Abonneer Log in

De identiteitskloof in onze parlementen verdiept

  • Jérémy Dodeigne - Professor politieke wetenschappen, Université de Namur
  • Christoph Niessen - Professor politieke wetenschappen, Universiteit Leiden
  • Min Reuchamps - Professor politieke wetenschappen, Université Catholique de Louvain
  • Dave Sinardet - Professor politieke wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel

Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 6 (juni), pagina 53 tot 65

Waar vertegenwoordigers van N-VA en Vlaams Belang de Belgische identiteit blijven verwerpen, hebben verkozenen van de niet-nationalistische Vlaamse partijen gemiddeld zelfs een sterkere Belgische dan Vlaamse identiteit.

In federale staten hebben (sub)nationale identiteiten doorgaans een sterkere politieke lading, zeker als in die landen nationalistische bewegingen en partijen bestaan die ijveren voor verdere autonomie van hun regio. Zo ook in België. Eén van de hoofdredenen waarom België via zes staatshervormingen werd omgevormd tot een federale staat, was het (nationalistische) uitgangspunt dat er verschillende culturele identiteiten en dus gemeenschappen bestaan, en dat die dus ook het recht moeten hebben om minstens op een aantal vlakken zichzelf te kunnen besturen.

In (federale) landen waar verschillende nationale projecten concurreren, zoals Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Canada, … bestaat dan ook een sterke onderzoekstraditie die de evolutie van de verschillende identiteitsgevoelens meet bij de publieke opinie, alsook hun verband met politieke en institutionele voorkeuren. Ook in België wordt dergelijk onderzoek reeds sinds de jaren 1970 vrij systematisch uitgevoerd.1

Over (sub)nationale identiteiten bij politici bestaat helaas minder onderzoek. Nochtans is ook daar een beter zicht op krijgen relevant, omdat uit internationaal onderzoek blijkt dat deze identiteiten een invloed kunnen hebben op politieke stellingnames, zeker in institutionele debatten. Sinds 2011 is daar voor België verandering in gekomen. In het kader van een grootschalig onderzoek bij Belgische parlementsleden over hun visie op (de toekomst van) het Belgische federalisme worden sindsdien ook elke legislatuur de (sub)nationale identiteiten van parlementsleden gemeten. Deze bijdrage brengt verslag uit van de derde fase van dit onderzoek, wat ons intussen toestaat om de evolutie te analyseren op een periode van tien jaar.

VOORNAAMSTE BEVINDINGEN VAN DIT ONDERZOEK

Een 'identitaire' kloof verdeelt nog steeds onze parlementen. Waar vertegenwoordigers van N-VA en Vlaams Belang de Belgische identiteit blijven verwerpen, hebben verkozenen van de niet-nationalistische Vlaamse partijen gemiddeld zelfs een sterkere Belgische dan Vlaamse identiteit. Sterker nog: die laatste is minder uitgesproken dan de Franstalige identiteit bij de collega's van hun zusterpartijen, al voelen die zich tegelijkertijd nog meer Belgisch. De identificatie met België is ook licht toegenomen in vergelijking met ons vorig onderzoek, terwijl de meeste regionale identiteiten licht daalden, met uitzondering van de Brusselse, die duidelijk de sterkste is van die regionale identiteiten.

METHODE

Voor de derde keer intussen werden de leden van alle parlementen in België bevraagd over een hele reeks institutionele en communautaire kwesties, als onderdeel van de ambitie om de evolutie van hun visies over de toekomst van het Belgische federalisme in kaart te brengen. Het eerste onderzoek werd uitgevoerd in 2011, waarna het tweede volgde in 2014-2015. Hiervan werden een aantal resultaten eerder gepubliceerd, zowel in Samenleving & Politiek2 als in internationale wetenschappelijke tijdschriften.3

Telkens wordt de bevraging afgenomen in het eerste deel van een nieuwe legislatuur, liefst na het afronden van de regeringsvormingen, zodat ze plaatsvindt in een politiek relatief stabiele periode. De eerste keer was dit niet helemaal het geval, omdat het ook een jaar na de verkiezingen nog onduidelijk was of en wanneer een akkoord over de zesde staatshervorming uit de bus zou komen en er vervolgens een aanvang kon worden genomen met de federale regeringsvorming. De parlementairen werden toen bevraagd tussen juli en oktober 2011, in wat de laatste fase zou blijken te zijn van de onderhandelingen over de zesde staatshervorming. Het onderzoek werd een tweede keer uitgevoerd, net na de vorming van de regering-Michel, tussen november 2014 en februari 2015. Voor de derde editie van de enquête werd gewacht tot de eedaflegging van de regering-De Croo op 1 oktober 2020 waarna alle regeringen gevormd waren in navolging van de samenvallende verkiezingen van 2019. Meer bepaald werd deze derde survey afgenomen tussen oktober 2020 en februari 2021.

Concreet werden alle 473 parlementsleden in België gecontacteerd: 150 Kamerleden, 10 gecoöpteerde senatoren, 124 Vlaamse parlementsleden, 75 Waalse parlementsleden, 89 Brusselse parlementsleden en 25 Duitstalige parlementsleden. Dit gebeurde via e-mail, met vervolgens online en telefonische rappels voor wie nog niet had gereageerd. De participatiegraad voor deze survey is 60,68%. In vergelijking met andere internationale onderzoeken is deze opmerkelijk hoog.

De participatiegraad voor deze survey is 60,68%. In vergelijking met andere internationale onderzoeken is deze opmerkelijk hoog.

Om de parlementsleden toe te laten zo vrij mogelijk te antwoorden, zeker in de Belgische context van sterke partijdiscipline, werd individuele anonimiteit van de antwoorden gegarandeerd. Bijgevolg zullen de resultaten in dit artikel telkens geaggregeerd gepresenteerd worden, per partij of assemblée. Voor verdere details over de methodologie van dit onderzoek, verwijzen we door naar de meer uitgebreide Franstalige publicatie van onze onderzoeksresultaten.4

Zoals gezegd focussen we in deze bijdrage enkel op (sub)nationale identiteitsgevoelens. Deze werden op twee manieren gemeten. De eerste is de klassieke Linz-Moreno-vraag, die regelmatig gebruikt wordt in publieke opinieonderzoek over identiteitsgevoelens. Toegepast op België houdt deze in dat de parlementsleden konden kiezen tussen vijf posities. Voor de Nederlandstalige parlementsleden waren dat: 'Ik voel me enkel Vlaming'; 'Ik voel me meer Vlaming dan Belg'; 'Ik voel me evenveel Vlaming als Belg'; 'Ik voel me meer Belg dan Vlaming'; 'Ik voel me enkel Belg'. Voor de Franstalige parlementsleden was de subnationale identiteit die tegenover België werd geplaatst de Franstalige ('Je me sens uniquement francophone'; 'Je me sens plus francophone que belge'; enzovoort).

Zoals met name blijkt uit deze Franstalige 'vertaling' ervan, houdt de Moreno-vraag een belangrijk nadeel in voor de casus van België: het is slechts mogelijk één bepaalde sub-nationale identiteit te plaatsen tegenover de nationale (Belgische) identiteit. In dit geval dus de gemeenschapsidentiteiten: Vlaming en Franstalig. Maar het tweeledige Belgische federalisme kent natuurlijk ook gewestidentiteiten: een Vlaamse, Waalse en Brusselse, die in deze binaire vraag dus niet kunnen worden meegenomen. Bovendien is er ook een zekere concurrentie tussen een Franstalige en Waals/Brusselse identiteit, die zich in het Franstalige politieke debat uit in een tegenstelling tussen communautaristen en regionalisten. Langs Nederlandstalige kant stelt het probleem zich voor de meeste parlementsleden niet, aangezien gewest en gemeenschap reeds lang werden gefusioneerd en de regionale en de gemeenschapsidentiteit dus grotendeels samenvallen. Maar voor de Nederlandstalige parlementsleden die verkozen zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest speelt dit probleem wel even sterk, zeker in een context waarin de Brusselse identiteit sterker wordt. Het is vooral omdat in eerdere onderzoeken die gebruik maakten van de Linz-Moreno-vraag bijna altijd gewerkt werd met gemeenschapsidentiteiten dat we daarvoor ook in dit onderzoek geopteerd hebben, om ze vergelijkbaarheid met die andere studies mogelijk te maken.

Maar om aan de duidelijke methodologische nadelen die hiermee verbonden zijn te verhelpen, én omdat de Linz-Moreno-vraag de respondenten ook niet toelaat hun politieke identiteit te schalen (of de eventuele afwezigheid ervan uit te drukken), hebben we de identiteit van de parlementsleden ook gemeten aan de hand van een andere identiteitsvraag, die soms 'metrisch' wordt genoemd. Hierbij gaven de respondenten hun mening op een schaal van 0 tot 10 over elk van de zes institutioneel relevante identiteiten in België (Belgisch, Vlaams, Waals, Brussels, Franstalig, Duitstalig), in antwoord op de vraag 'Voor elk van onderstaande identiteiten, gelieve aan te geven in welke mate u zich ermee identificeert met een score van 0 tot 10, waar 0 'helemaal niet' en 10 'heel veel' betekent'.

Toch is ook de Linz-Moreno-vraag wel relevant voor België omdat die meer aanzet tot kiezen tussen de verschillende identiteiten. Het is dan ook interessant om de resultaten op de twee vragen te bespreken en te vergelijken, wat we hieronder zullen doen.

GEVOELENS VAN IDENTITEIT OP DE 0-10 SCHAAL

TABEL 1 presenteert de gemiddelde score per partij op de geschaalde vraag naar identiteitsgevoelens, evenals de minimum- en maximumscores. De tabel geeft ook de cohesie weer van parlementsleden van dezelfde partij op deze vraag via de standaardafwijking, die een indicator is van de gemiddelde spreiding van parlementsleden op de schaal van 0 tot 10 in verhouding tot de gemiddelde score van deze partij: hoe hoger deze is, hoe meer parlementsleden van een bepaalde partij verspreid zijn op de schaal van 0 tot 10 – met andere woorden, hoe meer zij verdeeld zijn over de vraag. Omgekeerd betekent een lage standaardafwijking dat parlementsleden van dezelfde partij geneigd zijn hetzelfde type identiteitsgevoelens te delen.

De Belgische identiteit

In vergelijking met de vorige studie van 2014-2015 is de Belgische identiteit bij parlementsleden globaal genomen sterker geworden. Het kan voor sommigen als een verrassing komen, maar deze evolutie wordt vooral waargenomen bij Nederlandstaligen. Het gemiddelde Belgische identiteitsgevoel van alle Nederlandstalige partijen steeg immers, met uitzondering van Vooruit (waar het zeer licht daalde met -0,1). Voor de andere partijen liggen de gestegen gemiddelden tussen +0,5 (Groen) en +1,1 (N-VA). Zelfs bij de Vlaams-nationalistische partijen wordt de identificatie met België verrassend genoeg dus sterker, hoewel beperkt. Voor N-VA steeg het gemiddelde van 1,4 naar 2,5 en voor Vlaams Belang van 0 naar 0,8. Niet onverwacht blijven de N-VA- en Vlaams Belang-parlementsleden zich duidelijk onderscheiden van alle andere partijen, hoewel die kloof ten opzichte van onze vorige studie iets kleiner is geworden.

In vergelijking met de vorige studie van 2014-2015 is de Belgische identiteit bij parlementsleden globaal genomen sterker geworden.

De gemiddelden van de Franstalige partijen liggen allemaal tussen 8,4 (PTB) en 9,7 (Les Engagés). Hier is de evolutie ten opzichte van 2014-2015 minder duidelijk: het globale Franstalige gemiddelde blijft stabiel, maar verbergt enkele lichte evoluties in de ene of de andere richting. De meest opvallende evolutie doet zich voor bij Défi (van 6,9 naar 9,3) wat geïnterpreteerd zou kunnen worden als een weerspiegeling van de politiek-ideologische evolutie van de partij onder haar nieuwe voorzitter François De Smet, die ze heeft weggetrokken van haar scherpe pro-Franstalige communautaire profiel. Maar we moeten hier voorzichtig in blijven, gezien het relatief kleine aantal Défi-gekozenen in de parlementen en dus ook in onze studie.

De toename van het Belgische identiteitsgevoel bij de Nederlandstalige parlementsleden betekent dat het noord-zuidverschil binnen de politieke families afneemt. De enige partij die unitair georganiseerd is, PTB-PVDA, is ook de enige waar de Belgische identiteit (iets) sterker is bij de Nederlandstalige dan bij de Franstalige parlementsleden (9,2 tegen 8,4). Voor de drie traditionele families en de groenen blijft de Belgische identiteit iets sterker bij de Franstalige parlementsleden dan bij hun Nederlandstalige collega's. In 2020-2021 zijn de gemiddelden respectievelijk 9,1 tegenover 8,3 voor PS en Vooruit, 9,1 tegenover 8,8 voor MR en Open VLD, 9,7 tegenover 8,3 voor Les Engagés en CD&V, en 8,8 tegenover 8,2 voor Ecolo en Groen. De verschillen variëren dus van 1,4 punten tussen de christendemocratische partijen, tot 0,3 punten tussen de liberale partijen. In vergelijking met 2014-2015 is de kloof dus kleiner geworden (behalve bij de socialisten, door de lichte daling van de Belgische identiteit binnen Vooruit en ook kleiner dan ooit).

Anderzijds is de interne partijcohesie rond de Belgische identiteit kleiner binnen de Nederlandstalige dan binnen de Franstalige partijen. Bij deze laatste is de maximale standaardafwijking 1,5, terwijl ze bij de Vlaamse partijen tussen 1,5 en 2 ligt. Zo varieert bij CD&V en Groen de identificatiegraad met België tussen 3 en 10, terwijl geen enkel Franstalig parlementslid een waarde lager dan 5 koos.

De parlementsleden met de sterkste Belgische identiteit zijn veruit de leden van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap – met gemiddelden gaande van 9,2 en 9,3 voor CSP en Ecolo, over ProDG (9,8), SP (9,7) en Vivant (9,7) tot 10 voor PFF. Aangezien de leden van dit parlement voor het eerst in onze enquête zijn opgenomen, beschikken we niet over een vergelijkingspunt. Maar gehechtheid aan België is al tientallen jaren een gemeenschappelijke retoriek bij alle Duitstalige partijen.

Naast de Duitstaligen zijn de vijf partijen waarvan de parlementsleden zeggen zich het meest Belgisch te voelen Franstalig. Het is bij parlementsleden van Les Engagés en Défi dat de identificatie met België het sterkst is, met gemiddelden van respectievelijk 9,7 en 9,3. De gemiddelden van MR en PS volgen met elk 9,1. De laagste, maar nog steeds hoge, gemiddelde scores zijn voor Ecolo (8,8) en PTB (8,4). Aan Nederlandse zijde hebben de PVDA (9,2) en Open VLD (8,8) de hoogste gemiddelde scores. Zij worden gevolgd door CD&V, Vooruit (beide 8,3) en Groen (8,2). Daarna volgen de Vlaams-nationalisten met 2,5 voor N-VA en 0,8 voor Vlaams Belang.

De Vlaamse identiteit

Voor de Vlaamse identiteit is er weinig verandering ten opzichte van onze vorige studie: de verschillen qua partijgemiddelden tussen 2014-2015 en 2020-2021 blijven beperkt tot maximaal 0,3 in beide richtingen. Er tekent zich een iets groter verschil af dan in het verleden tussen de twee Vlaams-nationalistische partijen enerzijds (gemiddelde scores van 9,6 en 10) en de andere politieke formaties anderzijds (tussen 6,6 en 8), maar dat verschil is (uiteraard) veel minder uitgesproken dan voor de Belgische identiteit.

Opvallend is wel dat de gemiddelde identificatie met Vlaanderen lager ligt dan de gemiddelde identificatie met België. In 2014-2015 was dit al het geval bij Open VLD, Vooruit en Groen; nu zijn daar opmerkelijk genoeg ook de CD&V-parlementsleden bijgekomen. Terwijl in 2014-2015 de Vlaamse identiteit bij de CD&V-volksvertegenwoordigers nog duidelijk de leiding nam met bijna één punt, zien we nu een vrij sterke stijging van de Belgische identiteit (+0,9%) en een lichte daling van de Vlaamse identiteit (-0,3%). Hoewel het verschil tussen beide identiteiten vrij beperkt blijft (0,3%), is deze evolutie bij CD&V toch verrassend, vooral omdat de partij na Vlaams Belang en N-VA toch de meest Vlaamsgezinde koers vaart. Zo pleitte de partij tijdens de onderhandelingen over het regeerakkoord van de federale regering-De Croo sterk voor een verdere defederalisering van de gezondheidszorg en sprak zij een veto uit over elke verwijzing naar een herfederalisering van bevoegdheden. Eveneens bleek uit ons onderzoek over de bevoegdheidsverdeling dat de christendemocratische volksvertegenwoordigers, na die van Vlaams Belang en N-VA, het sterkst gewonnen waren voor een verdere defederalisering, en dit meer dan tijdens de vorige legislatuur.5 Deze (licht) groeiende voorkeur voor defederalisering sluit dus blijkbaar een (licht) stijgende identificatie met België niet uit, evenmin als een (zeer licht) dalende identificatie met Vlaanderen.

Het verschil ten voordele van de Belgische identiteit blijft bij CD&V dus wel beperkt, zeker in vergelijking met Open VLD (+1,2), Groen (+1,5), Vooruit (+1,7) en PVDA (+1,7).

De Franstalige identiteit

Sinds onze vorige studie is het debat tussen regionalisten en communautaristen over de evolutie van de Franstalige instellingen aanzienlijk geëvolueerd: het voorstel om België meer te baseren op de gewesten in plaats van op de gemeenschappen heeft terrein gewonnen bij de Franstalige partijen en het aantal voorstanders van een totale afschaffing van de Gemeenschappen (ook bekend als het 'België met vier') is toegenomen. Men zou dus kunnen verwachten dat deze afnemende steun voor de Franse Gemeenschap (sinds mei 2011 omgedoopt tot Fédération Wallonie-Bruxelles) zich ook zou vertalen in een verminderde identificatie met de Franstalige identiteit. Dit is echter duidelijk niet het geval. Integendeel, de gemiddelde identificatie met de Franstalige identiteit is licht gestegen bij de verkozenen van PS – nochtans de meest regionalistische partij – en Les Engagés, terwijl ze op hetzelfde niveau blijft bij die van MR en Ecolo. Alleen de PTB-parlementsleden vertonen een lichte daling.

Er zijn echter verschillen tussen de partijen, met twee groepen die er iets duidelijker uitspringen dan in 2015: enerzijds Défi, Les Engagés en PS, waarvoor het gemiddelde tussen 9 en 9,4 ligt, en anderzijds PTB, Ecolo en MR, waarvoor het tussen 6,5 en 7,9 ligt. Opnieuw is de aanwezigheid van PS in de eerste groep enigszins verrassend, in tegenstelling tot die van Les Engagés en Défi, die historisch gezien meer gemeenschapsgezinde partijen zijn.

Wanneer we nu de Franstalige parlementsleden vergelijken met hun Nederlandstalige tegenhangers van dezelfde politieke familie, blijkt de Franstalige identiteit van de eersten altijd sterker dan de Vlaamse identiteit van de laatsten, met – opnieuw – de uitzondering van PTB-PVDA, waar de gemeenschapsidentiteit in het algemeen relatief zwak is (in vergelijking met de andere partijen), maar waar de Vlaamse identiteit iets sterker is dan de Franstalige. Dit zagen we ook al in 2015, en het blijft in tegenspraak met het vrij wijdverbreide idee dat de gemeenschapsidentiteit bij Vlaamse politici veel sterker is dan bij Franstalige. Zelfs wanneer de N-VA- en Vlaams Belang-parlementsleden in de berekening worden meegenomen, is het globale gemiddelde voor de Vlaamse identiteit (8) verrassend genoeg vrij gelijklopend met dat voor de Franstalige identiteit (8,1). Anderzijds heeft geen enkele Franstalige partij zo'n hoog gemiddelde voor de Franstalige identiteit als N-VA (9,6) en Vlaams Belang (10) voor de Vlaamse identiteit, hoewel Défi en Les Engagés heel dicht in de buurt komen (respectievelijk 9,4 en 9,1). Binnen de politieke families is het verschil het grootst tussen de socialisten in het zuiden en in het noorden: bij PS scoort de Franstalige identiteit gemiddeld 9, terwijl de Vlaamse identiteit bij Vooruit slechts 6,6 haalt.

Bij PS scoort de Franstalige identiteit gemiddeld 9, terwijl de Vlaamse identiteit bij Vooruit slechts 6,6 haalt.

Wel kent geen enkele partij een hoger gemiddelde voor de Franstalige identiteit dan voor de Belgische identiteit. Dit was in 2014-2015 nog wel het geval voor Défi, maar de vrij sterke stijging van de Belgische identiteit bij de verkozenen van deze partij heeft de trend sindsdien omgekeerd.

De Waalse identiteit

Zoals we zagen lijkt de Franstalige politieke evolutie ten gunste van de regionalisten geen negatieve invloed te hebben gehad op de identificatie met de Franse gemeenschap. Maar heeft ze de Waalse identiteitsgevoelens versterkt? Blijkbaar ook niet volgens onze resultaten, behalve voor MR waar het partijgemiddelde – dat in 2014-2015 het laagste was onder de Franstalige partijen – stijgt van 7,5 naar 8,3. Het gemiddelde van de andere partijen is daarentegen gedaald: -0,9 voor PS, -1,2 voor Ecolo en -1,4 voor Les Engagés.

In tegenstelling tot wat men zou verwachten, is het verschil tussen Waalse en Franstalige identiteit kleiner geworden in vergelijking met 2014-2015. Vooral de Waalse identiteit is meer afgenomen dan de Franstalige identiteit, die over het algemeen vrij stabiel blijft. De enige partijen waar de Waalse identiteit sterker is dan de Franstalige zijn MR (+0,4) en, in mindere mate, Ecolo (+0,1). Verrassend genoeg is de Waalse identificatie bij PS zelfs iets minder sterk dan de Franstalige, terwijl dat in 2014-2015 juist andersom was. Anderzijds – en dat is minder verrassend gezien de institutionele posities van de partij – ligt bij Les Engagés de gemeenschapsidentiteit duidelijk voor op de regionale identiteit (9,1 tegen 7,5). De verkozenen van PTB van hun kant hebben de minst sterke subnationale identiteiten, of het nu gaat om de Waalse of de Franstalige identiteit; wat strookt met de federalistische – of zelfs unitaire – unitaire opstelling van de partij. Bij de leden van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap is de Waalse identiteit nog meer beperkt: het gemiddelde is 2,6 en wordt alleen overtroffen bij Vivant (4) en vooral bij Ecolo (5,7). De scores van de andere partijen variëren van 1 (ProDG) tot 2,3 (CSP).

De Brusselse identiteit

Men zou ook kunnen verwachten dat de hierboven vermelde evolutie naar een België gebaseerd op Gewesten in plaats van Gemeenschappen tot uiting zou komen in een versterking van de Brusselse identiteit. Maar daar moet aan worden toegevoegd dat de Brusselse identiteit al zeer sterk was in 2014-2015: zowel bij Franstalige als Nederlandstalige parlementsleden was het de sterkste subnationale identiteit, en dat blijft zo. Voor bijna alle Franstalige partijen liggen de gemiddelden van de Brusselse identiteit hoger dan die van de Franstalige en Waalse identiteit. Bij PS liggen de Franstalige en Brusselse identiteit wel op hetzelfde niveau en bij Défi is de Franstalige identiteit net iets sterker dan de Brusselse.

Nieuw is dat bij de Brusselse verkozenen van Open VLD, Groen, Vooruit en CD&V de Brusselse identiteit gemiddeld sterker is geworden dan bij hun Franstalige collega's van de zusterpartijen.

Nieuw is dat bij de Brusselse verkozenen van Open VLD, Groen, Vooruit en CD&V de Brusselse identiteit gemiddeld sterker is geworden dan bij hun Franstalige collega's van de zusterpartijen, terwijl in 2014-2015 het omgekeerde het geval was (hoewel het beperkte aantal leden van de Nederlandstalige taalgroep in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement tot voorzichtigheid noopt).

De Duitstalige identiteit

Hoewel eerder werd aangetoond dat de Duitstalige parlementsleden zich het meest met België identificeren, gaat dit voor de meeste van hen niet ten koste van de Duitstalige identiteit. Met uitzondering van CSP (7,8) en Vivant (7,3), die het laagst scoren, hebben alle andere partijen een gemiddelde van 9 (Ecolo) of 10 (PFF, ProDG en SP). Binnen deze laatste vier is er dus een grote gelijkwaardigheid tussen de Belgische en Duitstalige identiteiten.

Bij gebrek aan eerdere studies beschikken we niet over een vergelijkingspunt, maar dit lijkt in overeenstemming met de partijretoriek van de laatste jaren. De enige wat verrassende uitzondering is wellicht CSP, die in deze enquête een lage mate van Duitstalige identificatie laat zien, hoewel deze partij zich traditioneel nogal gehecht toont aan de Duitstalige gemeenschap en haar instellingen.

IDENTITEITSGEVOELENS OP DE LINZ-MORENO-VRAAG

De analyse van de antwoorden van parlementsleden op de zogenaamde Linz-Moreno-vraag (TABEL 2) laat deels vergelijkbare, maar meer geaccentueerde trends zien. Dat is niet onlogisch, aangezien deze vraag een kleiner aantal categorieën bevat en de respondenten ertoe aanzet een hiërarchie tussen identiteiten aan te brengen.

De antwoorden op deze tweede identiteitsvraag tonen eveneens een lichte toename van de Belgische identiteit, maar iets minder eenduidig. De versterking van de Belgische identiteit wordt – opnieuw enigszins verrassend – het duidelijkst bevestigd bij CD&V, waar de categorie 'Meer Belg dan Vlaming' stijgt van 2,8% naar 25%, terwijl de tegenovergestelde positie ('Meer Vlaming dan Belg') daalt van 44,4% naar 30% (waardoor via deze vraagstelling de Vlaamse identiteit nog een zeer licht overwicht behoudt). Dit laatste standpunt verloor ook aan populariteit binnen Open VLD, maar won aan kracht binnen Vooruit (wat de licht afwijkende trend in die partij bevestigt). In Groen daalt de categorie 'Meer Belg dan Vlaming' ten voordele van de middencategorie.

In lijn met de antwoorden op de vorige vraag stellen we ook een evolutie vast binnen Vlaams Belang: in 2011 en 2014-2015 antwoordden alle Vlaams Belang-parlementsleden dat ze een zuiver Vlaamse identiteit hadden; in 2020-2021 wijst 9,1% van hen de Belgische identiteit niet volledig af en bestempelt zichzelf als 'Meer Vlaming dan Belg'. Bij de interpretatie van deze resultaten mag niet uit het oog worden verloren dat de partij na de verkiezingen van 2019 haar aantal parlementsleden sterk heeft uitgebreid, waardoor er iets meer ruimte ontstaat voor enige interne diversiteit, blijkbaar zelfs over wat als kerntaak van de partij kan worden beschouwd.

Een soortgelijke evolutie is ook te zien bij N-VA waar, in vergelijking met 2011 en 2014-2015, de categorie 'enkel Vlaming' ook wat afneemt ten voordele van de categorie die de Belgische identiteit toch een zekere plaats geeft. Men zou geneigd kunnen zijn hier de invloed te zien van de federale regeringsdeelname van N-VA tussen 2014 en 2018 waarvoor ze haar communautaire eisen in de koelkast plaatste, maar men mag niet vergeten dat de enquête werd gehouden bijna twee jaar nadat N-VA uit de regering-Michel was gestapt en net nadat de partij op federaal niveau in de oppositie bleef.

N-VA en Vlaams Belang evolueren dus allebei lichtjes in dezelfde richting. Dit betekent ook dat het verschil tussen de twee Vlaams-nationalistische partijen blijft bestaan. Maar opnieuw wordt een duidelijk verschil bevestigd tussen de Vlaams-nationalistische partijen enerzijds en alle andere politieke formaties anderzijds: net als in 2011 en 2014-2015 heeft geen enkel parlementslid van een andere partij – Franstalig of Nederlandstalig – een uitsluitend subnationale identiteit, terwijl deze bij N-VA en Vlaams Belang overduidelijk in de meerderheid blijft.

Het aantal Vlaamse parlementsleden dat aangeeft zich 'enkel Belg' te voelen, blijft beperkt: in 2011 waren er geen; vandaag is er een lichte daling ten opzichte van 2014-2015. Deze categorie komt vooral voor bij Open VLD (13,6%). Het aandeel ervan is daarentegen bijna verdubbeld bij de Franstalige partijen, tot 11,9% in totaal. Deze stijging is vooral toe te schrijven aan de PTB-parlementsleden, van wie meer dan een derde dit antwoord gaf.

Tellen we daar de 58,8% parlementariërs van PTB bij die zeggen zich 'meer Belg dan Franstalig' te voelen, is het duidelijk dat PTB van alle onderzochte partijen degene is waarvan de vertegenwoordigers de sterkste Belgische identiteit hebben. Toch bleken het bij de vorige vraag (met de schaal) de parlementsleden te zijn die zich aan Franstalige kant het minst Belgisch voelden (ook al was dat met 8,6 op 10 relatief). Het is een opvallend verschil in de resultaten van deze twee identiteitsvragen. Het is echter niet noodzakelijk tegenstrijdig als we er rekening mee houden dat de PTB-verkozenen ook degenen zijn die bij deze vorige vraag de zwakste Franstalige identiteit lieten optekenen en dat die duidelijk zwakker was dan de Belgische identiteit (6,8, tegenover 8,6). De hiërarchie die bij de vorige vraag al zichtbaar werd, is dus ook degene die in de Linz-Moreno-vraag tot uiting komt: de parlementsleden van PTB verwerpen de Franstalige identiteit meer dan hun collega's van de andere partijen, maar omarmen de Belgische identiteit niet meer dan zij.

Naast PTB kan ook een toename van de Belgische identiteit worden vastgesteld bij Les Engagés, waar 18,2% van de parlementsleden zich identificeren als 'enkel Belg' (tegenover geen enkele in 2014-2015), een aandeel dat vergelijkbaar is met dat van MR, die min of meer in status quo blijft ten opzichte van 2014-2015.

Als we nu de categorieën 'enkel Belg' en 'meer Belg dan Vlaams/Franstalig/Duitstalig' bij elkaar optellen, kunnen we het aantal parlementsleden identificeren waar de Belgische identiteit duidelijk primeert en de subnationale identiteit ondergeschikt is of zelfs verworpen wordt. Hier zien we een daling bij Vooruit, PS, MR, Groen en PTB, en een stijging bij CD&V, Ecolo, Les Engagés en Défi.

De rangschikking van de politieke partijen in dalende volgorde is als volgt: PTB (94,1%), PVDA (66,7%), Vooruit (47,1%), Les Engagés (45,5%), MR (44,8%), Ecolo (42,9%), Groen (42,1%), Open VLD (36,3%), CD&V (25%), Défi (12,5%), PS (8%), en N-VA en Vlaams Belang (beide 0%). De daling van de identificatie met België is het meest uitgesproken binnen de socialistische familie, met een daling van 65,2% naar 47,1% bij Vooruit en van 26,5% naar 8% bij PS in vergelijking met 2014-2015, waardoor deze twee partijen min of meer terugvallen op hun score van 2011. Misschien moeten we de sterke identificatie met België bij deze partijen die in 2014-2015 werd waargenomen als afwijkend lezen. CD&V, Les Engagés, Ecolo en Défi scoren daarentegen hoger dan voorheen.

De daling van de identificatie met België is het meest uitgesproken binnen de socialistische familie.

Tellen we dan de categorieën 'Enkel Vlaams/Franstalig/Duitstalig' en 'Meer Vlaams/Franstalig/Duitstalig dan Belgisch' bij elkaar op, zien we een daling van de Vlaamse identiteit, vooral bij de CD&V, Open VLD en Groen. Opnieuw toont enkel Vooruit een groeiende Vlaamse identiteit. De Franstalige identiteit neemt daarentegen enigszins toe, vooral bij Ecolo, PS en Les Engagés. Verrassend genoeg voor een partij die historisch grotendeels op de Franstalige identiteit is gebouwd, neemt het overwicht van deze identiteit bij Défi af: het verdwijnt zelfs helemaal, van 37,5% naar 0%.

In detail zijn de cijfers voor het overwicht van de subnationale identiteit in dalende volgorde per partij: Vlaams Belang en N-VA (elk 100%), CD&V (30%), Ecolo (25%), PS (24%), Vooruit (23,5%), Les Engagés (9,1%), Open VLD (4,6%), MR (3,5%), en Défi, Groen, PVDA en PTB (0% in alle vier de gevallen). In vergelijking met de resultaten uit 2014-2015 zijn de trends binnen de politieke families veranderd. Terwijl toen de subnationale identificatie duidelijk sterker was aan Vlaamse zijde, is dat nu minder het geval. Zo is ze sterker geworden voor Ecolo dan voor Groen (een verschil van 25%), terwijl het verschil tussen MR en Open VLD grotendeels verdwenen is (het is nu 1,1%), tussen Les Engagés en CD&V kleiner is geworden (van 38,1% naar 20,9%) en tussen PS en Vooruit redelijk stabiel gebleven.

CONCLUSIE

Omdat we dit onderzoek naar de (sub)nationale identiteitsgevoelens bij parlementsleden intussen voor de derde keer uitvoeren op iets meer dan 10 jaar tijd, kunnen we de nieuwste resultaten vergelijken met die van de vorige studies. Dit brengt zowel constanten als evoluties aan het licht.

Wat de evoluties betreft, stellen we algemeen een lichte toename vast van de identificatie met België en een lichte afname van de Vlaamse en Franstalige identiteiten, ook al zijn er verschillen naargelang de meetmethode en tussen de verschillende partijen.

De constante is de aanwezigheid van een kloof tussen de partijen waarvan de parlementsleden zeggen een sterkere subnationale identiteit te hebben (N-VA en Vlaams Belang) en de partijen waarvan de vertegenwoordigers vooral een Belgische identiteit laten optekenen. Deze kloof, die zich vooral aftekent tussen de Vlaamse partijen, is bijzonder uitgesproken in de Linz-Moreno-vraag, waarin gevraagd wordt een hiërarchische keuze te maken tussen de Belgische identiteit en de Vlaamse/Franstalige identiteit: alle N-VA- en Vlaams Belang-parlementsleden kiezen voor deze laatste, tegenover slechts zo'n kwart van de CD&V-, Ecolo-, PS- en Vooruit-parlementsleden en tussen 0 en 10% van de vertegenwoordigers van de andere partijen. Wat de Belgische identiteit betreft, komt de kloof het duidelijkst aan de oppervlakte bij de schaalvraag (waar zo'n keuze niet gevraagd wordt): bij N-VA en Vlaams Belang liggen de gemiddelden niet hoger dan 3, bij alle andere partijen hoger dan 8.

De vertegenwoordigers van alle niet-nationalistische Vlaamse partijen scoren gemiddeld lager op de Vlaamse dan op de Belgische identiteit.

In de resultaten van de schaalvraag valt ook op dat de vertegenwoordigers van alle niet-nationalistische Vlaamse partijen gemiddeld lager scoren op de Vlaamse dan op de Belgische identiteit. Het is de eerste keer dat dit zo uitgesproken is. Dit is ongetwijfeld één van de meest verrassende vaststellingen, omdat het indruist tegen het beeld dat de Vlaamse politieke wereld sterk doordrongen is van een Vlaamse identiteit en apathisch of zelfs afkerig staat tegenover de identificatie met België, een cliché dat in het bijzonder onder Franstalige commentatoren en journalisten leeft en in hun ogen in contrast staat met een veel minder sterke gehechtheid aan regionale identiteiten bij Franstalige politici. Die beeldvorming maakt het nog verrassender dat de Vlaamse identiteit van Vlaamse parlementsleden gemiddeld minder uitgesproken blijkt dan de Franstalige en Waalse identiteit van hun collega's in de Franstalige zusterpartijen (met uitzondering van Les Engagés voor de Waalse identiteit).

Ook opmerkelijk is dat de groeiende steun in politieke kringen van het zuiden van het land voor een versterking van de Gewesten ten nadele van de Gemeenschappen zich in onze resultaten niet uit in een afname van de Franstalige identiteit tegenover de Waalse identiteit. De Brusselse identiteit is sinds onze vorige enquête wel nog sterker geworden. Ze is nu duidelijk de sterkste van de subnationale identiteiten en voor het eerst zelfs nog sterker bij de Nederlandstalige Brusselse parlementsleden dan bij hun Franstalige collega's.

EINDNOTEN

  1. Zie o.a. D. Sinardet, L. De Winter, J. Dodeigne, M. Reuchamps, 'Language, identity and voting', in K. Deschouwer (ed.)., Mind the Gap: Political Participation and Representation in Belgium, Colchester, Rowman & Littlefield International/ECPR Press, 2018, pp. 113-132.
  2. Zie M. Reuchamps, J. Dodeigne, D. Sinardet, 'Parlementsleden over het Belgische federalisme', Samenleving & Politiek, jg. 20, nr. 6, juni 2013, pp. 4-20; D. Sinardet, M. Reuchamps, J. Dodeigne, 'Belg, Vlaming, Waal… identiteiten van parlementsleden', Samenleving & Politiek, jg. 23, nr. 1, januari 2016, pp. 4-15; D. Sinardet, M. Reuchamps, J. Dodeigne, Een Belgiëbocht? Parlementsleden over de bevoegdheidsverdeling, Samenleving & Politiek, jg. 23, nr. 2, februari 2016, pp. 74-85. D. Sinardet, M. Reuchamps, C. Niessen, J. Dodeigne, 'Kering richting herfederalisering zet zich door', Samenleving & Politiek, jg. 29, nr. 10, december 2022, pp. 4-17.
  3. Zie o.a. J. Dodeigne, P. Gramme, M. Reuchamps, D. Sinardet, 'Beyond linguistic and party homogeneity: Determinants of Belgian MPs' preferences on federalism and state reform', Party Politics, volume 22, n° 4, 2016, pp. 427-439 ; M. Reuchamps, D. Sinardet, J. Dodeigne, D. Caluwaerts, 'Reforming Belgium's Federalism: Comparing the Views of MPs and Voters', Government and Opposition, volume 52, n° 3, 2017, pp. 460-482; J. Dodeigne, C. Niessen, M. Reuchamps, D. Sinardet, 'The Effect of Institutional Affiliation and Career Patterns on (De)centralization Preferences in Advanced Multi-Level States: Parliamentarians' Support for (De)Centralization in Belgium', Publius: The Journal of Federalism, volume 51, n° 2, 2021, pp. 262-282.
  4. 'Identités et préférences des parlementaires envers le fédéralisme belge à l'aube d'une septième réforme de l'Etat', in Courrier Hebdomadaire du Crisp, 2022/7-8, n° 2532-2533, 62 p.
  5. Sinardet et al, 'Kering richting herfederalisering zet zich door. Onderzoek naar de institutionele voorkeuren van Belgische parlementsleden', Samenleving & Politiek, jg. 29, december 2022, pp. 4-15.

Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 6 (juni), pagina 53 tot 65

NIEUWE STAATSHERVORMING IN 2024?

Het federalismedebat: 5 mythes doorprikt
Patricia Popelier
Hoe we de Financieringswet kunnen aanpassen
Marc Bourgeois en Benoît Bayenet
De identiteitskloof in onze parlementen verdiept
Jérémy Dodeigne, Christoph Niessen, Min Reuchamps en Dave Sinardet
Decentralisatie van de zorg: waarom en hoe?
Erik Schokkaert
Sociale bescherming rijmt niet op staatshervorming
Raf De Weerdt

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.