van de energietransitie op de Belgische economie, het concurrentievermogen van de bedrijven en op de koopkracht van de gezinnen (waarbij vooral de toenemende problematiek van de energiearmoede in het oog springt) lopen sterk uiteen.
Zoals vaak in het verleden kristalliseert dit brede energiedebat zich uit in een gepolariseerd debat over het nut en de noodzaak van kernenergie om onze energiebevoorrading veilig te stellen. De polarisatie rond kernenergie loopt parallel met de links-rechtstegenstelling in de Belgische politiek, die in de recente verkiezingen en de federale regeringsvorming volop uitgespeeld werd. (Centrum)linkse partijen blijven achter de oorspronkelijke wet op de kernuitstap staan; (centrum)rechtse partijen pleiten voor een verlenging van de levensduur van de bestaande centrales (Doel 1 en 2, naast de al toegekende verlenging voor Tihange 1), al dan niet gekoppeld aan een pleidooi voor de bouw van (een) nieuwe kerncentrale(s) (standpunt van N-VA).
Ook vandaag weer zijn de pleidooien om nu eens definitief knopen door te hakken en een breed gedragen energiepact over de toekomst van ons energiesysteem af te sluiten niet van de lucht. Gezien de aard van de uitdagingen die op ons afkomen (met de klimaatopwarming op kop) en de lange levensduur van investeringen in onze energie-infrastructuur (energiecentrales gaan al gauw 30 tot 60 jaar mee, netwerken nog langer) kunnen we de noodzaak van een breed gedragen energievisie op de lange termijn enkel maar onderschrijven. Toch mogen we niet naïef zijn over de totstandkoming en slagkracht van zo’n langetermijnpact.
Wat de slagkracht van de overheid betreft willen we onderlijnen dat door de Europese vrijmaking van de leidinggebonden energiemarkten het nationale niveau minder relevant geworden is voor een aanbodbeleid maar relevanter voor een vraagbeleid via de scheiding tussen distributie en productie. Aan de aanbodszijde hebben beleids-makers enkel nog de mogelijkheden om randvoorwaarden op te leggen aan het gebruik van bepaalde technologieën (gaande tot een verbod) en/of de introductie van bepaalde technologieën op de energiemarkt te faciliteren via marktgerichte instrumenten (bijvoorbeeld groenestroomcertificaten, feed-in tarieven, investeringssteun). De planmatige uitbouw van het productiepark in overleg met de producenten (zoals vroeger gebeurde met de uitrustingsplannen) is echter definitief verleden tijd. Naarmate de nationale staten aan institutioneel gezag verliezen zal het belang van concurrentie op internationale markten toenemen, zowel tussen ondernemingen als tussen staten en hun beleid. Anderzijds worstelt de besluitvorming in België zoals al vermeld met grote (partij)politieke meningsverschillen en de grote belangen die op het spel staan (Electrabel realiseert met behulp van de versneld afgeschreven Belgische kerncentrales hoge winsten in de vrijgemaakte elektriciteitsmarkt).
Wat de totstandkoming van een mogelijk energiepact betreft, moet dus duidelijk afgestapt worden van het idee van een deliberatieve uitwisseling van argumenten tussen ‘gelijken’ en ‘creatieve’ visievorming die stevige wortels in de realiteit mist. Hier vallen lessen te trekken uit de praktijk van de Nederlandse energietransitiearena’s, waar een kleine groep verlichte pioniers verondersteld werd op persoonlijke basis, en dus niet als vertegenwoordigers van hun organisatie, de bakens uit te zetten. In de realiteit werden de arena’s gedomineerd door de gevestigde energieconcerns, en werden cruciale onderwerpen zoals de vormgeving van de liberalisering van de energiemarkt en, jawel, kernenergie van de transitie-agenda’s geweerd. Bij het onderhandelen van een energiepact moeten de particuliere belangen duidelijk in het achterhoofd gehouden worden, en moet het algemene belang vooropgesteld en streng bewaakt worden. Een neutrale positie in het debat innemen is onmogelijk, en knopen doorhakken creëert winnaars en verliezers. Deze werkelijkheid uit de weg gaan of verdoezelen via een breed gedragen maar ondiepe consensus kan enkel resulteren in een verlies van kostbare tijd.
KEUZES VOOR DE LANGE TERMIJN (2030-2050)
Duurzame ontwikkeling biedt o.i. nog steeds het beste referentiekader voor de energiebevoorradingskeuzes op de lange termijn. In tegenstelling tot de gangbare opinie is dit begrip niet ‘vaag’ of ‘ambigu’. Het is goed even terug te grijpen naar de oorspronkelijke visie van duurzame ontwikkeling zoals die in het Brundtland-rapport (1987) verwoord wordt. Daar wordt duidelijk gewezen op vier hoofddimensies van duurzame ontwikkeling, die nauw met elkaar verweven zijn: het richten van productie- en consumptiepatronen naar een meer efficiënt gebruik van grondstoffen en een geringere impact op het milieu (met bijzondere aandacht voor technologische ontwikkelingen op dat gebied), het stimuleren van duurzame economische groei (met bijzondere aandacht voor investeringen daar waar de grootste noden bestaan), sociale gelijkheid, en ten slotte het aanpassen van instituties en beslissingsprocedures om de drie voorgaande dimensies te kaderen (met bijzondere aandacht voor transparantie, aansprakelijkheid en democratische participatie). Deze ethische uitgangspunten moeten uiteraard verder uitgewerkt worden in concrete beslissingscriteria en waar mogelijk kwantitatieve indicatoren om de duurzaamheidsvisie zo helder mogelijk in het vizier te krijgen. Voor de organisatie van dergelijk articulatieproces kunnen we bijvoorbeeld gaan kijken naar de Duitse Energiewende, waar een ethische commissie (bestaande uit prominente wetenschappers, industriëlen en vertegenwoordigers van maatschappelijke groepen) de bakens uitzette voor het Duitse energiebeleid en kon rekenen op instemming over de partijpolitieke grenzen. Daarnaast zou men bijvoorbeeld ook kunnen denken aan de organisatie van een burgerforum, naar het voorbeeld van het door de Koning Boudewijnstichting georganiseerde burgerforum omtrent de opties voor het beheer op de lange termijn van het nucleair afval.
Het kernenergiedebat kan dan op een nieuwe manier gekaderd worden: welk deel en onder welke vorm kan kernenergie bijdragen aan een duurzame energietoekomst? Kernenergie staat o.i. voor grote uitdagingen wil het zich inschrijven in de logica van duurzame ontwikkeling en de daaraan verbonden beleidsprincipes. Hierbij zullen vragen aan bod moeten komen zoals ‘Welke ethische invulling geven we aan het doorschuiven van problemen naar toekomstige generaties?’ (principe intergenerationele gelijkwaardigheid m.b.t. de nucleaire afvalproblematiek); ‘Hoe kosten (ook uit het verleden) zo weinig mogelijk afwentelen op de gemeenschap?’ (‘de vervuiler betaalt’-principe m.b.t. de nucleaire afvalproblematiek en de ontmanteling van kerncentrales); ‘Zijn catastrofale risico’s met kleine kans aanvaardbaar in een dichtbevolkt land?’ (voorzorgsprincipe m.b.t. onzekerheid van nucleaire risicoschattingen). De kernenergiesector is er nog niet in geslaagd op die vragen een afdoend antwoord te geven.
Er wordt in dit verband wel eens verwezen naar de zogenaamde reactorsystemen van de 4de generatie (Gen.IV) die technische oplossingen zouden bieden voor deze uitdagingen. Gezien de complexiteit van het onderzoek en de zeer strikte nucleaire regelgeving, lijkt de veronderstelling dat een Gen.IV reactortype rond 2030 commercieel beschikbaar zal zijn ons zeer optimistisch. Bovendien stelt zich de vraag of kernenergie nog wel inpasbaar is in het energiesysteem van de toekomst. Zonder vooruit te willen lopen op de wenselijke energievisie voor België is het nu toch al duidelijk dat de architectuur van onze energiebevoorrading er helemaal anders zal uitzien dan vandaag. Zowat alle energiescenario’s gaan uit van een aanzienlijk aandeel (\>50%) hernieuwbare energieproductie. Ook de maatschappelijke consensus rond de wenselijkheid van ‘heel veel’ hernieuwbare energie is er (zie bijvoorbeeld het SERV/Minaraad-advies ‘Hernieuwbare energie’ van 11 november 2011). Dat hernieuwbare energieaanbod is fluctuerend, en de integratie van het systeem (met afstemming van de vraag op het aanbod, energieopslag, enz.) zal hierop afgestemd moeten worden. Het is de vraag of grote en weinig flexibele basislasteenheden zoals kerncentrales nog wel nodig zijn, of ten minste deze systeemintegratie niet in de weg staan. Relevant voor het langetermijndebat is ook de vaststelling dat nieuwe kernenergie (Gen III(+)) enorm duur blijkt te zijn, en tot dusver ook ver over de begrote kosten en bouwtijd heen gaat (cfr. de reactoren in opbouw in Flamanville (Frankrijk) en Olkiluoto (Finland)). In de huidige marktomgeving zullen private investeerders dus tweemaal nadenken voor ze in een nieuwe kerncentrale investeren.
KEUZES VOOR DE MIDDELLANGE TERMIJN (2017-2030)
Op de middellange termijn speelt vooral de vraag naar de inzet van beleidsinstrumenten die de private investeerders voldoende zekerheid moeten bieden om hun investeringen in te passen binnen het kader van de wenselijke visie op de lange termijn. Prioritaire beleidsaandacht moet hierbij - gezien de wenselijkheid van veel meer hernieuwbare energie - uitgaan naar de uitbouw van het hernieuwbare productiepark. Het is nodig om te onderzoeken wat ondernemers, organisaties en mensen werkelijk in beweging brengt en wat hen hindert in de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Coördinatie en bottom-up planning van de diverse relevante beleidsdomeinen (energie, economie, ruimtelijke ordening, innovatie, onderwijs, milieu, wonen) dringt zich hierbij op. Ook moet het tot dusver gevoerde steunbeleid voor hernieuwbare energie grondig geëvalueerd worden met het oog op een kostenefficiënte inzet van de beperkte middelen. Verder moet er opgemerkt worden dat er in Noordwest-Europa (inclusief Frankrijk) nog steeds een overcapaciteit is en er met goede verbindingen geen tekort zou hoeven te ontstaan. Naar verwachting gaat die overcapaciteit de komende jaren wel afnemen. De overheid moet daarom naast de investeringen in de uitbouw van verbindingen met het buitenland ook actief inzetten op de uitbouw van de zogenaamde ‘demand response’ (afstemming van de vraag op het aanbod van elektriciteit) en het creëren van een marktmechanisme dat het in reserve houden van centrales om in te springen bij de opvang van pieklasten beloont. Het lijkt ons noodzakelijk het vraagstuk over het al dan niet verlengen van de levensduur van Doel 1 en 2 te toetsen aan de termijn waarbinnen bovenvermelde prioritaire investeringspistes (hernieuwbare energie, interconnectiecapaciteit, demand response en reservecapaciteit) resultaten kunnen opleveren. Het gevaar is niet denkbeeldig dat een mogelijke levensduurverlenging een verdere ‘lock-in’ veroorzaakt die investeringen in andere opties in de weg staat. De inschatting hiervan kan perfect aan de federale energieregulator (CREG) worden toevertrouwd.
KEUZES VOOR DE KORTE TERMIJN (2014-2016)
Op de korte termijn (de twee volgende winters in het bijzonder) moet de bevoorradingszekerheid gegarandeerd worden met de nu bestaande productiemiddelen en interconnectiecapaciteit. Dat is de taak van de netwerkbeheerder (ELIA), die een grondig plan voorlegde om de mogelijke energieschaarste deze winter het hoofd te bieden. Eén van de mogelijkheden is hierbij om in de komende maanden Doel 1 stil te leggen om brandstof te besparen en daarna iets langer dan de voorziene sluitingsdatum (februari 2015) door te draaien. Zo kan Doel 1 alvast toch nog bijdragen aan het schaarsteplan voor deze winter. Of er nu ook dan maar onmiddellijk beslist moet worden om Doel 1 en 2 tien jaar langer open te houden (uiteraard onder voorbehoud dat deze reactoren aan de nodige veiligheidsvereisten voldoen) kan in vraag gesteld worden. In het geval dat na deze winter zou blijken dat de ‘scheurtjesreactoren’ Doel 3 en Tihange 2 toch opnieuw van start kunnen gaan, zou de kernuitstap volledig dode letter blijven, en worden investeringen in andere productiemiddelen zeker afgeremd.
SAMENVATTEND
Laat ons de huidige ‘crisissfeer’ ombuigen in een positieve dynamiek die de noodzakelijke energietransitie in goede banen moet leiden. Die dynamiek heeft nood aan een meer rationele toonzetting van het energiedebat met duidelijke sturing vanuit een welbegrepen algemeen belang. Een kwalitatief hoogstaand debat zal een antwoord moeten bieden op de vraag hoe energiekeuzes optimaal kunnen worden georganiseerd in het perspectief van duurzame ontwikkeling. Keuzes op de middellange en korte termijn moeten op de eerste plaats passen binnen het perspectief op de lange termijn. Vooral in het geval van kernenergie moeten we erover waken dat kortetermijnproblemen niet aangegrepen worden om de energietoekomst op de lange termijn de facto vast te leggen.
Erik Laes
Expert energietransitie bij de Vlaamse onderzoeksinstelling VITO en medeauteur van Kernenergie (on)besproken (Acco, 2007). Hij schrijft deze bijdrage in eigen naam.
kernenergie - kernuitstap - energie - energiebeleid
Samenleving & Politiek, Jaargang 21, 2014, nr. 8 (oktober), pagina 16 tot 21
OP DE 'ZWEEDSE' ONDERHANDELINGSTAFEL
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.