Abonneer Log in

Ongelijkheid in België bekeken door een nieuwe bril

  • André Decoster - Gewoon hoogleraar Faculteit Economie & Bedrijfswetenschappen KU Leuven
  • Nabil Sheikh Hassan - Doctoraatsstudent Institut de Recherches Economique et Sociale (IRES) UCLouvain

Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 1 (januari), pagina 35 tot 43

Deze eerste – voorlopige! – DINA-resultaten, die ook inkomen uit financieel vermogen meenemen, doen ons besluiten dat het beeld van dalende, of in elk geval 'niet stijgende', ongelijkheid in België wel eens minder robuust zou kunnen zijn dan we dachten.

Het artikel van Jonas Vanderkelen in deze SamPol-editie illustreert duidelijk de spanning die er bestaat tussen enerzijds de in het publieke debat vaak terugkomende uitspraak dat 'de ongelijkheid ook in België toeneemt', en anderzijds de vaststelling dat we die toenemende ongelijkheid niet direct terugvinden in de vaakst gebruikte, officiële indicatoren van ongelijkheid. Vanderkelen wijst er terecht op dat er meerdere oorzaken of verklaringen kunnen zijn voor deze paradox, zeker in een studie van veranderingen van ongelijkheid doorheen de tijd.

In dit artikel, echter, belichten we een element dat in zijn overzicht niet aan bod komt, maar waar we met nieuw onderzoek voor het eerst wat licht kunnen op werpen voor België: de constructie van de evolutie van inkomensongelijkheid binnen het inkomenskader van de macro-economische nationale rekeningen.1 In het Engels wordt deze nieuwe methodologie aangeduid met DINA, wat staat voor 'Distributional National Accounts'.

De DINA-methodologie (van Distributional National Accounts) probeert het beste van twee werelden te combineren. Enerzijds vertrekken ze van macro-economische inkomensaggregaten (zoals het bbp, of het netto nationaal inkomen) uit de macro-economische boekhouding van een land. Maar daar voegen ze het perspectief 'verdeling' aan toe door gebruik te maken van gegevens op het niveau van gezinnen of individuen. We introduceren deze methodologie in dit artikel aan de hand van de eerste, voorlopige, DINA-resultaten voor België.

WAAROM DINA?

Vertrekken vanuit de macro-economische aggregaten biedt inderdaad nogal wat voordelen.

Ten eerste zijn de Nationale Rekeningen al decennia lang de internationaal aanvaardde statistische standaard om de economische activiteiten in een land te registeren. Net om internationale vergelijkbaarheid te garanderen, zijn de regels heel precies omschreven en wordt er ook nauwlettend toegezien wat waar geboekt wordt.2

Ten tweede zorgen ze voor een consistent economisch analysekader om begrippen als 'inkomen', 'toegevoegde waarde', 'belastingen', of het verschil tussen 'inkomen voor' en 'inkomen na' belasting en uitkeringen, of overheidsinkomsten en -uitgaven empirisch in te vullen. Dat die afspraken wat arbitrair zijn, doet niets af van het feit dat een goed omschreven boekhoudkundig kader geen strak keurslijf is, maar een garantie op het vermijden van dubbeltellingen of inconsistenties.

Ten derde spreken we over Nationale Rekeningen in het meervoud. Het is een stelsel van rekeningen waarin op basis van economische processen en interacties tussen de verschillende economische actoren de zogenaamde 'waarde-creatie' in een economie gevolgd wordt. Daardoor kan het 'nationaal inkomen' bestudeerd worden op het punt waar 'toegevoegde waarde' (of inkomen) gecreëerd wordt, of op het punt waar die toegevoegde waarde verdeeld wordt tussen de productiefactoren arbeid en kapitaal die bijdroegen tot de waardecreatie, of op het moment dat het gecreëerde inkomen verdeeld werd over gezinnen en 'beschikbaar' is om uitgegeven te worden.

Maar hét manco van de traditionele macro-economische boekhouding is vanzelfsprekend dat het de écht relevante verdeling van het inkomen, namelijk die tussen mensen en gezinnen onderling, niet in kaart brengt. De Nationale Rekeningen worden wel al lang gebruikt voor een – op zich relevante – verdelingsanalyse, met name die van het 'arbeidsaandeel' in de gecreëerde toegevoegde waarde. Maar aangezien de taart daar enkel wordt opgesplitst in twee stukken, staat die analyse ver van waar wijlen Tony Atkinson naar verwijst in zijn titel Putting people first and macro-economic policy (zie Atkinson, 2013b). Inderdaad, zoals volgend citaat uit een bijdrage voor de Europese Commissie duidelijk maakt:

'Not only do people now have multiple sources of income, no longer being identified as workers or capitalists, but much more importance attaches to the intervening institutions that stand between the factor distribution and the personal distribution, in particular the state, the corporate sector and bodies such as pension and life assurance funds. […] Complexity means that there isno longer a straight read-across from income source to the living standards of households .' (Atkinson, 2013a, p. 21; onze beklemtoning in vet).

Kortom, om een beeld te krijgen van hoe de verdeling van welvaart onder mensen en gezinnen verandert, kan een beschrijving van hoe de omvang van de taart (lees: het bbp, of het nationaal inkomen) evolueert nooit volstaan.

Maar dat weten we natuurlijk al lang. Net daarom gebruiken we enquêtes van de inkomens- en levensomstandigheden van duizenden mensen en gezinnen, zoals bijvoorbeeld de al 20 jaar bestaande SILC-enquêtes (Survey on Income and Living Conditions). Waarom volstaan die dan niet? Daar zijn minstens twee redenen voor.

Ten eerste missen we in die enquêtes een deel van het inkomen dat in een economie beschikbaar is. We illustreren dat in TABEL 1 aan de hand van enkele inkomenstotalen voor 2019. We vergelijken het macro-aggregaat voor 2019 in miljard €, met het totaal dat we observeren in de EU-SILC bevraging van 2020 over de inkomens van 2019.

De omvang van wedden en lonen (inclusief de sociale bijdragen) wordt als aggregaat tamelijk goed gecovered door een enquête zoals SILC: we 'missen' een kleine 13 miljard. Ook het gemengd inkomen van zelfstandigen zoals af te lezen in SILC komt dicht in de buurt van het macro-totaal.

Maar voor inkomens uit vermogens is dat helemaal niet het geval. Enerzijds registreren we in SILC voor inkomen uit onroerend goed 37 miljard via – vooral – de 'geïmputeerde huur', daar waar dat in de nationale rekeningen, na afschrijving, slechts 18,6 miljard bedraagt.3

Voor inkomen uit financieel vermogen registreert SILC slechts 2,7 miljard, terwijl het – in verschillende vormen – 62,5 miljard bedraagt in de Nationale Rekeningen.

Anderzijds gaat de vergelijking helemaal de andere kant op voor inkomen uit financieel vermogen. Daarvan registreert SILC er slechts 2,7 miljard, terwijl het – in verschillende vormen – 62,5 miljard bedraagt in de Nationale Rekeningen. Een belangrijk deel van dat grote verschil wordt gevormd door de 'ingehouden winsten' van 42,8 miljard (na afschrijvingen). Het is natuurlijk logisch dat we die in SILC niet terugvinden, maar die ingehouden winsten behoren wél tot het inkomen dat in dat jaar in de Belgische economie is gecreëerd en DINA bestaat er net in álle inkomen toe te wijzen om een zo volledig mogelijk verdelingsbeeld te genereren. Bovendien heeft hun opname in de inkomensverdeling ook impact op de verandering in ongelijkheid doorheen de tijd. In 1995 bedroegen deze ingehouden winsten maar 15,3 miljard. Ze zijn dus bijna verdrievoudigd (toegenomen met factor 2,8), daar waar de bruto arbeidsinkomens tussen 1995 en 2019 toenamen met een factor 2,2.

Eenzelfde impact doorheen de tijd wordt trouwens getriggerd door de sterk divergerende evolutie van twee andere onderdelen van inkomen uit financieel vermogen. De uitbetaalde dividenden bedragen in 2019 volgens de Nationale Rekeningen 17,1 miljard, en zijn niet alleen nagenoeg afwezig in SILC, ze zijn ook fors toegenomen: in 1995 bedroegen ze 6,3 miljard (eveneens een vermenigvuldiging met een factor 2,7). Dit staat natuurlijk in schril contrast met het inkomen uit vastrentende beleggingen dat in 1995 nog goed was voor 19,4 miljard, en in 2019 verschrompeld is tot 1,4 miljard.

In de DINA-benadering wordt het volledige netto nationaal inkomen verdeeld. Als we op basis van de methodologie van de Nationale Rekeningen een proxy-'Netto Nationaal Inkomen' construeren met de in SILC aanwezige info, dan bekomen we een totaal van 288,7 miljard, in plaats van het macro-economische aggregaat van 393,3 miljard. We 'missen' dus meer dan 100 miljard €. Zelfs in termen van het beschikbaar inkomen van de gezinnen blijft de kloof aanzienlijk: 211,2 miljard in SILC tegenover 252 miljard in de Nationale Rekeningen (laatste rij in TABEL 1).

Het voorbeeld hierboven van de ingehouden winsten illustreert trouwens de tweede troef van gebruik van Nationale Rekeningen als informatiebron. Daar waar enquêtegegevens als centraal concept het 'beschikbaar inkomen' hanteren, kunnen we met Nationale Rekeningen ook focussen op andere inkomensconcepten. We illustreren dat hieronder door niet enkel ongelijkheid te berekenen voor beschikbaar inkomen, maar ook voor primair inkomen, en voor nog twee andere concepten.

HOE HEBBEN WE DINA GEMAAKT VOOR BELGIË?

We hebben een verdelingsbeeld opgetrokken bovenop de Nationale Rekeningen van 2003 tot 2019. We doen dat door alle componenten van het nationaal inkomen te verdelen over de Belgische bevolking op basis van de informatie aanwezig in SILC. We volgen daarbij de methodologie zoals uitgestippeld door de groep van het World Inequality Lab in de Paris School of Economics (zie https://wid.world/ en Blanchet et al. 2021).

Voor sommige grootheden uit de Nationale Rekeningen is een link met een overeenkomstige grootheid in de SILC-survey voor de hand liggend, bijvoorbeeld: lonen en wedden, toegerekende huur of onderdelen van inkomen uit financieel vermogen. In dat geval bestaat de DINA-techniek erin dat we de bestaande informatie in SILC proportioneel ophogen (of naar beneden schalen), op zo'n manier dat het aggregaat in SILC na aanpassing overeenkomt met het aggregaat in de Nationale Rekeningen. We injecteren als het ware de verdelingsinformatie uit SILC in dat inkomensonderdeel van de Nationale Rekeningen. Voor andere variabelen is de link minder voor de hand liggend. In dat geval gebruiken we ofwel een andere variabele die er zo dicht mogelijk bij aanleunt (bijvoorbeeld de niet uitgekeerde winsten verdelen we zoals het inkomen uit financieel vermogen in SILC), of, als we echt geen idee hebben, dan verdelen we grootheid uit de Nationale Rekeningen 'neutraal'. Daarmee bedoelen we dat deze component het inkomensaandeel van het betreffende gezin of individu in het totale inkomen ongewijzigd laat.

VERANDEREN DINA HET BEELD VAN EVOLUTIE VAN ONGELIJKHEID IN BELGIË?

Omdat het publiek debat in grote mate gevoed wordt door informatie over ongelijkheid in het beschikbaar gezinsinkomen, tonen we in FIGUUR 1 eerst de evolutie van de ongelijkheid aan de hand van de Gini-coëfficiënt van het equivalent beschikbaar inkomen.4

De oranje lijn geeft de evolutie van de ongelijkheid weer van 2003 tot 2019 op basis van de EU-SILC-enquête. We vinden de (beperkte) daling in ongelijkheid weer die ook gerapporteerd wordt in het artikel van Jonas Vanderkelen in dit SamPol-nummer. Maar als we een beschikbaar inkomen construeren binnen SILC door alle onderdelen van dat beschikbaar inkomen te linken aan het macro-economische aggregaat, dan bekomen we een heel ander beeld.

Ten eerste is de ongelijkheid groter dan gedacht. Dat is het gevolg van het veel grotere gewicht dat gegeven wordt aan het inkomen uit vermogen. Maar, ten tweede, ook de gestage daling in de ongelijkheid verdwijnt. We vinden wel nog een dalend patroon tot 2013 (van een Gini van 0,318 in 2003 tot 0,30 in 2013), maar daarna neemt de ongelijkheid in het beschikbaar inkomen toe en bereikt 0,345 in 2019.

ONGELIJKHEID IN HET PRIMAIR INKOMEN OP BASIS VAN DINA

De Nationale Rekeningen bestrijken de hele sequentie vanaf de creatie van toegevoegde waarde tot de besteding van het inkomen. We kunnen de DINA-techniek dus ook gebruiken om een verdeling te construeren van het primair inkomen. De evolutie van de ongelijkheid in dat inkomen, opnieuw gemeten door de Gini-coëfficiënt, tonen we in FIGUUR 2.5

Zeker vanaf 2013 wordt het verschil tussen ongelijkheid gemeten in SILC en gemeten met de DINA-aanpak nog uitgesprokener dan in FIGUUR 1. Dat is deels omdat ook in SILC de daling van de ongelijkheid in het primair inkomen sterker is dan de daling van de ongelijkheid in het beschikbaar inkomen. Maar het blijft opvallend dat de evolutie in ongelijkheid in primair inkomen wél min of meer parallel verloopt tot ongeveer 2012 (met een daling van de ongelijkheid tot aan de financiële crisis van 2008 en een toename 2008-2001), maar dat de twee curven heel sterk uit elkaar lopen vanaf 2013.

IS DE MATE VAN HERVERDELING VERANDERD DOORHEEN DE TIJD?

In FIGUUR 2 hierboven tonen we het primair inkomen voor de volledige bevolking van 20 jaar en ouder. Dat betekent dat ook alle niet-actieven, zoals de gepensioneerden, opgenomen zijn. Die hebben een heel laag of zelfs geen primair inkomen, want ze hebben geen of beperkt arbeidsinkomen. Dat maakt ongelijkheidsstatistieken van primair inkomen, zowel doorheen de tijd of bij internationale vergelijkingen, gevoelig voor zowel demografische verschillen tussen landen als voor demografische veranderingen doorheen de tijd.

Eén mogelijke oplossing bestaat er in de ongelijkheid in het primair inkomen alleen weer te geven voor de actieve bevolking. Een andere bestaat erin een tweede inkomensconcept te definiëren waarin we ook inkomensvervangende uitkeringen zoals pensioenen en werkloosheidsvergoedingen opnemen als 'uitgesteld' of 'verzekerd' arbeidsinkomen. De sociale bijdragen die betaald worden, trekken we af. Voor het overige blijft dit inkomensconcept een 'bruto' inkomensconcept omdat er nog geen inkomstenbelasting betaald werd. Het verschil tussen dit tweede inkomensconcept en beschikbaar inkomen wordt gevormd door de inkomstenbelasting en de resterende – niet inkomensvervangende – uitkeringen. Ten slotte kunnen we de 'sociale overdrachten in natura' (Nationale Rekeningen-jargon voor de overheidsuitgaven aan bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg) toevoegen, net als de andere publieke uitgaven. Op die manier wordt ook de aanwending van de betaalde belastingen in het verdelingsbeeld opgenomen.

In FIGUUR 3 tonen we in het linkerpaneel (bovenste beeld), voor dezelfde bevolking van 20 jaar en ouder, de evolutie van de Gini-coëfficiënt van 2003 tot 2019 voor die vier verschillende inkomensconcepten. Het patroon is consistent: er is een duidelijke omslag in de evolutie van de ongelijkheid vanaf ongeveer 2013. In die periode stopt het dalend verloop en begint de ongelijkheid toe te nemen. Dat geldt, zoals hierboven al vastgesteld zowel voor het primair inkomen als voor het beschikbaar inkomen, maar dus evenzeer voor het inkomen waarin rekening wordt gehouden met het afwezige (of heel beperkte) primair inkomen van gepensioneerden, en zelfs voor het beschikbaar inkomen dat uitgebreid werd met de collectieve uitgaven (de groene lijn).

Het patroon is consistent: er is een duidelijke omslag in de evolutie van de ongelijkheid vanaf ongeveer 2013.

De niveaus van ongelijkheid tussen die verschillende inkomensconcepten zijn natuurlijk sterk verschillend. In het rechterpaneel (onderste beeld) vertalen we dat verschil in Gini's in een maatstaf die de omvang van de herverdeling weergeeft. Inderdaad het verschil in de Gini van het primair inkomen en die van het inkomen na aftrek van sociale bijdragen maar inclusief de inkomensvervangende uitkeringen, is de 'herverdeling' die tot stand gebracht wordt door dit element van overheidstussenkomst. Het verschil wordt in het rechterpaneel weergegeven door de grijze lijn. Deze vorm van 'herverdeling' neemt toe tot 2013, maar neemt daarna af. Vertrekkend vanuit het primair inkomen is de toename van de herverdeling door sociale verzekering én alle inkomstenbelastingen en uitkeringen om te komen tot het beschikbaar inkomen (de blauwe curve in het rechterpaneel) sterker. Die curve begint pas te dalen vanaf 2016.

Meestal wordt de mate van herverdeling gerapporteerd door de ongelijkheid in het beschikbaar inkomen te vergelijken met de ongelijkheid in het bruto-inkomen vóór belasting (bijvoorbeeld Causa et al. 2018 of Verbist and Figari, 2014). Dat is de oranje curve in het rechterpaneel (onderste beeld). Omdat de omvang van dit verschil kleiner is dan bij de vorige twee curves, geven we dit verschil afzonderlijk weer op de rechteras. In 2018 bijvoorbeeld bedroeg de Gini van het bruto-inkomen 0,484, en die werd door belastingen en uitkeringen teruggebracht tot een Gini van 0,404 voor beschikbaar inkomen. Het verschil van 0,08 is de maatstaf van herverdeling. De continue stijgende lijn van deze maatstaf van herverdeling is een opmerkelijk resultaat: ze drukt uit dat de ongelijkheid in het bruto-inkomen meer is toegenomen dan de ongelijkheid in het beschikbaar inkomen. Een andere manier om dit te 'lezen' is dat, gegeven de toename in ongelijkheid in het bruto-inkomen, de herverdelende processen in de welvaartsstaat steeds harder moeten draaien om – zeker vanaf ongeveer 2011 – de ongelijkheid in het beschikbaar niet (nog) meer te laten toenemen.6

ER IS NOG WERK AAN DE WINKEL VOOR ÉCHTE DINA

Deze eerste – voorlopige! – DINA-resultaten doen ons besluiten dat het beeld van dalende, of in elk geval 'niet stijgende', ongelijkheid in België wel eens minder robuust zou kunnen zijn dan we dachten. Toch lezen wij bovenstaande resultaten (nog?) niet als de smoking gun dat ook in België de ongelijkheid zou zijn toegenomen. Wel als een illustratie dat deze DINA-methodologie, die het beste van twee data-werelden combineert, veelbelovend is, en verder grondig moet worden uitgediept in een Belgische toepassing. In het onderzoeksproject BE-PARADIS zijn we dat de komende maanden dan ook van plan.

Ten eerste hebben we nu wel de onderschatte omvang van het vermogensinkomen toegevoegd in de analyse, maar de informatie over de verdeling van het vermogensinkomen is ook in SILC te beperkt. Zoals Sarah Kuypers in deze SamPol-editie opmerkt, zal dat steeds een uitdaging blijven, want we hebben nu eenmaal geen administratieve micro-data over vermogensinkomen. Maar voor de enkele jaren waarin de ECB-enquête naar verdeling van de vermogens beschikbaar is, kunnen we wellicht de informatie over de verdeling ervan kwalitatief upgraden.

Ten tweede is bovenstaande verdeling nog steeds exclusief gebaseerd op survey-informatie. In buitenlandse toepassingen van de DINA-methodologie worden ook bijkomende administratieve bronnen, zoals databanken van de sociale zekerheid (in België de Kruispunt Bank Sociale zekerheid) of fiscale aangiften ingezet om het beeld te verfijnen. De combinatie van de verschillende bronnen is niet altijd vanzelfsprekend. Maar zeker voor de uiteinden van de inkomensverdeling – zowel bovenaan, als onderaan – is het belangrijk de mogelijke niet representativiteit of onvolledigheid van de survey-informatie kritisch onder de loep te nemen, en waar mogelijk bij te sturen. De methodologie om de verdelingen te corrigeren of aan te vullen is er en het conceptuele DINA-kader staat op punt. Als ook de in haar opiniestuk uitgesproken nieuwjaarswens van Sarah Kuypers over vlottere toegankelijkheid van deze data voor onderzoek bewaarheid zou worden, dan kunnen we de paradox van de ongelijkheidsevolutie in België wellicht verder ontrafelen.

REFERENTIES

  • Blanchet, T., Chancel, B., Flores, I., Morgan, M., Alvaredo, F., Atkinson, A., Bauluz, T., Fisher-Post, M., Garbinti, B., Goupille-Lebret, J., Martınez-Toledano, C., Neef, T., Piketty, T., Robilliard, A., Saez, E., Zucman, G. and Yang, L. (2021), Distributional National Accounts Guidelines - Methods and Concepts Used in the World Inequality Database (versie 28/06/2021).
  • Atkinson, A.B (2013a), The economics of achieving social inclusion in changing labour and capital markets, Part I in: Ensuring social inclusion in changing labour and capital markets, DG ECFIN Economic Papers nr. 481.
  • Atkinson, A.B (2013b), Putting people first and macro-economic policy, Part II in: Ensuring social inclusion in changing labour and capital markets, DG ECFIN Economic Papers nr. 481.
  • Causa, O., Browne, J. and Vindics, A. (2018), Income redistribution across OECD countries: main findings and policy implications, OECD Economic Policy Paper No. 23.
  • Lequiller, F. and Blades, D. (2014), Understanding National Accounts, OECD.
  • Verbist, G. and Figari, F. (2014), The Redistributive Effect and Progressivity of Taxes Revisited: An International Comparison across the European Union, FinanzArchiv / Public Finance Analysis, 70(3), pp. 405-429.

VOETNOTEN

  1. Het onderzoek vond plaats binnen het kader van het door BELSPO gefinancierde onderzoeksproject BE-PARADIS (B2/191/P3/BE-PARADIS), waarin we de 'paradox' van Belgische ongelijkheidsstudies proberen te verhelderen; zie www.beparadis.be voor meer informatie.
  2. Het gaat om de ESA-standaard, die zelf een Europese versie is van de SNA-standaard, gepatroneerd door de Verenigde Naties. Zie Lequiller & Blades (2014) voor een grondig inleiding in het boekhoudkundig systeem van de Nationale Rekeningen.
  3. Een deel van de verklaring zou kunnen liggen in het feit dat in SILC de geïmputeerde huur veronderstelt de 'marktwaarde' weer te geven 'vóór onderhoudskosten' (dus voor afschrijvingen). In de nationale rekeningen bedraagt het bruto-exploitatie overschot van gezinnen vóór afschrijvingen 25,5 miljard (code B.2g in sector S14, in 2019), wat nog steeds een heel stuk lager is dan wat we in SILC vinden.
  4. 'Equivalent' verwijst naar het gebruik van een 'equivalentieschaal' waarmee we het inkomen vergelijkbaar maken tussen gezinnen van verschillende grootte. We gebruiken de 'aangepaste OESO schaal' als equivalentieschaal.
  5. De bevolking waarover we het primair inkomen verdelen, is dezelfde als de bevolking in FIGUUR 1, met name alle mensen van 20 jaar en ouder; maar waar we in FIGUUR 1 gezinnen voorstellen, tonen we in FIGUUR 2 individuen. Het inkomen dat individueel geregistreerd wordt in SILC blijft individueel, en gemeenschappelijk inkomen in het gezin wordt gelijk verdeeld over de aanwezige leden in het gezin.
  6. Dit is een hypothese die o.a. door collega Bea Cantillon geopperd wordt en die ze in haar diagnose van de welvaartsstaat omschrijft als 'running harder to stand still'.

Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 1 (januari), pagina 35 tot 43

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.