Abonneer Log in

Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken

KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK

Samenleving & Politiek, Jaargang 21, 2014, nr. 10 (december), pagina 4 tot 11

Armoede treft haast één kind op vijf in België, ongeacht welke indicator we gebruiken om armoede te meten: hetzij een indicator die steunt op het gezinsinkomen, hetzij een indicator die steunt op de levensomstandigheden van het kind. Dit cijfer verdoezelt echter grote regionale verschillen. Het risico op financiële armoede in gezinnen met kinderen zit de laatste jaren bovendien in de lift. Het is dus hoog tijd om aan de alarmbel te trekken.

Het armoederisico bij kinderen is in België groter dan dat van de totale bevolking, ongeacht welke indicator we gebruiken om armoede te meten: een monetaire indicator die steunt op het gezinsinkomen, dan wel een indicator die gebaseerd is op de levensomstandigheden van het kind. Een hoge kinderarmoedegraad kan duiden op onvoldoende sociale bescherming en/of slecht presterende arbeidsmarkten. Dat ouders niet of onvoldoende aan het werk zijn, kan te maken hebben met hiaten in de kinderopvang en tekorten in het onderwijs dat zij genoten hebben. Kinderarmoede bemoeilijkt op zijn beurt het onderwijsbeleid, gegeven het sterke verband tussen de sociale, economische en culturele achtergrond van kinderen en hun schoolsucces. Kortom, kinderarmoede is zowel oorzaak als gevolg in een vicieuze cirkel van slecht presterende arbeidsmarkten en onderwijssystemen. In dezelfde zin kan er een vicieuze wisselwerking zijn tussen kinderarmoede en falende gezondheidszorg. De mate waarin kinderarmoede bestaat in een land, is een ‘voorspellende indicator’ voor toekomstige sociale problemen in dat land. Dit is des te onrustwekkender omdat de intergenerationele overdracht van armoede ruimschoots bewezen is: de kansen om als volwassene te ontsnappen aan armoede verminderen sterk voor wie als kind arm was. Kinderarmoede staat dus haaks op de fundamentele rechten van kinderen.

VERSCHUIVENDE SOCIALE RISICO’S

Om een beter inzicht te krijgen in de samenstelling van het totale armoederisico van de Belgische bevolking, bekijken we de evolutie van het armoederisico onder kinderen, ouderen en de totale bevolking. Tabel 1 toont dat op relatief korte termijn het armoederisico verschoven is van de ouderen naar de jongeren, een trend die we ook vaststellen voor het EU15-gemiddelde. De stabiliteit van het algemene armoedepercentage verbergt bijgevolg verschuivingen tussen verschillende bevolkingsgroepen. Enerzijds daalde het armoederisico bij 65-plussers significant van 23,2% in 20062 naar 20,2% in 2011. Anderzijds steeg het armoederisico onder kinderen significant van 15,3% naar 18,7%. Het is dus wel degelijk tijd voor een alarmsignaal.

Tabel 1: Armoederisico’s onder kinderen [0-17], ouderen [65+] en de totale bevolking in België en de EU15, 2006 en 2011.

Bron: EU-SILC, 2006 en 2011.
Opmerkingen: De armoedegrens die we in onze analyses hanteren is gelijk aan 60% van het nationale mediane gestandaardiseerde netto beschikbare huishoudinkomen. \*: significant verschil op het 0,10 significantieniveau. \*\*: significant verschil op het 0,05 significantieniveau. \*\*\*: significant verschil op het 0,01 significantieniveau.

EEN ARMOEDE-INDICATOR DIE STEUNT OP HET GEZINSINKOMEN

Volgens SILC 2011 leven naar schatting 18,7% van de Belgen jonger dan 18 jaar onder de armoedegrens, wat overeenstemt met 420.000 kinderen. Uit Figuur 1 leren we dat België slechts een middelmatige prestatie neerzet op het vlak van kinderarmoede ondanks de lange traditie die ons land kent inzake sociale zekerheid. Deze middelmatige prestatie verdoezelt echter een grote regionale diversiteit: kinderarmoede treft één kind op tien in Vlaanderen tegenover één op vier in Wallonië en zelfs vier op tien in Brussel. Als we de Belgische regio’s vergelijken met de EU-lidstaten stellen we vast dat Vlaanderen deel uitmaakt van de Europese kopgroep. Brussel is daarentegen de Europese hekkensluiter. Wallonië situeert zich aan het einde van het peloton, op een niveau vergelijkbaar met Letland en Italië.

Figuur 1: Armoederisico onder kinderen [0-17] en van de totale bevolking, 2011.

Bron: EU-SILC, 2011.
Opmerkingen: Voor de Belgische regio’s maken we gebruik van een federale armoededrempel, berekend op basis van de totale Belgische populatie. We moeten bij een vergelijking tussen regio’s en EU-lidstaten voorzichtig zijn om verschillende redenen: (1) aan deze puntschattingen zijn foutenmarges verbonden, die groter zijn voor indicatoren van de regio’s dan voor indicatoren van het hele land. (2) We vergelijken hier verschillende geografische entiteiten. Dat is des te meer het geval in Brussel, in die zin dat armoede zich in de meeste Europese landen hoofdzakelijk concentreert in de grote steden. (3) We kunnen niet besluiten hoe Vlaanderen zich verhoudt tot de andere Europese regio’s. Er zijn in feite een twintigtal regio’s die beter of ongeveer evengoed scoren als Vlaanderen, net zoals er een tiental regio’s zijn die ongeveer gelijk of slechter scoren dan Brussel.

EEN DEPRIVATIE-INDICATOR DIE STEUNT OP DE LEVENSOMSTANDIGHEDEN

Om een beter inzicht te krijgen in de kinderarmoedeproblematiek is het van belang om verschillende indicatoren te gebruiken. Naast de monetaire - en relatieve - benadering, die we hierboven hebben besproken, onderzoeken we gegevens over de levensomstandigheden van de kinderen en stellen een indicator van kind-specifieke materiële deprivatie voor. Dit is een absolute maatstaf van kinderarmoede die gebaseerd is op de toegang tot 18 items die gemeenschappelijk zijn voor alle landen van de EU en van belang zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Van zodra de ouders financieel niet in staat zijn om drie of meer van deze kind- en gezinsitems, indien gewenst, aan te schaffen, beschouwen we het kind als materieel gedepriveerd.Figuur 2 presenteert, voor elk van deze 18 items, het aandeel van de kinderen dat leeft in een gezin dat zich het desbetreffende item niet kan veroorloven, naar de drie gewesten.

Figuur 2: Aandeel kinderen [1-15], volgens de regio, die leven in een gezin dat financieel niet in staat is om de volgende items (desgewenst) aan te schaffen, 2009.

Bron: EU-SILC, 2009.
Opmerking: omwille van databeperkingen en samenhang met voorgaand onderzoek, heeft onze deprivatie-indicator betrekking op de leeftijdsgroep tussen 1 en 15 jaar.

Net als bij de financiële armoede-indicator stellen we aanzienlijke regionale verschillen vast, wat een grote diversiteit in de dagelijkse levensomstandigheden van Belgische kinderen aantoont. In alle regio’s staat zich geen vakantie kunnen veroorloven bovenaan, net als het niet kunnen vervangen van versleten meubels in de gezinswoning. Het aandeel kinderen bij wie de basisitems zoals voedsel, kleren of schoenen ontbreekt, is kleiner, maar niet verwaarloosbaar in Brussel, en in mindere mate in Wallonië. In totaal kunnen de ouders zich drie of meer items niet veroorloven voor 39% van de Brusselse kinderen en 22% van de Waalse, tegenover 12% van de Vlaamse kinderen.

Deze regionale verschillen vereisen een verfijnde analyse van de sociaaleconomische determinanten die werkzaam zijn binnen elke regio. In Guio e.a. (2015) stellen we multivariate logistische regressies voor om deze verschillen te verklaren. Een belangrijke vaststelling die we daar doen is dat de werkintensiteit van gezinnen een risicofactor is die de armoede en de kindspecifieke materiële deprivatie sterk beïnvloedt. In de volgende paragraaf gaan we dan ook dieper in op deze determinant.

FOCUS OP EEN DETERMINANT: DE HUISHOUDWERKINTENSITEIT

De huishoudwerkintensiteit is een maatstaf die de arbeidsmarktparticipatie van het huishouden weergeeft: een waarde 0 geeft aan dat er niemand in het huishouden gewerkt heeft het afgelopen jaar, een waarde 1 geeft aan dat iedereen in het huishouden zijn volledige potentieel gewerkt heeft. Bekijken we de samenstelling van het kinderarmoederisico naar de werkintensiteit van het huishouden waarin deze kinderen leven in Figuur 3, dan wordt duidelijk dat de interne structuur van het Belgische kinderarmoederisico uitzonderlijk is in Europees vergelijkend perspectief. Geen enkel ander land in de EU27 heeft een groter relatief aandeel van financieel arme kinderen die behoren tot een gezin met zeer lage werkintensiteit dan België (60,6%). Dit is grotendeels te verklaren door de grote relatieve aandelen van deze groep in Wallonië en Brussel. De interne structuur van het kinderarmoederisico in Vlaanderen verschilt danig van de twee andere Belgische regio’s.

Figuur 3: Kinderarmoedegraad onderverdeeld naar de werkintensiteit van het huishouden, 2011.

Bron: EU-SILC, 2011.

In Guio e.a. (2015) tonen we dat Wallonië tegelijk wordt getypeerd door (1) een groot aandeel kinderen die in een gezin met een zeer lage werkintensiteit leven (20%) als door (2) een erg hoog armoederisico voor deze gezinnen (88%) en een erg gering armoederisico voor kinderen die leven in gezinnen met een zeer hoge werkintensiteit (3%). Deze twee kenmerken samen houden een ‘dubbele polarisatie’ in: gezien vanuit een huishoudperspectief is de kloof tussen de haves en de have nots uitzonderlijk groot in Wallonië, zowel wat betreft de arbeidsmarktparticipatie als wat betreft de gevolgen van arbeidsmarktparticipatie voor armoede. De betere score van Vlaanderen inzake kinderarmoede kan hoofdzakelijk worden verklaard door (1) een uitermate gering armoederisico van gezinnen met een zeer hoge werkintensiteit (2%); (2) een vrij klein aandeel kinderen die in een gezin leven met zeer lage werkintensiteit (7%), in tegenstelling tot Wallonië; maar (3) daartegenover staat dat het armoedecijfer van kinderen in deze gezinnen, net zoals in Wallonië, erg hoog is (63%). Dit wijst erop dat er ook in Vlaanderen een niet te verwaarlozen ruimte voor verbetering bestaat om de kinderarmoedegraad te verminderen.

Een andere belangrijke vaststelling uit onze regressieresultaten is dat kinderen waarvan minstens één ouder laaggeschoold is meer risico lopen op materiële deprivatie, bij eenzelfde inkomen en werkintensiteit. Figuur 4 bekijkt de band tussen de werkintensiteit en, respectievelijk, de kinderarmoedegraad (figuur 4a) en het kindspecifieke materiële deprivatierisico (figuur 4b). Volgens beide indicatoren lopen kinderen van laaggeschoolde ouders een verhoogd risico. Voor het kinderarmoederisico is het verschil tussen de zwarte stippellijn en de grijze volle lijn echter groter voor het EU27-gemiddelde dan voor België specifiek. Bij de kindspecifieke materiële deprivatie is de discrepantie tussen laaggeschoolde en niet-laaggeschoolde ouders het grootst in de groep met zeer lage werkintensiteit. Bovendien vinden we dat ook eenoudergezinnen of huishoudens van vreemde origine een hoger risico lopen op financiële armoede en materiële deprivatie, zelfs als ze werk hebben.

Figuur 4a: Kinderarmoedegraad [0-17] van laaggeschoolde en niet-laaggeschoolde huishoudens met kinderen, volgens de werkintensiteit, 2011. (Bron: EU-SILC, 2011.)

Figuur 4b : Kindspecifieke materiële deprivatiegraad [1-15] van laaggeschoolde en niet-laaggeschoolde huishoudens met kinderen, volgens de werkintensiteit, 2009. (Bron: EU-SILC, 2009.)

CONCLUSIE

Haast één kind op vijf in België loopt het risico om in armoede te leven. Dit illustreert duidelijk dat het belangrijk en dringend nodig is om te werken rond kinderarmoede, om te vermijden dat deze situatie, zowel op het individuele als op het collectieve niveau, gevolgen heeft op de lange termijn. Het Belgische kinderarmoedecijfer verdoezelt echter een grote regionale diversiteit, wat specifieke analyses en passende beleidsreacties verdient.

Toegang tot een kwaliteitsvolle job blijft essentieel. Vooral gezinnen met een zeer lage werkintensiteit dreigen in armoede en/of materiële deprivatie te belanden, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Dit vereist onder meer een gericht activeringsbeleid en een sterk beleid om arbeidsmarktparticipatie en gezinsverantwoordelijkheid te combineren. Een job biedt echter niet altijd een garantie tegen armoede, omdat het uit armoede geraken afhankelijk is van het aantal werknemers binnen het gezin, hun arbeidstijd, hun loonschaal en het aantal personen ten laste. Gezinnen met een lage scholing hebben vaak een zeer lage werkintensiteit, maar zelfs diegene die werk hebben lopen een groter armoede- en deprivatierisico. Hetzelfde geldt voor eenoudergezinnen of migrantenhuishoudens. Voorzieningen die risicogezinnen beter zouden ondersteunen om hun levensstandaard op te krikken zijn onontbeerlijk om kinderarmoede te bestrijden. Het is van belang om in te grijpen in de kosten waarmee gezinnen geconfronteerd worden, zoals huisvestingskosten, onderwijskosten, zorgkosten, kinderopvangkosten, enzovoort.

Daarnaast is het essentieel om de levensstandaard te ondersteunen van alle gezinnen met een laag inkomen, inclusief gezinnen waar gewerkt wordt. In Guio e.a. (2015) stellen we vast dat de sociale uitkeringen en de minimumlonen voor bepaalde gezinstypes met kinderen niet volstaan om mensen te beschermen tegen armoede. Tegelijkertijd weten we dat de hoogte van individuele sociale uitkeringen wordt beperkt door de hoogte van de minimumlonen, die als het ware een ‘glazen plafond’ vormen (zoals Bea Cantillon e.a. in het vorige nummer van Sampol aantoonden). Daarom zijn doordachte keuzes inzake de toekenningsbasis van tegemoetkomingen zo belangrijk. Deze moeten worden toegekend op basis van het gezinsinkomen en niet op basis van het sociaal statuut van de ouders. Toekenning op basis van het gezinsinkomen zorgt ervoor dat er geen ongelijkheid wordt gecreëerd aan de onderkant van de inkomensverdeling en dat werkloosheidsvallen en scheidingsvallen worden vermeden.

Omdat het gaat om vicieuze cirkels, is preventief beleid ook cruciaal. Uit onze analyses blijkt dat het opleidingsniveau van de ouders een belangrijke determinant vormt: kinderen van laaggeschoolde ouders lopen een groter armoede- en deprivatierisico. Cijfers van Kind en Gezin (2014) tonen dat het aantal laaggeschoolde ouders bij de jongste kinderen in stijgende lijn zit. Een hervorming van het secundair onderwijs, die ervoor zorgt dat zoveel mogelijk mensen hun talenten kunnen ontplooien en een diploma behalen, is daarom essentieel om het armoede- en deprivatierisico bij kinderen terug te dringen. De ongekwalificeerde schoolverlaters van vandaag zijn immers de kwetsbare ouders van morgen. Tegelijkertijd moeten grotere inspanningen gebeuren om de arbeidsmarkt voor laaggeschoolden te verbeteren: de werkzaamheidsgraad van laaggeschoolden ligt in België lager dan in vele andere landen.

Onze analyse leidt vooral tot de conclusie dat het beleid zich niet mag beperken tot defensieve maatregelen opdat de kinderarmoede niet zou toenemen. Dat volstaat absoluut niet. Maatschappelijke realiteiten, zoals de lage werkzaamheid van laaggeschoolden, het hoge aantal inactieve eenoudergezinnen, en de zwakke sociale en economische integratie van migranten, leiden tot méér kinderarmoede. Het is dus zaak om deze trends te keren. Dat vraagt een zeer ambitieus en doordacht beleid.

Frank Vandenbroucke
Professor aan KU Leuven en Universiteit Antwerpen

Julie Vinck
Onderzoekster aan het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck (Universiteit Antwerpen)

Anne-Catherine Guio
Onderzoekster bij CEPS/Instead (Luxemburg)

Noten
1/ Een uitgebreidere versie van deze bijdrage, net als de volledige referentielijst, kan u vinden in Guio, Vandenbroucke & Vinck (2015).
2/ De SILC-resultaten schommelen sterk tot 2006, wat laat veronderstellen dat de enquête in de jaren voor 2006 nog niet stabiel was.

Referentie
- Guio, A.-C., Vandenbroucke, F., & Vinck, J. (2015), Kinderarmoede hoger op de politieke agenda plaatsen: Enkele cijfers om beter te begrijpen wat er op het spel staat. In W. Lahaye, I. Pannecoucke, R. Van Rossem, & J. Vrancken (red.), Armoede in België. Jaarboek 2015. Gent: Academia Press. (Te verschijnen)

kinderarmoede - armoede - armoedebestrijding

Samenleving & Politiek, Jaargang 21, 2014, nr. 10 (december), pagina 4 tot 11

KINDERARMOEDE: DE SCHANDVLEK

Hoog tijd om aan de alarmbel te trekken
Frank Vandenbroucke, Julie Vinck en Anne-Catherine Guio
Kinderen van de recessie
Gaëlle Buysschaert
Bemoeder de moeder
Hendrik Cammu
Waarom een focus op kinderarmoede contraproductief kan zijn
Wim Van Lancker
De armoede van het kinderarmoedebeleid
Griet Roets, Tineke Schiettecat, Rudi Roose en Michel Vandenbroeck
Gaten in het brein
Peter Adriaenssens
Kleine Leonie
Erik Vlaminck

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.