Er is niets links aan de sociaaleconomische positie van Vlaams Belang. Zijn sociale agenda kenmerkt zich door uitsluitende en voorwaardelijke solidariteit, en zijn economische agenda zit tussen protectionisme en marktliberalisme.
'Je suis socialement à gauche, économiquement à droite et, plus que jamais, nationalement de France.'Met deze treffende slagzin declameerde Jean-Marie Le Pen in 2002 spits de sociaaleconomische positie van FN. Een gelijkaardige kameleon-zelfpositionering valt ook te bespeuren bij Vlaams Belang dat zichzelf graag omschrijft als een 'sociale volkspartij' die de klassieke links-rechts tegenstelling overstijgt: 'noch links, noch rechts, maar sociaal en conservatief', dan wel 'economisch eerder rechts met een sociale insteek'.
De precieze aard van de sociaaleconomische agenda van populistisch radicaal-rechts blijft een punt van discussie. Sommigen halen aan dat populistisch radicaal-rechts ideologisch gezien meer naar het centrum – zelfs naar links – verschoven is en een sociaal gezicht poogt aan te meten in de concurrentiestrijd om de arbeidersklasse. Anderen houden het er op dat hun sociaaleconomische standpunten weinig uitgewerkt, vaag en inconsistent zijn, en al zeker ondergeschikt aan hun xenofoob-autoritaire culturele agenda. Wel lijkt er consensus dat alle West-Europese populistisch radicaal-rechtse partijen convergeren naar een vorm van 'exclusieve solidariteit', namelijk welvaartschauvinisme – dat de solidariteit strikt wil beperken tot het eigen volk en diegenen die er toe bijgedragen hebben.
Alhoewel dit etiket wellicht één van de kernkarakteristieken van de sociale agenda van populistisch radicaal-rechts vat, zijn er toch heel wat blinde vlekken in voorgaande diagnoses. Ten eerste richt het zich louter op de vraag 'wie verdient waarom welke sociale uitkeringen en voorzieningen', maar wordt niet veel gezegd over hoe populistisch radicaal-rechts denkt over hoe ver die sociale herverdeling moet gaan en welke rol de staat daarin dient te spelen. Ten tweede draait het links-rechts conflict niet louter om herverdeling (verzorgingsstaat), maar tevens regulering (politieke economie). Hierbij is de vraag hoe populistisch radicaal-rechts zich positioneert op de klassieke links-rechts scheidslijn van staatsinterventie versus marktliberalisme, wat achterhaald kan worden op basis van hun economische beleidsstandpunten. Ten derde wordt hun kameleonachtige positie nogal snel als inconsistent weggezet, ofschoon het ideologisch meer coherent is dan vaak aangenomen. Die coherentie moet je echter niet op links zoeken, wel binnen het conservatief populisme dat solidariteit uitdrukkelijk op basis van etnische identiteit en productiviteit uittekent.
Met de blik op de drie aangehaalde blinde vlekken, poog ik in deze bijdrage – op basis van de verkiezingsprogramma's en partijdocumenten van Vlaams Belang – de sociaaleconomische agenda van Vlaams Belang te karakteriseren en te duiden.
DE SOCIALE AGENDA: UITSLUITENDE EN VOORWAARDELIJKE SOLIDARITEIT
De verhouding van Vlaams Belang met de verzorgingsstaat is nogal ambigu. Nadat de partij in de jaren 1990 pleit voor een neoliberaal beleid met minder staatsinterventie, afbouw van de verzorgingsstaat en meer individuele verantwoordelijkheid, profileert de partij zich sinds 2005 almaar meer als een 'sociale volkspartij' (Vlaams Belang, 2013) die de sociale zekerheid als een kerntaak van de overheid beschouwt. Ondanks de roep om belastingenverlaging en versobering van de staat, pleit Vlaams Belang voor een sterke overheid op het terrein van de sociale zekerheid, althans die onderdelen die vooral het eigen volk aangaan: pensioenen, gezondheidszorg en familie. Veel meer voorbehoud is er echter op het vlak van werkloosheid en bijstand. Zo legt Vlaams Belang vooral de nadruk op de plichten van werklozen en de noodzaak om hen streng te controleren, met het argument dat alleen een strikte rechten-plichtenbenadering ervoor kan zorgen dat de 'sociale hangmatcultuur' zal verdwijnen en de beschikbare publieke middelen gaan naar diegenen die ze echt nodig hebben (Vlaams Belang 2013: 82-83). In het algemeen wil Vlaams Belang bezuinigen en het sociaal model hertekenen. Dit model streeft allesbehalve een universele gelijkheid van uitkomsten na, wel een voorwaardelijke herverdeling op basis van identiteit en wederkerigheid.
'Wie wat verdient' blijkt allereerst afhankelijk te zijn van identiteit. Sociale bescherming dient in eerste instantie voorbehouden te blijven aan 'ons eigen volk' – de autochtone gemeenschap. Verwijzend naar de zogenaamd onevenredige druk van migranten op de verzorgingsstaat, benadrukt Vlaams Belang de onverenigbaarheid van immigratie en het behoud van de verzorgingsstaat: het is een keuze tussen 'een verzorgingsstaat of een immigratieland' (Van Grieken 2017a; Vlaams Belang 2018). Opvallend is dat het welvaartschauvinisme balanceert tussen 'uitsluiting' (migranten komen niet in aanmerking), 'voorkeursbehandeling' (eigen volk krijgt voorrang of prioriteit), en 'voorwaardelijkheid' (migranten komen in aanmerking na een minimale verblijfsduur of culturele assimilatie). Vlaams Belang is voorstander om migranten voor ten minste een bepaalde periode volledig van de sociale zekerheid uit te sluiten. Het moet beperkt blijven tot onze eigen mensen met 'een gemeenschappelijke culturele identiteit' (Vlaams Belang 2012: 16; Vlaams Belang 2013: 13). In dezelfde lijn pleit Vlaams Belang voor een aparte en beperkte sociale zekerheid voor vreemdelingen gefinancierd door eigen sociale bijdragen.
Vlaams Belang pleit voor een aparte en beperkte sociale zekerheid voor vreemdelingen gefinancierd door eigen sociale bijdragen.
Toch is er een zekere versoepeling. De partij balanceert tussen uitsluiting van migranten (nativisme) en voorrang aan het eigen volk: het beleid moet prioriteit geven aan 'onze eigen armen'. Dit neemt niet weg dat de drempel tot toegang tot de verzorgingsstaat voor migranten stevig blijft, namelijk afhankelijk van verblijfsduur, bijdragen en culturele assimilatie. Zo is Vlaams Belang voorstander van het 'Deense model', waarbij rechten pas aan nieuwkomers worden toegekend na zeven jaar legaal verblijf en ten minste drie jaar bijdrage (Vlaams Belang 2013: 129; Vlaams Belang 2018). Soortgelijke uitsluitingsbepalingen – met in begrip van Nederlandse taalkennis – worden voorgesteld op het gebied van pensioenen, gezondheidszorg, sociale huisvesting en bijstand. Hierbij wordt de identiteitsvoorwaarde vaak gecombineerd met wederkerigheid: immigranten verdienen steun in zoverre ze bijdragen geleverd hebben.
Maar zelfs dan worden migranten nog niet gezien als échte leden van de solidariteitsgemeenschap en moeten ze optornen tegen tal van moraliserende diskwalificaties die hen wegzetten als 'sociale profiteurs' die niet willen werken en misbruik maken van de sociale zekerheid ten koste van de hardwerkende Vlaming die wel netjes bijdragen betaalt en de behoeftige Vlaming die tussen de mazen van het sociale vangnet valt (Vlaams Belang 2013: 39). Alleen verantwoordelijke, behoeftige en deugdzame burgers die een bijdrage leveren, hebben recht op sociale steun. Het archetype is hier de gepensioneerde Vlaming die zijn hele leven hard gewerkt heeft. Wat opvalt is dat Vlaams Belang naast identiteit en wederkerigheid, tevens refereert aan individuele verantwoordelijkheid en juiste ingesteldheid om een verstrenging van de toegang tot sociale uitkeringen te bepleiten. De sociale zekerheid is louter een vangnet voor mensen in echte nood, niet een sociale hangmat voor 'geïmporteerde armoede' en luie en onverantwoordelijke vrijbuiters (Vlaams Belang 2013).
De vraag blijft echter wie de lasten draagt. Ofschoon de partij consequent pleit voor belastingenverlaging, is het opvallend dat Vlaams Belang niet wil besparen op de sociale zekerheid. Om dit te ondervangen verwijst Vlaams Belang graag naar besparingswinsten die geboekt kunnen worden door de uitsluiting van buitenlanders van de sociale zekerheid (immigratie), het beëindigen van de regionale transferten (Wallonië) en efficiënter bestuur (Belgisch politiek systeem). Op deze manier kan Vlaams Belang zijn schijnbaar tegenstrijdige herverdelingsagenda – die meer welvaart voor het eigen volk bepleit – combineren met een neoliberale politiek gericht op lagere belastingen.
Er is een terugkerende kritiek op de verzorgingsstaat: ze leidt tot een te hoge belastingdruk en installeert een afhankelijkheidscultuur bij een immorele 'klasse van profiteurs'.
Toch is het te gemakkelijk om Vlaams Belang te classificeren als een sociale partij, aangezien Vlaams Belang niet nalaat om een fundamentele kritiek op de efficiëntie en de effectiviteit van de verzorgingsstaat te spuien. De partij stelt openlijk vraagtekens bij haar vermogen om de armoede onder het eigen volk terug te dringen en mensen in nood echt te helpen, terwijl immigranten stereotypisch afgeschilderd worden als diegenen die misbruik maken van het systeem en onevenredig veel uitkeringen ontvangen (Vlaams Belang 2013: 41, 62, 102). Daarnaast is er een terugkerende economische en morele kritiek op de verzorgingsstaat: ze leidt tot een te hoge belastingdruk, wat de concurrentiekracht van bedrijven verzwakt; en ze installeert een afhankelijkheidscultuur bij een immorele 'klasse van profiteurs' (Vlaams Belang 2013: 12 en 71-84).
Doorheen deze moralisering van sociale ongelijkheid wordt alweer de schuld afgeschoven op dezelfde zwakke en kwetsbare groepen. Aan de ene kant worden werklozen, Walen en migranten – als vanzelfsprekend – aangewezen als de immorele profiterende uitkeringstrekkers die elke herverdeling perverteren. Aan de andere kant wordt de (linkse) politiek klasse – 'het Belgicistisch en door de PS gedicteerde staatssocialisme én de syndicale bovenbouw' (Vlaams Belang, 2013: 11) – ervan beschuldigd dat ze 'de eigen armen' en hardwerkende Vlamingen in de kou laat staan en niet optreedt tegen het sociale onrecht dat 'armen die het niet verdienen' een disproportionele druk op de publieke middelen legt. Het conglomeraat van migranten, politiek links en vakbonden wordt verantwoordelijk geacht voor het 'Belgische immobilisme' dat te weinig onderkent dat werknemers en werknemers meer gedeelde dan tegenstrijdige belangen hebben (Vlaams Belang 2013: 29-30). Naast de referentie aan het historische solidarisme is deze vijandigheid tegenover georganiseerde belangen geworteld in een wijdverbreide populistische kritiek op corporatisme.
DE ECONOMISCHE AGENDA: TUSSEN PROTECTIONISME EN MARKTLIBERALISME
Nogal gratuit wordt wel eens beweerd dat populistisch radicaal-rechts haar rechtse neoliberale kazuifel heeft ingeruild voor een links welvaartschauvinisme. De kwestie is echter dat de visie van Vlaams Belang op sociale herverdeling niet veel zegt over haar positie tegenover staatsinterventie, vrije markt en regulering. Wat betreft de regulering van de binnenlandse markt spreekt Vlaams Belang zich vanaf de eeuwwende heel wat minder expliciet uit voor laissez-faire, marktderegulering en privatisering. Nogal cryptisch schaart men zich achter een 'gecontroleerde vrije markteconomie' waarin strategische sectoren, de kmo's en lokale werknemers worden beschermd (Vlaams Belang 2003: 14; Vlaams Belang 2005: 5-7) en strategische sleutelsectoren zoveel mogelijk onder Vlaamse controle blijven (Vlaams Belang 2012: 18, 152-153; Vlaams Belang 2019: 36). Vlaamse verankering dus.
Toch blijft het standpunt van Vlaams Belang tegenover de internationale markt heel ambigu. In de jaren 1990 bepleitte Vlaams Belang een 'pragmatisch Europees protectionisme' gestoeld op vrijhandel binnen de EU gecombineerd met een protectionisme tegenover de mondiale buitenwereld (Vlaams Belang 1995: 95-96). Dit beleid moet een dam opwerpen tegen de oneerlijke concurrentie met Vlaamse bedrijven, alsook sociale dumping en de verplaatsing van arbeid en winst voorkomen. Vanaf 2007 gaat de partij voor een 'wereldhandel op basis van wederkerigheid' (Vlaams Belang 2007: 13; 2012: 151-156). Aangezien Vlaanderen – als kleine en open economie – niet gebaat is bij een strikte protectionistische opstelling (Vlaams Belang 2005: 37), moet het zaken doen met andere gelijkgestemde open economieën en niet met landen die hun markten afschermen of andere sociaaleconomische en culturele opvattingen hebben (Vlaams Belang 2012: 153-154). Ofschoon de EU zichzelf niet kapot mag reguleren, mag de gemeenschappelijk markt het 'nationale belang en soevereiniteit' niet ondergraven (Vlaams Belang 2019: 22).
De internationale marktdimensie raakt ook het vrije verkeer van personen – oftewel de toegang van migranten tot de arbeidsmarkt. De diagnose is duidelijk: migranten concurreren met Vlamingen, wat leidt tot lagere lonen en hogere werkloosheid. Om die reden promoot de partij een migratiestop en eerst werk voor eigen volk. Als tegenstander van het vrije verkeer van personen (Vlaams Belang 2012: 85) pleit Vlaams Belang zelfs voor het herstel van de binnengrenzen van de EU om de vermeende oneerlijke concurrentie van werknemers uit nieuwe EU-lidstaten een halt toe te roepen (Vlaams Belang 2012: 151; 2014: 13; 2019: 77).
Op het gebied van arbeidsverhoudingen valt de roep om een verlaging van de arbeidskosten en de sceptische houding tegenover vakbonden als collectieve werknemersvertegenwoordiger op. Ten eerste wijst de partij de door de vakbonden verdedigde klassenstrijd af en pleit het voor solidarisme dat stoelt op de gedeelde belangen van werkgevers en werknemers. In de ogen van Vlaams Belang wordt de werkmens niet verbonden op basis van sociale klasse, maar gedeelde cultuur, waardoor vakbonden niet als legitieme belangenbehartiger van 'het volk' worden aanzien. Meer nog, Vlaams Belang is een rabiaat voorstander om het stakingsrecht te beperken (Vlaams Belang 2005: 34-35; 2012: 107-109). Ten tweede roept Vlaams Belang steevast op tot een vermindering van de loonlasten voor iedereen met een kwart (Vlaams Belang 2014: 13) en een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt om de economische competitiviteit van Vlaanderen te garanderen (Vlaams Belang 2005: 14-15; 2012: 71-73). Ten derde is het voorstander van een bestraffend activeringsbeleid op basis van rechten en plichten: het recht op een uitkering impliceert de plicht tot werken. Werklozen – alweer – moeten streng worden gecontroleerd om misbruik tegen te gaan en de sociale zekerheid te vrijwaren voor autochtonen die het echt nodig hebben (Vlaams Belang 2007: 13; Vlaams Belang 2013: 29-83). Ten slotte bekritiseerde Vlaams Belang systematisch het mechanisme van indexering van lonen (Vlaams Belang 2012: 70), ofschoon de partij heel recent een ommezwaai maakte en ondubbelzinnig pleitte voor 'het behoud van de index en de koopkracht' (Vlaams Belang 2014: 13; 2019: 38).
Vlaams Belang staat voor bezuinigingen en fiscale soberheid in combinatie met een stevige belastingverlaging.
Aangaande de overheidsuitgaven en de publieke sector wil Vlaams Belang het vet wegsnijden, het begrotingstekort terugdringen en streeft het naar 'structurele hervormingen en een orthodox begrotingsbeleid dat gericht is op gezonde overheidsfinanciën' (Vlaams Belang, 2010: 29). De partij staat voor bezuinigingen en fiscale soberheid in combinatie met een stevige belastingverlaging. De hardwerkende Vlamingen verdienen immers de vruchten van hun arbeid te plukken, niet de usurperende overheid die het geld van de belastingbetaler verkwist en fout besteedt. Deze eis stond al in de beginselverklaring (1980) waarbij de partij stelt dat zij 'altijd zal opkomen voor een zo laag mogelijke belastingdruk en tegen verspilling'. De partij heeft zich getrouw aan deze belofte gehouden met haar pleidooi voor een verlaging van de belastingdruk voor huishoudens, bedrijven en consumenten (Vlaams Belang 1995: 33; 1999: 57). Ook verzet de partij zich tegen de invoering van een vermogensbelasting (Vlaams Belang 2005: 22; 2012: 59). In 2014 stelde zij een verlaging van de inkomstenbelasting met 25% voor en een extra verlaging van de vennootschapsbelasting met 25% (Vlaams Belang 2014: 13; zie ook Vlaams Belang 2019: 38-40). Hieruit blijkt de vermindering van de belastingen voor de 'productieve klasse' (werkende Vlamingen en werkgevers) de voornaamste eis te zijn. Dat er ook kinderen van de rekening zijn, laat de partij onbesproken. Tot slot maakte Vlaams Belang, ondanks langdurige pleidooien voor een vlaktaks van 17%, onlangs duidelijk tegen 'een vlaktaks te zijn omdat de rijken door deze maatregel te veel worden bevoordeeld en de armen te veel worden benadeeld' (Vlaams Belang 2019: 37). Het besef komt met de jaren, maar het maakt de partij nog niet links. Over het algemeen combineert Vlaams Belang een economisch liberalisme, vooral wat belastingen en overheidsuitgaven betreft, met economisch nationalisme en protectionisme.
PARTICULARISTISCH, DISCRIMINEREND EN CONDITIONEEL
Is er überhaupt iets links aan het 'sociale' van Vlaams Belang? Neen, het sociale model dat de partij verkondigt valt moeilijk te rijmen met een linkse politiek die sociale herverdeling koppelt aan een emancipatorisch gelijkheidsstreven en inclusief-universele solidariteit op basis van gelijke en gewaarborgde sociale grondrechten.
Zo stelt de Italiaanse filosoof Norberto Bobbio dat het links-rechts gehalte van een doctrine afgemeten kan worden aan de hand van drie criteria: (a) met wie worden rechten en voordelen gedeeld; (b) welke rechten en voordelen worden gedeeld; en (c) op basis van welke criteria worden deze rechten en voordelen verdeeld. Zijn these is dat een doctrine linkser is naarmate er meer burgers ingesloten worden, naarmate de omvang en kwaliteit van de herverdeling toeneemt, en naarmate herverdeling een meer universeel karakter heeft.
Het 'eigen volk eerst' populisme scoort hier niet goed: zijn egalitarisme is particularistisch, discriminerend en conditioneel. Het stelt immers uitdrukkelijk cultureel/etnische grenzen en beperkingen aan de gelijkheid en solidariteit, wat blijkt uit het pleidooi voor een selectieve verzorgingsstaat en exclusieve solidariteit die zich richt op het 'gewone volk' maar Anderen uitsluit. Aan de ene kant verdienen migranten niet dezelfde bescherming omdat ze geen deel uitmaken van 'het eigen volk' en omdat ze onvoldoende bijgedragen hebben aan de collectieve welvaart. Aan de andere kant worden ook zogenaamd 'onrechtmatige uitkeringstrekkers' en werklozen als een onproductieve klasse van profiteurs weggezet die de stilzwijgende regels van wederkerigheid en dankbaarheid breken. Daarnaast stelt de partij expliciet dat ze de strijd tegen sociaal onrecht belangrijker vindt dan het bestrijden van sociale ongelijkheid, en kapitaliseert Vlaams Belang niet het ressentiment van lagere klassen middels het links-rechts antagonisme van arbeid versus kapitaal, maar via het etnisch-populistische antagonisme dat het morele 'het eigen volk' afzet tegen de profiterende Andere (migranten, werklozen en 'passieven') en het verwerpelijke establishment. Vlaams Belang afficheert zichzelf immers niet als pleitbezorger van de zwakkeren en arbeiders, maar de verdedigers van het gewone volk, de hardwerkende Vlamingen en noeste ondernemers tégen de allochtone indringers, het sociale profitariaat, de spilzieke Walen en het verbond van gevestigde partijen, vakbonden en mutualiteiten.
TUSSEN CHAUVINISME, PRODUCERISME EN POPULISME
Dat Vlaams Belang niet links is, betekent niet dat haar sociale politiek incoherent is. Zo blijkt zijn sociaaleconomische agenda gestoeld te zijn op drie ideologische pijlers: chauvinisme, producerisme en populisme.
De sociaaleconomische agenda gestoeld te zijn op drie ideologische pijlers: chauvinisme, producerisme en populisme.
Een. Het kernelement is chauvinisme dat de solidariteit afbakent op basis van etnische identiteit dan wel strikt afhankelijk maakt van verblijfsduur en een inflatoire reeks integratievoorwaarden. Tekenend is hier dat 'aparte kassen' voor het eigen volk en allochtonen nog steeds niet uit het ideologisch vocabularium van Vlaams Belang verdwenen zijn. Het economische equivalent is het economisch nationalisme dat de nationale markt moet beschermen tegen concurrentievervalsing, ofschoon Vlaams Belang heel ambivalent blijft staan tegenover globalisering en minder protectionistisch is dan vele andere populistisch radicaal-rechtse partijen.
Twee. Toch stoelt de sociaaleconomische agenda niet louter op chauvinisme dat identiteit en volksgemeenschap centraal stelt, maar wordt het tevens gestructureerd door producerisme. Deze doctrine deelt de samenleving op in 'productieven' (werkgevers en hardwerkende Vlamingen) en 'passieven' – zowel aan de onderkant (migranten, werklozen, bijstandsafhankelijken) als de bovenkant (politieke elite) van de samenleving, waarbij solidariteit uitdrukkelijk afhankelijk gesteld wordt van wederkerigheid, individuele verantwoordelijkheid en goed gedrag. In deze logica moet solidariteit zelf verdiend worden en zich beperken tot de 'sterke schouders' – namelijk de actieve, verantwoordelijke, productieve burgers en werkgevers die elke dag bijdragen aan de welvaart van de natie. De 'passieven' worden op hun beurt verweten onvoldoende bij te dragen aan de collectieve welvaart, niet hard genoeg hun best te doen om hun afhankelijkheidssituatie te ontsnappen, en het systeem te misbruiken ondanks het feit dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen miserie. Het sociale gehalte van Vlaams Belang blijkt alzo nogal kil en weinig emancipatorisch. De meest kwetsbaren worden meedogenloos achtergelaten, meer zelfs, moreel gediskwalificeerd: de ondankbare 'passieven' zijn luie en verwerpelijke profiteurs die de 'gezonde' werking van het economische systeem ondermijnen. Eigen schuld, dikke bult. Deze herziening van het sociale contract sluit bijgevolg niet louter de etnische Andere, maar ook alle 'passieven' uit de solidariteitskring. Treffend is dat in één beweging de vakbonden mee neergehaald worden: ze zijn niet alleen de collectieve spreekbuis van de 'passieven', maar belemmeren met hun activiteiten ook nog eens dat de 'productieven' – werkgevers en hardwerkende belastingbetalers – daadwerkelijk productief kunnen zijn en economische groei kunnen realiseren.
Drie. In meer algemene termen verbindt de populistische ideologie – het derde kernelement – beide complementaire frames van chauvinisme en producerisme. De diagnose is dat de staat niet langer haar sociale contract naar de leden van het 'eigen volk' vervult. De radicale kritiek op de verzorgingsstaat richt zich niet louter op de inefficiëntie ervan, maar gaat er eigenlijk om dat de overheid het 'eigen, productieve, gewone volk' in de steek heeft gelaten. Middels het populistische antagonisme krijgt het establishment – zowel partijen, vakbonden en mutualiteiten – de schuld dat de huidige verzorgingsstaat arrangementen de gewone mensen die écht in nood zijn onvoldoende beschermen. Deze populistische politiek – die de sociale bescherming voorbehoudt aan de 'eigen gemeenschap' en combineert met een economisch liberalisme dat scherp stelt op individuele verantwoordelijkheid – kan men bezwaarlijk als sociaal, laat staan als links classificeren. Het populistische gemeenschapsdiscours van Vlaams Belang beslecht de strijd tegen sociaal onrecht immers met nog meer ongelijkheid, uitsluiting, selectiviteit en voorwaardelijkheid zonder dat dit gepaard gaat met een fundamentele kritiek op de heersende productie- en arbeidsverhoudingen.
Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 6 (juni), pagina 22 tot 29
VLAAMS BELANG DOORGELICHT
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.