The press may not be successful in telling its readers what to think, but it is stunningly successful in telling its readers what to think about.1
Het moet 1986 geweest zijn, toen ik als jonge verslaggever bij De Morgen hoofdredacteur Paul Goossens aan de telefoon te keer hoorde gaan. Aan de andere kant van de lijn hing toenmalig sp-secretaris Carla Galle. De hele redactie werd er stil van. Waarover de ruzie precies ging, was me niet duidelijk. Wel duidelijk was dat Goossens niet van plan was in te gaan op het bevel om een en ander in ‘zijn’ krant te publiceren. Het waren de nadagen van de verzuilde pers. De Morgen was toen nog in handen van de socialistische gemeenschappelijke actie, maar zou in datzelfde jaar over kop gaan en na wat omzwervingen terecht komen bij een commerciële persgroep.
Zestien jaar later maakte Caroline de Gruyter onder de kop ‘Is het nu gedaan met die kloterij’ in NRC Handelsblad2 een analyse van de moeilijke relatie tussen de Belgische pers en de premier. Ze citeerde onder meer politiek commentator Luc Vanderkelen van Het Laatste Nieuws die het had over Verhofstadt: ‘Hij belt me in de badkamer, op de wc en als ik een tongetje sta te bakken. (…) Hij probeert me op zaterdagavond om half twaalf nog te vertellen wat ik moet schrijven en wat ik niet moet schrijven.’ Vanderkelen was niet de enige journalist met klachten. Politiek columnist Derk-Jan Eppink verhaalde hoe Verhofstadt hem het zwijgen wilde opleggen door druk uit te oefenen op de Europese commissie, de werkgever van Eppink. Ook Paul Goossens, op dat moment journalist bij het persagentschap Belga, getuigde over een voorval waarbij de premier hem de mond wilde snoeren. Eerlijk is eerlijk, de journalisten klaagden niet alleen over Verhofstadt. Een anonieme journalist liet zich ontvallen: ‘Zijn voorganger, Jean-Luc Dehaene, veegde zijn gat met ons af.’ Het artikel in NRC is één lange klaagzang over politieke beïnvloeding van de pers. In 2002! Vandaag zou je niet zo heel veel moeite moeten doen om gelijkaardige verhalen op te tekenen. Het lijkt dus alsof er niets veranderd is sinds het midden van de jaren 1980, toen de Vlaamse pers nog bijna volledig verzuild was. Vandaag is de Vlaamse pers nochtans ‘onafhankelijk’, ‘neutraal’ en ‘objectief’. Ze kan hooguit verweten worden dat ze zich buigt naar de regels van de markt. Als dat zo al zou zijn. Maar uit het stuk in NRC zou je kunnen besluiten dat het nog steeds de politiek is die de teugels strak in handen heeft.
Ik heb het geluk gehad aan beide zijden van de frontlijn te staan. Zestien jaar als journalist bij De Morgen, enkele jaren als docent journalistiek aan de Erasmushogeschool in Brussel, twee jaar op een Antwerps schepenkabinet en nu bij de sp.a. Die bevoorrechte positie maakt het er echter niet makkelijker op om klaar te zien in de gespannen relatie tussen pers en politiek. Die relatie is verzuurd. En dat is nog zacht uitgedrukt. Het verschijnsel is ook niet typisch Belgisch. In alle Europese landen liggen de verhoudingen moeilijk. De Nederlandse staatssecretaris Medy van der Laan citeerde tijdens haar toespraak voor de jaarvergadering van de Nederlandse Dagbladpers in september 2004 het NRC maandblad M, dat het had over een ‘oorlog tussen pers en politiek’. ‘Hoewel ik de term oorlog veel te zwaar vind, is het in het artikel gebruikte woord wantrouwen natuurlijk wel relevant.’ Wantrouwen dus. En hoewel de omstandigheden niet helemaal te vergelijken zijn, is het ook aan de andere kant van de grote plas hommeles. De Amerikaanse hoogleraar journalistiek Jay Rosen van de Universiteit van New York vindt dat de Amerikaanse pers geëvolueerd is naar een agressiecultuur.3 Vroeger werd de kwaliteit van een journalist afgemeten aan zijn intimiteit met de macht, vandaag aan zijn bereidheid om agressief te zijn. Inderdaad, journalisten die politici hard aanpakken, zijn vandaag sterren. Ik noem geen namen.
Nu mag NRC weliswaar schrijven dat de Vlaamse pers geïntimideerd wordt door enkele politici, omgekeerd is dat zeer zeker ook het geval. Woordvoerders van ministers of hooggeplaatste politici kunnen er over meespreken. De keren dat ze te horen krijgen dat hun baas moet reageren of dat hij anders de komende tijd niet meer in de krant zal staan, zijn niet te tellen. En de politicus die niet meteen bereid is naar de televisiestudio te rennen, krijgt te horen dat in dat geval ‘de stoel wordt leeg gehouden, zodat de kijkers zien dat u niet wil reageren.’
Het hoogtepunt van deze intimidaties was wellicht het conflict tussen VLD’er Rik Daems en het weekblad Dag Allemaal. Daems beweerde dat Dag Allemaal hem begin 2006 onder druk zette om een ‘exclusief interview’ te geven over zijn relatie met de Franstalige socialiste Sophie Pécriaux. Zoniet zouden ze het verhaal alsnog, maar dan zonder enig overleg publiceren. Dat dit zou gebeuren op het ogenblik dat Daems’ dochter nog niet op de hoogte was van de nakende scheiding van haar ouders, was het pistool dat Daems moest overtuigen om op het voorstel in te gaan. Pécriaux werd ook geïntimideerd. ‘Weet u dat sommige journalisten zelfs vrienden en familieleden van me hebben benaderd om stiekem een foto van mij en Rik Daems te maken, en die dan door te spelen?’, zei ze later in een Panorama-uitzending over de zaak.
Niet alleen intimidaties en dreigementen zijn relatief gewoon geworden, ook het doelbewust creëren van politieke conflicten is al een hele tijd aan de gang. Deze vorm van reljournalistiek heeft niets met journalistiek te maken, maar met het creëren van virtuele conflicten. Virtueel, omdat het conflict niet bestond voor de journalist erover schreef. Vrij snel na publicatie is het conflict ook verdwenen. De techniek is belachelijk eenvoudig, maar de gevolgen zijn catastrofaal. Stel: Parlementslid x uit de meerderheid heeft een aardig wetsvoorstel klaar. Dat komt terecht bij een journalist. Die krijgt de opdracht reacties te sprokkelen. Merkwaardig genoeg krijgt hij zelden de opdracht verslaggeving te doen over dat voorstel. Nee, want verslaggeving van de feiten zou betekenen dat er niet kritisch wordt omgesprongen met het nieuws. Er moet dus kritiek komen, in de vorm van reacties. Als je een goeie dag hebt, vind je bij de coalitiepartner wel een of ander figuur dat overal een mening over heeft - ik noem opnieuw geen namen, elke journalist kent het lijstje uit het hoofd. Die kan het voorstel dan vakkundig afkraken. Ik zei het al, die dag heb je geluk, want op de voorpagina kan je titelen: ‘Crisette in de meerderheid’. In werkelijkheid was er geen crisette. Ze is er enkel op papier. Maar honderdduizenden lezers geloven wel dat de politiek er alweer niks van bakt. In nieuwsarme tijden gaan zo’n crisettes een eigen leven leiden. Ze worden opgepikt door de concurrentie, komen op radio en televisie. Erg lang gaan ze nooit mee. Na enkele dagen, hooguit een week is de virtuele crisis bezworen. Uitgemolken zeg maar. Reljournalistiek bedient zich van een eigen taal. Iedereen kent het jargon ondertussen. Als er ergens staat dat ‘ze in de Wetstraat weer vechtend over de kasseien rollen’, mag je er gif op innemen dat ze niet vechtend over de kasseien rolden. Dagelijks vind je in nagenoeg elk dagblad voorbeelden van reljournalistiek. Ook de kwaliteitspers ontkomt er niet aan. Reljournalistiek is nefast, voor de politiek, voor de samenleving én voor de pers. Erik van Gruijthuijzen, hoofdredacteur van Het Parool zei het al: ‘Journalisten houden van politieke ruzies, laten we eerlijk zijn.’4 Het is allicht geen toeval dat politici vandaag gepercipieerd worden als een stelletje boeven, profiteurs, zakkenvullers en postjesjagers.
Hoe is het zo ver kunnen komen? Elke analyse zal ongetwijfeld onvolledig zijn en - voor alle duidelijkheid - er zijn wel degelijk politieke journalisten met een stevige beroepsethiek. Ik ben er echter wel van overtuigd dat de terechte ontvoogding van de pers voor een stuk heeft bijgedragen tot een misbegrepen vorm van ‘kritische journalistiek’. De Vlaamse pers was, zoals gezegd, tot het begin van de jaren 1980 sterk verweven met de zuilen. De Morgen was de eerste krant die zich ‘onafhankelijk’ kon opstellen, maar de andere kranten volgden snel. De dagbladpers bedient zich sinds het begin van de jaren 1990 van een commerciële logica. Ook de televisie- en radiopers ging die kant op, nadat commerciële omroepen hun intrede deden. De overgang van een gezagsgetrouwe naar een onafhankelijke en kritische pers moest in de verf worden gezet. Als kranten in het verleden tekeer gingen tegen politici, betrof het uitsluitend politici van de andere zuil. Vandaag vergelijkt De Morgen zijn voormalige broodheer met een ‘hoer’. Over het socialisme schrijft het dagblad op zijn voorpagina: ‘Wat zit er nog wel in het pakket van de sp.a? Wind, slijm en onnozelheid.’5 Dit soort uitspraken, zelfs al verschijnen ze in columnvorm - is niet gebaseerd op argumenten. Het lijkt eerder op het intimiderende geroffel van een zilverrug-gorilla. Elk beetje hoofdredacteur weet dat dit klinkklare nonsens is. Maar het niet publiceren, zou de indruk wekken dat je censuur toepast op de eigen journalisten in een poging om een politieke partij uit de wind te zetten. De publicatie moet aantonen dat de krant zich onafhankelijk durft op te stellen tegenover de politiek, in casu tegenover de partij waarmee ze vroeger sterk verweven was. Of zoals Rosen het stelde: ‘De verslaggever verwierf status door met zijn gesprekspartners te gaan eten, vandaag verwerft hij status door ze op te eten...’.6
Kritiek die niet is gebaseerd op argumentatie is geen kritiek, maar een ordinaire scheldpartij. Ik vergelijk de ‘misbegrepen kritische houding’ van de Vlaamse pers vaak met adolescentiegedrag. De pers bevond zich in een fase waarin ze zich moest losweken van mama en papa. In zo’n ontvoogdingsstrijd vallen er al eens woorden. Dikwijls - dat weet elke ouder - bijzonder onredelijke woorden. Maar je verwacht toch dat de adolescentie eindig is en dat de volwassenheid ooit zal intreden. Merkwaardig genoeg is die fase nog niet bereikt. De Vlaamse pers bevindt zich in een chronische adolescentiecrisis, waarvan agressiviteit een hoofdbestanddeel is. Adam Gopnik, journalist voor The New Yorker, schetste al in 1994 een portret van dit soort politieke journalistiek.7 ‘Journalisten genieten van agressie, terwijl ze nog steeds door hun eigen codes verhinderd worden die agressie in verband te brengen met ernstige politieke argumenten, laat staan met volwassen ideeën over gedrag en moraliteit. (…) Agressie is een soort abstracte vorm geworden, beoefend in een leegte van ideeën, of zelfs van gewone sympathie. In een akelige paradox zijn de Amerikaanse media, omdat hun agressie hen isoleerde van goede ideeën, verrassend kwetsbaar geworden voor slechte ideeën… De verveelde toon en de procederende toon zijn maskers, die snel gewisseld kunnen worden, zodat je tegelijkertijd actief en neutraal kunt lijken. Of, anders gezegd, het cynisme en de schijnheiligheid lijken een beetje op elektriciteit en magnetisme - twee aspecten van een enkel veld, die elkaar binnendringen in een gedachteloos vacuüm.’
In Gopniks analyse valt eindelijk het woord: neutraal. De ‘verveelde toon’ en ‘de procederende toon’ waarover hij het heeft, zijn inderdaad slechts maskers. Als deze nieuwe journalistieke stijl bekritiseerd wordt, gaan de maskers razendsnel af, zodat de journalist neutraal lijkt, schrijft hij. In een poging de afhankelijkheid van politieke zuilen af te werpen, wordt een agressieve pseudo-kritische houding aangenomen, die de indruk van neutraliteit moet wekken. Iedereen is gelijk voor de pers! Wij pakken iedereen even hard aan! Jazeker, maar gebeurt dat ook omwille van inhoudelijke redenen? Diezelfde pseudo-kritiek vinden we terug in de reljournalistiek. Ze is schijnbaar kritisch, omdat ze politieke beleidsvoorstellen of daden tegen elkaar af lijkt te wegen. Alle meningen lijken aan bod te komen. In werkelijkheid gaat het om zorgvuldig geselecteerde meningen die enkel tot doel hebben het conflict te genereren en niet inzicht te verschaffen. Nochtans zullen de media argumenteren dat ze geen stelling innemen en dus neutraal zijn. En dat is toch wat de moderne pers moet zijn? Gopnik omschrijft de paradox tussen schijnkritiek en neutraliteit als een spanningsveld tussen cynisme en schijnheiligheid. Dat laatste begrip komt ook voor in de analyse die de Amerikaanse journalist Robert D. Kaplan, buitenlandverslaggever voor The Atlantic Monthly, maakt over de internationale media. ‘Zoals Middeleeuwse kerkvaders, heeft de mediaklasse van de ‘overbezorgden’ de neiging om moraliteit te verwarren met schijnheiligheid. Zij die de luidste megafonen hebben en geen bureaucratische verantwoording moeten afleggen, hebben de neiging de morele zuiverheid te omhelzen. Al bij al is het makkelijker de politiek te overstijgen dan zich erin te engageren, met alle onbevredigende morele compromissen die daarbij komen kijken.’8
Dat begrippen als neutraliteit moeilijk liggen, werd al duidelijk tijdens een debat over media en politiek, georganiseerd door het Liberaal Vlaams Studenten Verbond (LVSV) in december 2004. VRT-coryfee Sigfried Bracke verklaarde er dat de journalist niet neutraal maar wel onpartijdig moet zijn. Nu lijkt dat een beetje op het onderscheid dat de CD&V graag maakt tussen gratis en kosteloos. Van Dale is duidelijk, neutraal betekent onpartijdig.
Over die onpartijdige identiteit van journalisten stelt Rosen de volgende vragen: ‘Beste journalist, wie ben je eigenlijk, politiek gesproken. Wat soort werk doe je binnen de politieke wereld? En aan welke kant sta je, als het niet aan je eigen kant is?’ Het consensus-antwoord - het meest gegeven, meteen verdedigd en volledig geloofd door journalisten - is vandaag problematisch. Het luidt: ‘Onze politiek? Wij zijn professionelen die geen partizanenrol vervullen. We staan neutraal tegenover alle partijen, groepen en kandidaten. Wij staan aan de kant van het publiek. Wij bieden vitaal nieuws, een context om het te begrijpen, analyse en interpretatie waar nodig. Daarbovenop spelen we de rol van onzin-detector, waarheidsverteller, doortastende bevragers van politici en andere spelers op het veld. We zijn hier, zoals ook elders, beperkt door de journalistieke imperatieven van eerlijkheid, accuraatheid, relevantie, tijdloosheid en gelijke behandeling. En we proberen je niet te vervelen. Dat zijn onze principes, dat is onze politiek. Is het dat wat je bedoelde?’ ‘Wel, nee. Dat is het niet,’ zegt Rosen. ‘En dat is waarom dit geloofssysteem zich in ernstige moeilijkheden bevindt. Het beantwoordt een politieke vraag door politiek te vermijden. Professionele journalistieke correctheid laat enkel nog neutraliteit en haar eindeloze equivalenten toe, waarvan gelijke agressieve behandeling in de rol van waakhond er een is.’ 9
In een ander artikel10 stelt Rosen de journalistiek voor een moeilijk dilemma inzake onpartijdigheid. Het gaat om een journalistieke parabel. Ik parafraseer en vat samen. Het verhaal speelt zich af tussen april 1992 en februari 1996, tijdens de belegering van Sarajevo. Een Westerse correspondent krijgt de mogelijkheid om verslag uit te brengen over de sluipschutters die de stad onveilig maken. Hij begeleidt een aantal Bosnische sluipschutters naar een heuveltop boven de stad. Daar mag hij van een van de sluipschutters door het vizier kijken. De journalist ziet twee mensen in een steegje. Op dat ogenblik vraagt de sluipschutter: ‘De linkse of de rechtse?’ De verslaggever raakt in paniek. ‘Ik kan daar niet op antwoorden’, zegt hij. ‘Ik ben hier niet gekomen om betrokken te geraken in dit conflict.’ De sluipschutter lacht en neemt zijn geweer. Hij schiet de twee mensen neer en zegt: ‘Als je geantwoord had, had je er een kunnen redden.’
Rosen stelt hier de journalistieke neutraliteit scherp ter discussie. ‘Ik geloof dat er verborgen morele risico’s verbonden zijn aan de ethiek van neutrale observatie en het geloof in een professionele ‘rol’ die andere loyauteiten overstijgt,’ schrijft Rosen. ‘Ik denk dat de zuivere observatie een afgrond verbergt. En ik geloof dat het iets te maken heeft met de reden waarom mensen journalisten niet meer vertrouwen. Ze vertrouwen die afgrond niet.’
De parabel toont aan dat journalistieke neutraliteit een hol begrip is dat naar goeddunken kan worden ingevuld. De pers is niet neutraal. Dat blijkt ook uit de recente oprichting van nieuwe persorganen die zich wél partijdig opstellen in een reactie op de schijnneutraliteit van de mainstream-pers. In de Verenigde Staten gaat het onder meer over Fox Channel, dat zich richt tegen de ‘linkse pers’. Want merkwaardig genoeg wordt de mainstream-pers steeds als een ‘linkse pers’ omschreven, wat ook door onderzoek wordt bevestigd.11 Ook in ons land richtte het Vlaams Belang een eigen radiozender op, radio VB6015, en een internet-tv-kanaal, als tegengewicht voor de ‘gewone’ pers. Maar ook aan de linkervleugel doet de partizanenpers opnieuw haar intreden. Een internetpersagentschap als Indymedia12, een nieuwe vorm van open source journalistiek, is daar een voorbeeld van. Indymedia voert als slogan ‘Don’t hate the media, be the media’, en argumenteert: ‘Nieuws over en uit de sociale bewegingen vindt steeds minder zijn weg naar de kolommen van de traditionele media. Indymedia wil die leemte opvullen.’ De bestaansreden van Indymedia lijkt dus de ontevredenheid met de mainstream-pers te zijn. Die laatste zal steeds meer onder druk komen staan als ze weigert te discussiëren over haar rol en over de betekenis van begrippen als neutraliteit, onpartijdigheid of onafhankelijkheid. In The Washington Post waarschuwt Howard Kurtz: ‘Voor het eerst kijken miljoenen mensen die toegang hebben tot een breed publiek (…) over de schouders van journalisten, of beoefenen zelf journalistiek. (…) Veel bloggers zijn voorzichtig en zetten aan tot denken, anderen zijn partizanen of gewoon boosaardig. Maar ze zijn er om te blijven.’13 Ook VRT-baas Tony Mary en filosoof Etienne Vermeersch voorspelden op een debat voor de Brusselse Lions Club in april 2006 dat ‘inhoud die door het publiek is gemaakt op het internet, de invloed van televisiestations, kranten en andere traditionele media (zal) verzuipen.’14 Het waren niet-journalisten die de eerste beelden van de aanslagen op de Twin Towers toonden of van de Tsunami in Thailand. Het zijn buitenstaanders die sinds 2005 nieuws doorsturen naar de VTM-nieuwsdienst via het sms-nummer 4040, of naar verschillende krantenredacties. Op het hoger genoemde debat verklaarden Mary en Vermeersch dat de journalist steeds meer een gatekeeper zal worden ‘in dat overweldigende aanbod aan content.’ Dat betekent dat de journalist niet meer uitsluitend zelf verslag uitbrengt over nieuwsfeiten, maar verslaggeving van derden - allerhande bronnen buiten het nieuwsorgaan - selecteert. Die rol spelen journalisten echter al langer. Het begrip gatekeeper werd gelanceerd in 1947 door Kurt Lewin.15 Het werd aanvankelijk gebruikt voor moeders en echtgenotes, met name de mensen die beslissen wat er in het gezin op tafel komt. In 1950 werd het begrip door David White16 toegepast op de media. De gatekeeper controleert welke informatie het systeem kan binnendringen en is dus in staat de kennis van het publiek over gebeurtenissen te controleren door sommige verhalen te laten passeren en anderen weer niet. De keuzes van de gatekeeper kunnen het mentale beeld kleuren dat mensen zich vormen over wat er gebeurt in de wereld. Men spreekt over gatekeeping power als de poortwachter met zijn actie een specifieke en door hem gewenste uitkomst nastreeft. Bij de hedendaagse politieke journalistiek is dat vaak het geval. Gatekeeping wordt dan agendasetting, ofwel: de poortwachter begint mee de politieke agenda te bepalen. Dat is onder meer het geval bij reljournalistiek, waar de keuze van berichten tot doel heeft een politiek conflict te creëren. Dit toont aan dat gatekeeping geen neutraal of objectief gegeven is maar ideologische keuzes verraadt. In die zin beschikken de media over politieke macht. Op het hoger genoemd LVSV-debat stelde politoloog Carl Devos dat ‘de media een grote impact hebben.’ Volgens Devos gaat het echter niet om macht omdat macht ‘veronderstelt dat de gevolgen intended and foreseen zijn.’ Maar het gatekeepingproces in de media gaat dikwijls wel degelijk uit van gewilde en voorspelde effecten. Nogmaals, reljournalistiek houdt de wens en de voorspelling van een conflict in.
Politici kennen die gatekeeping power en zijn er beducht voor. Op het ogenblik dat de eigen communicatieorganen tot de geschiedenis gaan behoren - de eigen pers, volkshuizen, massabijeenkomsten…. - en enkel de mainstream-pers beschikbaar blijft om boodschappen te verspreiden, doe je er maar beter aan goed te staan bij de poortwachter. Anders kom je er niet in. Politici maken vandaag gebruik van specialisten om hun boodschap voorbij de poortwachter te sluizen. Woordvoerders en spin doctors weten wanneer, waar en hoe ze een voet tussen de poort kunnen krijgen. Politieke journalisten hebben een dubbelzinnige verhouding met deze specialisten. Publiekelijk worden ze afgekraakt als politieke manipulatoren, maar in het dagelijkse werk wordt er voortdurend op hen beroep gedaan. Zij voorzien de journalisten immers in nieuwsfeiten en eventueel achtergrondinformatie. Ze zijn belangrijker geworden dan de informatieverspreiding via traditionele persconferenties omdat ze de belofte van een primeur inhouden. Op de persconferentie krijgt iedereen hetzelfde nieuws. Wie de woordvoerder persoonlijk kan strikken - en dat kan elke journalist - maakt kans op een primeur. Alleen is de woordvoerder er nooit zeker van hoe die informatie in de pers zal komen. Dat maakt het voor beide partijen bijzonder moeilijk. Een voortdurend wantrouwen is het gevolg. De journalist is nooit zeker van correcte, feitelijke informatie, de politieke woordvoerder is nooit zeker van een correcte verwerking in de media. Louis Michel (MR), zei daarover als minister van Buitenlandse Zaken in een toespraak voor de pers in januari 2004: ‘Onze relatie mag er nooit één worden van: ‘U vraagt, wij draaien’. In geen van beide richtingen. In de mate waarin we elkaar die relatie toch opdringen, roepen we onwaarachtigheid in het leven. U krijgt dan halve antwoorden, en brouwt er halve waarheden mee. Noch de pers noch de politiek vaart daar wel bij. Men voedt er slechts het wantrouwen mee tegen de politiek.’ Zijn Nederlandse collega Piet-Hein Donner (CDA) haalde zich de woede van de pers op de hals toen hij verklaarde dat ‘berichtgeving een eigen wereld (kan) scheppen, die de echte kan verdringen en zo reputaties kan maken of breken, levens kapot kan maken, mensen kan verhogen of ten val kan brengen, de maatschappelijke ontwikkeling kan bepalen en bron kan zijn van oorlog en onrust.’17 En het Nederlandse PvdA-parlementslid Marja Wagenaar omschreef het als volgt: ‘Media-exposure in ruil voor nieuws en nieuwtjes, al dan niet anoniem, daar gaat het om. Een eigentijdse variant van de oude herenakkoorden zijn de dagelijkse deals die in de wandelgangen worden gesloten. De motieven worden in dat proces zelden of nooit ter discussie gesteld. Onevenwichtige berichtgeving en slordigheden trouwens evenmin. We hebben elkaar aardig in de tang. Veel van die ruilhandel gaat bovendien anoniem. De doorzichtigheid van het politieke proces neemt daardoor af.’18
Nochtans zijn ook journalisten zich bewust van die gevaren, zoals bleek uit een onderzoek uit 2004 van de vakgroep sociologie van de rijksuniversiteit van Groningen. ‘Meer dan tachtig procent vindt dat zij zelf vooral de waan van de dag volgt. Een kleine meerderheid spreekt ook van een papegaaiencircuit’19, met name het elkaar napraten in de pers.
Merkwaardig genoeg is het niet de eigen politieke overtuiging die journalisten ertoe aanzet gekleurde informatie te verspreiden. Uit het hoger genoemde onderzoek blijkt dat ‘de onderzoekers geen verschillen (hebben) gevonden tussen linkse en rechtse journalisten in de manier waarop ze het nieuws benaderen (…)’20 De onderzoekers leiden daaruit af dat ‘de professionele cultuur sterker lijkt te zijn dan de politieke voorkeur.’ Die conclusie wordt tegengesproken door Robert Kaplan, die een vernietigende analyse maakt van het nieuwe journalistieke gild.21 De media mogen dan worden gepercipieerd als links, individuele journalisten kunnen ‘op bepaalde gebieden, gevaarlijk rechts’ geworden zijn. Nee, de media zijn niet links, vindt Kaplan, ze hebben de rol van links overgenomen. Onderzoeksjournalistiek is, zowel chronologisch als filosofisch, ook een erfenis van de jongerenrebellie van de jaren 60 van de vorige eeuw. In The Shield of Achilles: War, Peace, and the Course of History22 schrijft historicus Philip Bobbitt dat ‘in de marktstaat, de media in directe competitie met het dagelijkse beleid ageren.’ De ‘kritische functie van de media in de marktstaat, is gelijkaardig aan die van linkse politieke partijen in de natiestaat.’ De essentiële rol van links was steeds het bevragen en het blootstellen van autoriteit. Autoriteit leeft onder meer van geheimzinnigheid en daarom moeten alle geheimen op straat komen, bloot gesteld worden, zeg maar. Het belangrijkste wapen van de massamedia is blootstelling. ‘Geheimzinnigheid als spelregel werd in het ontzuilde tijdperk vervangen door openbaarheid als spelregel’23, schreef ook Marja Wagenaar. Door blootstelling als middel te vervangen door blootstelling als doel, ondermijnen de massamedia vandaag elke politieke autoriteit. ‘Daardoor beschikken ze over een authentieke politieke macht - schrikbarend uitvergroot door de technologie - zonder de verantwoordelijkheid die er dikwijls mee gepaard gaat (…) Presidenten, zelfs al worden ze door hun kiezers genegeerd, moeten ten minste verantwoording afleggen aan de geschiedenis, journalisten zelden. (…) Politici,’ zegt Kaplan, ‘staan zwakker dan ooit, journalisten sterker.’
De voortdurende blootstelling door de media heeft er merkwaardig genoeg niet voor gezorgd dat er meer inzicht ontstaat in de politiek of in de mechanismen van autoriteit. Het heeft er daarentegen voor gezorgd dat de politiek ondoorzichtiger is geworden, wat een diep gevoel van wantrouwen heeft veroorzaakt bij de burgers. Zou dat niet mee aan de basis liggen van de verzuring in de samenleving, van de zogenaamde kloof tussen de politiek en de burger? Uit Kaplans analyse kunnen we afleiden dat de journalistiek op z’n minst mede verantwoordelijk is voor het grote onbehagen dat leeft bij de bevolking. Misschien gaat het wel degelijk over een onbehagen met de huidige politiek, maar dan wel degelijk met de politiek zoals die door de doorsnee burger beleefd wordt via de media, gefilterd door de gatekeeper, neutraal in de gelijke agressieve behandeling van elke vorm van politieke autoriteit. Dat is het debat dat intern, in de media zou moeten worden gevoerd. Het zal niet alleen de pers ten goede komen, maar het algemene politieke klimaat in onze samenleving.
Jan de Zutter
Redactielid - sp.a-adviseur en publicist
Noten
1/ Cohen B. (1963) The press and foreign policy, Princeton, Princeton University Press.
2/ De Gruyter C.(2002) Is het nu gedaan met die kloterij?, De moeizame verhouding tussen Belgische politici en de media, in NRC Handelsblad, zaterdag 16 november 2002.
3/ Rosen J.(2004) What Time is it in Political Journalism?, PressThink, 23 februari 2004, http://journalism.nyu.edu/pubzone/weblogs/pressthink/2004/02/23/gopnik\_time.html
4/ Leupen J., De salsa tussen pers en politiek, Nieuws Amsterdams Peil, http://www.mediastudies.nl/nap2/index2.php?option=com\_content&do\_pdf=1&id=862name=News&file=article&sid=651
5/ Camps H.(2006) Bellen, in De Morgen, dinsdag 18 april 2006, p 1.
6/ Rosen J.(2004) ibid, 23 februari 2004
7/ Gopnik A.(1994) Read All About It, The New Yorker, Dec. 12, 1994.
8/ Kaplan R. D., The Media and Medievalism, in The Atlantic, November 2004 en in Policy Review, nr 128, dec. 2004- jan. 2005
9/ Rosen J.(2004) ibid., 23 februari 2004.
10/ Rosen J.(2005) The Abyss of observation alone, PressThink, 1 maart 2005 http://journalism.nyu.edu/pubzone/weblogs/pressthink/2005/03/01/svd\_kpln.html
11/ oa. Van Schuur W.H, en Vis J.C.P.M.(2004) Geen inzicht zonder kennis. Onderzoek naar politieke kennis en informatiezoekgedrag van parlementair journalisten, Bedrijfsfonds voor de Pers.
12/ www.indymedia.be
13/ Kurtz H.(2005) The Forecast: Overheated, Gusty and Increasingly Bloggy, The Washington Post, 21 februari 2005, pag C01.
14/ Meeuws R. (2006) Waarvoor dienen journalisten en programmamakers nog?, in De Morgen, maandag 24 april 2006, p 19.
15/ Lewin K. (1947) Frontiers in Group Dynamics, Human Relations, v. 1, no. 2, 1947, p. 145.
16/ White D. M. (1964) The ‘Gatekeeper’: A Case Study In the Selection of News, In: Dexter L. A., White D. M. (Hrsg.), People, Society and Mass Communications, London, p.160 - 172.
17/ Boom J. en Fogteloo M. (2004) Stilte na de hype, in De Groene Amsterdammer, 31 juli 2004.
18/ Wagenaar M. (1999) Koninklijk Paleis is geen Big Brotherhuis, in NRC Handelsblad, 4 december 1999.
19/ Van Schuur W.H, en Vis J.C.P.M, ibid, 2004.
20/ Van Schuur W.H, en Vis J.C.P.M, ibid, 2004.
21/ Kaplan R. D., ibid, dec. 2004- jan. 2005.
22/ Bobbit Ph. (2002) The Shield of Achilles: War, Peace, and the Course of History, Knopf.
23/ Wagenaar M., ibid., 1999.
pers - media - politiek - media en politiek
Samenleving & Politiek, Jaargang 13, 2006, nr. 6 (juni), pagina 4 tot 11
POLITIEK EN MEDIA
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.