In dit stuk willen we graag wat meer achtergrondinformatie geven bij de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober. Om vooruit te kunnen blikken, kijken we achterom en gaan we na wat het verleden ons kan leren. Eerst staan we stil bij de vraag of lokale verkiezingen zomaar vergeleken kunnen worden met een federale of regionale stembusgang. Daarna gaan we dieper in op de kenmerken van het lokale niveau en de strategische keuzes en uitdagingen waarmee de lokale partijafdelingen geconfronteerd worden. De rol van voorakkoorden en kartels passeren de revue en tot slot trekken we de nodige lessen voor wat we in oktober mogen verwachten.
ZIN EN ONZIN VAN PEILINGEN
N-VA gooit in de peilingen van de laatste maanden hoge ogen. De resultaten variëren wat, maar in het Vlaamse partijlandschap laat N-VA alle andere partijen moeiteloos achter zich. Velen vragen zich dan ook af hoe die krachtverhoudingen zich in oktober zullen vertalen naar de gemeenten. Bart De Wever riep bij de aftrap van de campagne al op dat ‘wie Elio in 2014 weg wil, nu al voor N-VA moet stemmen’ (De Morgen, 3/3/12). Ook worden her en der kartels gesloten die de verwachte machtsontplooiing van N-VA moeten indijken en tegengaan. Het begint er op te lijken dat zowat iedereen het erover eens is dat dit ‘nationale’ succes zich automatisch zal doorzetten op het lokale niveau.
Er is in het verleden al veel gezegd en geschreven over de zin en onzin van peilingen. Tegenstanders zeggen dat ze zelden of nooit de werkelijke verkiezingsuitslag correct voorspellen maar intussen wel vrolijk de campagnes doorkruisen, partijen zenuwachtig of zegedronken maken en het democratische proces de vernieling in rijden. Voorstanders stellen dan weer dat de peilingen op zijn minst een indicatie geven van wat er de partijen te wachten staat. Peilingen geven voornamelijk trends weer en dat doen ze vaak wel naar behoren. Winst betekent meestal winst, verlies meestal verlies, ook al is het uiteindelijk doorgaans minder uitgesproken dan de voorspellingen lieten uitschijnen. En die informatie is nuttig, niet alleen voor partijen, maar ook voor de kiezer. Die laatste kan zijn inhoudelijke voorkeur afwegen tegen het strategische nut van zijn stem. Dit doet op zijn beurt weer bezwaren rijzen bij de tegenstanders: ofwel zijn peilingen simpelweg onnauwkeurig ofwel zijn ze sturend. Als de peilingen niet de correcte uitslag weergeven dan betekent dit toch dat strategische keuzes niet gebaseerd zijn op de werkelijkheid. En zijn het dan niet net de peilingen zelf die hun eigen onnauwkeurigheid veroorzaken doordat ze de uitslag beïnvloeden. En zo is de cirkel rond. In het ijle discussiëren over peilingen levert weinig op en mondt vaak uit in een normatief meningsverschil.
NATIONALE PEILINGEN ALS GRAADMETER VOOR LOKALE VERKIEZINGEN?
Wanneer we gemakshalve de discussie over het nut van peilingen aan ons voorbij laten gaan, kunnen we de vraag anders stellen: zijn nationale peilingen überhaupt goede voorspellers van gemeenteraadsverkiezingen? Om daar ja op te kunnen antwoorden, zouden de uitslagen van gemeenteraadsverkiezingen ‘nationaal’ moeten zijn. Niet enkel de peilingen worden gebruikt als graadmeter of voorspeller, ook de gemeenteraadsverkiezingen zelf dienen in het ene geval als peiling voor een regionale of federale verkiezing, in het andere geval worden ze gebruikt als een evaluatie door de kiezer van de prestaties van een hoger beleidsniveau. Is dat wel verantwoord?
Een eerste bezwaar hiertegen is dat het partijaanbod vergelijkbaar moet zijn om uitslagen te kunnen vergelijken. Het heeft met andere woorden weinig zin om te gaan peilen op welke nationale partij de kiezer wil stemmen als die partij in zijn of haar gemeente niet op de stembrief staat. In Vlaanderen kwam CD&V (kartels met N-VA incluis) in 2006 op in 270 van de 308 gemeenten en bereikte daarmee bijna 95% van het kiezerskorps. Partijen als Groen! en N-VA laten dan weer een heel ander beeld zien. Groen! stond in 153 gemeenten (waarvan 43 in kartel met sp.a) op de stembrief en bereikte iets meer dan 66% van de kiezers. N-VA kwam in 35 gemeenten afzonderlijk op en bestreek daarmee nog geen 12% van het electoraat. Die grote verschillen in partijaanbod, waarbij bovendien geen enkele partij overal opkomt, beperken zich niet tot Vlaanderen. In Wallonië bereikte Ecolo bijna 80% van de kiezers maar kwam die partij in bijna de helft van de gemeenten niet op. PS bereikte bijna driekwart van het electoraat maar kwam in nog minder gemeenten op dan Ecolo. Beide partijen lieten dus vooral de kleine gemeenten links liggen. Het gemeentelijke partijaanbod verschilt dus sterk van het nationale.
Het zou natuurlijk wel kunnen dat bij het uitbrengen van een gemeentelijke stem de kiezers toch reageren op zaken die gebeuren op de hogere beleidsniveaus. Ook al zijn het partijaanbod en de uitslag in elke gemeente dan verschillend, de algemene verschuivingen kunnen wel dezelfde zijn. Een partij wint of verliest dan overal waar zij op de stembrief staat. Bij nationale en regionale verkiezingen zijn die verschuivingen inderdaad zeer homogeen, maar bij gemeenteraadsverkiezingen is dat alweer niet het geval. Winst- of verliesrekeningen voor een partij die in dezelfde richting gaan over alle gemeenten zijn zeer uitzonderlijk in Vlaanderen en nog uitzonderlijker in Wallonië. CD&V (met N-VA) boekte in 2006 in iets meer dan de helft van de gemeenten winst, terwijl ze in een klein derde van de gemeenten achteruit ging. Elders was de uitslag ongeveer gelijk aan die van 2000.
Gemeenteraadsverkiezingen zomaar vergelijken met federale en regionale uitslagen of nationale peilingen is dus geen al te best idee. Wanneer we ons, alle obstakels ten spijt, toch wagen aan een vergelijking zien we dat de trends voor gemeenteraadsverkiezingen op langere termijn nochtans parallel lopen met de ‘nationale’ verkiezingsuitslagen. De uitslagen in de gemeenten zijn echter veel stabieler. Partijen die het nationaal goed of slecht doen zien die trend weerspiegeld op het lokale niveau, maar de pieken en dalen worden uitgevlakt. De grote electorale evoluties sijpelen maar traag door naar het lokale niveau, en plotse opstoten in de populariteit van nationale kopstukken zijn vaak van iets te korte duur om een duurzaam effect in de gemeenten te sorteren.
WAAR HET DAN WEL OVER GAAT
Al die cijfers tonen aan dat de essentie van de gemeenteraadsverkiezingen nog steeds elders ligt dan op het nationale politieke toneel. Op 14 oktober gaan de inwoners - Belgen en niet-Belgen - van 589 gemeenten naar de stembus met telkens een verschillend partijpolitiek aanbod, andere thema’s en andere mensen. Daarbovenop komen ook nog eens andere spelregels dan die op de hogere niveaus. De gemeenten hebben dus een niet te ontkennen eigenheid.
Eén van die elementen is het kiessysteem. Om de zetels tussen de partijen te verdelen, wordt de delerreeks Imperiali gebruikt. Die deelt het resultaat van een lijst achtereenvolgens door 2, 3, 4, 5, enzovoort. Dat levert een vrij proportionele verdeling op, maar het resultaat is toch minder proportioneel dan de bij federale verkiezingen gebruikte delerreeks D’Hondt (Ackaert, 1990). Kleine partijen botsen op een vrij hoge drempel, zeker in de kleinere gemeenten waar minder zetels te verdelen zijn. Dat werkt in het voordeel van grotere partijen, die geen 50% van de stemmen nodig hebben om een absolute meerderheid in zetels te behalen. Absolute meerderheden zijn in Vlaanderen geen anachronisme. In net geen 40% van de Vlaamse gemeenten was er in 2006 een absolute meerderheid (Wille & Deschouwer, 2012). Er valt als politieke partij weinig te beginnen tegen een partij die zo’n absolute meerderheid behaalt, de uitslag staat vast en als ze dat wenst kan de partij die de absolute meerderheid behaalde alleen besturen.
Partijen zijn echter niet geneigd om de uitslag van de verkiezingen passief af te wachten. Het gemeentelijke niveau is voor de deelnemende partijen een onzekere omgeving. Grote ideologische tegenstellingen worden niet in de gemeenten uitgevochten en dat betekent dat de mogelijkheden voor coalitievorming legio zijn. Alleen Vlaams Belang wordt systematisch uitgesloten, maar alle andere lokale partijen en lijsten zijn potentiële coalitiepartners (Wille, 2011). Eén van de manieren waarop partijen die onzekerheid proberen te bedwingen is door het afsluiten van bestuursakkoorden vóór de verkiezingen. In de helft van de gemeenten worden er coalitiegesprekken gevoerd lang voordat de kiezer aan het woord komt en wordt een voorakkoord gesloten met daarin afspraken over de verdeling van de portefeuilles en het te voeren beleid (Wille & Deschouwer, 2012). Als de uitslag het vervolgens toelaat - wat uiteraard niet altijd het geval is - wordt dat pre-electoraal akkoord omgezet in een echt bestuursakkoord (Ackaert, Dumont & Dewinter, 2008; Ackaert, 1996). In de onzekere context van de gemeentepolitiek loont het niet om te wachten tot de kiezer zich uitgesproken heeft. Dan is het vaak te laat (Wille & Deschouwer, 2012).
KARTELS
Het sluiten van een voorakkoord is echter niet de enige proactieve strategie waarover partijen beschikken. In de aanloop naar de verkiezingen kunnen twee of meer partijen beslissen om een pre-electorale alliantie of kartel te sluiten. In de politieke wetenschappen gaan we uit van het inzicht dat politieke partijen geconfronteerd worden met de keuze tussen drie mogelijke doelstellingen: ‘vote-seeking’, ‘office-seeking’ of ‘policy-seeking’ (Müller & Strøm, 1999; Janda & Harmel, 1994). Het nastreven van zoveel mogelijk stemmen, van deelname aan de macht en van het implementeren van beleidsvoorstellen zijn drie dingen die moeilijk samen en gelijktijdig te realiseren zijn. Het realiseren van het ene doel vergt vaak een toegeving op een van de andere doelen. Partijen kunnen van elkaar onderscheiden worden door de mate waarin ze het ene of het andere doel meer laten doorwegen in hun strategische keuzes. Voor politieke partijen zijn dit harde keuzes; pre-electorale allianties zijn een mogelijke manier om de onzekerheden die daarbij aanwezig zijn te beheersen.
‘Vote-seeking’, of het streven naar (zoveel mogelijk) stemmen door deelname aan verkiezingen, is allicht de meest elementaire doelstelling van een politieke partij. De electorale score maakt een partij klein of groot, zet ze al dan niet op de eerste plaats, maakt er een groeiende of een krimpende partij van. Maar precies bij de beslissing om met een of meer andere partijen een pre-electorale alliantie aan te gaan, wordt ervoor gekozen om als partij geen eigen electorale score meer te hebben. De eigen vlag wordt opgeborgen en het electoraal resultaat dat neergezet wordt, kan niet uitgesplitst of gedesaggregeerd worden tot afzonderlijke uitslagen. Het ontbreken van een eigen score wordt weliswaar gecompenseerd door de collectieve score, maar die collectieve score moet dan voordelen bieden die met een afzonderlijke deelname onder eigen vlag niet gerealiseerd konden worden.
Voor een grote partij kunnen we veronderstellen dat zij deze prijs wil of kan betalen indien de alliantie de kansen op office vergroot. Door als grote(re) partij de krachten al vóór de verkiezingen te bundelen met andere partijen, wordt de kans groter dat de alliantie zich in een positie bevindt die deelname aan de macht dichterbij brengt of zelfs nagenoeg garandeert. Dat is mogelijk wanneer een alliantie als grootste lijst uit de bus komt, omdat in de meeste politieke systemen de grootste normaliter het initiatief kan nemen om een coalitie te vormen of om als minderheidsregering aan de slag te gaan. Als de alliantie meteen de drempel van de absolute meerderheid overschrijdt, is er geen twijfel meer over deelname aan de macht.
Toch betekent dit niet dat de kans statistisch groot is dat partijen die kans maken op machtsdeelname hun kansen zullen vergroten langs de weg van een pre-electorale alliantie. De ‘normale’ strategie is immers deelnemen onder eigen naam om aldus de eigen identiteit ten volle te bewaren. De prijs die moet worden betaald - geen eigen herkenbare uitslag meer - is hoog. Een grote partij die een pre-electorale alliantie aangaat om haar ‘office-seeking’ doelstelling dichterbij te brengen, doet dat allicht slechts als de kans op succes groot genoeg is. En dan nog zullen de nadelen tegen de voordelen moeten worden afgewogen.
Naast het genoemde nadeel van het verdwijnen van de ‘vote-seeking’ indicator is er natuurlijk de inhoudelijke toegeving die moet worden gedaan. Een partij die in een alliantie deelneemt aan de verkiezingen, moet dat doen met een programma dat gemeenschappelijk is voor alle leden van de alliantie. Opnieuw is hier sprake van een zichtbaar en niet meteen te repareren verlies van de eigen identiteit.
Het sluiten van een pre-electorale alliantie houdt aldus een aantal evidente nadelen in. De beslissing om een alliantie te sluiten steunt - zo kan worden vermoed - op een afweging van de kosten en de baten. Tegenover de hoge kosten van ideologisch identiteitsverlies en verlies van een eigen electorale graadmeter moet een grote waarschijnlijkheid bestaan dat er baten geboekt worden na de verkiezingen. Die baten zijn voor een grotere partij een fors verhoogde kans om aan de macht te kunnen deelnemen.
Voor een kleine(re) partij geldt evenzeer dat zij kosten en baten met elkaar moet afwegen in functie van haar mogelijke doelstellingen. Als het om een zeer kleine partij gaat waarvan de electorale capaciteit gevaarlijk dicht in de buurt van de geldende kiesdrempel ligt, wordt de doelstelling om eenvoudig te overleven belangrijk. Voor kleinere partijen in de Belgische gemeenten rijst de vraag of het mogelijk is om verder te blijven functioneren zonder leden in de gemeenteraad. Daarbij kan een alliantie een reddingsboei zijn. Een lokale partijafdeling op de been houden en blijvend enthousiasmeren terwijl de partij niet langer deel uitmaakt van de gemeenteraad is moeilijk. De zes jaar tussen twee verkiezingen op het gemeentelijke niveau is een erg lange periode. Niet meer aanwezig zijn in de raad hypothekeert meteen de kansen om met succes aan de volgende verkiezingen deel te nemen. De lokale partij zonder gemeenteraadslid heeft geen inzage in dossiers, geen mogelijkheid om zich via de gemeenteraad in de kijker te werken. Dan loopt ze het risico om helemaal onaantrekkelijk te worden voor wie in de lokale politiek een rol wil spelen. Mogelijke kandidaten worden schaarser of zijn eventueel door andere, meer succesvolle partijen ingepikt.
Maar ook voor kleinere partijen kunnen we niet veronderstellen dat dit de meest voor de hand liggende keuze is. Toetreden tot een pre-electorale alliantie betekent immers het opgeven van de eigen identiteit. Het betekent naar de kiezer gaan onder een gemeenschappelijke vlag in een alliantie waarin de partij slechts een kleine(re) partner is. Het betekent deelnemen aan de verkiezingen met een programma dat inhoudelijk ver verwijderd kan zijn van de eigen ideologische opstelling.
Een kleine partij met een klein maar duidelijk omschreven kiezerskorps kan er ook voor kiezen om verder als kleine partij - met alle risico’s van dien - door het politieke leven te gaan. Een alliantie sluiten met een of meer grotere partijen laat misschien toe in de verkozen assemblee te overleven, maar laat niet toe te overleven als herkenbare partij met een eigen en aparte visie op mens en samenleving. Voor een kleinere partij geldt aldus nog meer dat de inhoudelijke toegevingen die in een pre-electorale alliantie moeten worden gedaan, een krachtige rem zijn op het maken van die keuze. In bovenstaande redenering hebben we kleine partijen overigens a priori als bovenal ‘policy-seeking’ afgeschilderd. Uit de praktijk blijkt echter dat dit niet zo hoeft te zijn.
KARTELS IN DE PRAKTIJK
In een exploratieve kwalitatieve studie uit 2011 (Verthé & Deschouwer, 2011) werd via uitvoerige gesprekken met de leiders van 20 partijafdelingen van CD&V en N-VA en van sp.a en Groen! in 10 Vlaamse gemeenten gepeild naar de beweegredenen om in kartel naar de kiezer te trekken. Sommige van die afdelingen hebben in 2006 een pre-electorale alliantie gesloten, andere niet. Allemaal hebben ze echter de kosten en baten op een rijtje gezet, omdat op het hogere Vlaamse en federale niveau een alliantie tussen CD&V en N-VA gesloten werd en een alliantie tussen sp.a en Groen! vaak gesuggereerd werd. Die inzichten verzamelden we in 10 gemeenten in één Belgische regio bij één enkele verkiezing. Dat is een beperkt perspectief, dat niet toelaat de bevindingen zomaar te veralgemenen.
Steunend op een relatief vaag en algemeen maar plausibel idee van Duverger (1976 [1957]) dat een pre-electorale alliantie allicht bestaat uit twee partijen van ongelijke grootte, hebben we die partijgrootte als analytische invalshoek gebruikt. Grote en kleine partijen leggen inderdaad andere argumenten in de weegschaal. Voor grote partijen start de afweging bij de kansen om met de hulp van een alliantiepartner de kans op bestuursdeelname gevoelig te verhogen. De vrees is echter dat die kleinere partner een te grote kostenpost oplevert bij de lijstvorming, bij het samen besturen en dus ook bij de verdeling van de bestuursmandaten. Bij de kleinere partijen is de waaier aan argumenten groter. Voor hen kunnen grotere partijen in een alliantie een reddingsboei zijn. De alliantie kan hen helpen een nauwelijks bestaande partijwerking op te starten, een leven als partij zonder zetels achter zich te laten of een positie als bijzonder kleine partner in een coalitie comfortabeler te maken. De kosten voor een kleine partij hebben betrekking op de eigenheid, de herkenbaarheid, de zelfstandigheid en de vrees om mee een zware prijs te betalen als het bestuur afgestraft wordt. Opvallend is echter dat ook voor de bevraagde kleine partijen de wens om mee te besturen heel sterk aanwezig is. Overleven en zichtbaar blijven is belangrijk voor een kleine partij, maar kleine partijen mikken ook hoger. Met een gering aantal zetels is de kans groot dat ze lang in de oppositie blijven. Dat is niet voor iedereen een aangenaam vooruitzicht. Kleine partijen die graag aan de macht zouden deelnemen, kunnen dat doel nastreven door een alliantiepartner als opstapje te gebruiken.
HET ROODGROENE VERHAAL
In 2003 en 2004 was er in het Vlaamse politieke landschap veel te doen rond de vorming van een kartel tussen sp.a-Spirit en Groen!. In november 2003 overstemde het partijcongres van Groen! een eerdere overeenkomst van de Limburgse afdeling om in zee te gaan met sp.a-Spirit. Dit leidde tot hoogoplopende discussies binnen Groen!. De voorstanders in beide kampen gebruikten verschillende argumenten om het kartel te bepleiten. Vooral de progressieve frontvorming, de recente klap bij de federale verkiezingen voor Groen! en de electorale voordelen van zo’n kartel werden in de schijnwerpers gezet. Ondanks de nationale keuze van beide partijen om samen geen kartel te vormen, ontstonden er bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen in 43 gemeenten toch kartellijsten.
Zoals we hierboven beschreven is de evenwichtsoefening tussen een grote en een kleine kartelpartner geen eenvoudige opgave. Bij zowel sp.a en Groen! als CD&V en N-VA komt dat goed tot uiting. In beide gevallen gaat het om een alliantie tussen een grotere traditionele partij en een kleinere partij. Daarvan veronderstelden we dat ze verschillende doelstellingen hebben. Die veronderstelling kan empirisch bevestigd worden. In een onderzoek uit 2006 waarbij alle voorzitters van de lokale afdelingen van de politieke partijen schriftelijk geïnterviewd werden (Buelens, Rihoux & Deschouwer, 2008), werd aan de partijvoorzitters gevraagd om voor verschillende mogelijke doelstellingen aan te geven hoe belangrijk zij die voor hun partij in de gemeente vonden. In Tabel 1 staan voor onze vier partijen de percentages van de afdelingen die menen dat ‘aan de macht zijn’ en ‘het programma zoveel mogelijk uitvoeren’ zeer belangrijk zijn.
Tabel 1: Het percentage lokale partijafdelingen waarvoor ‘aan de macht zijn’ en ‘het programma zoveel mogelijk uitvoeren’ zeer belangrijk zijn.
Het verschil in ‘power-seeking’ ambities is bijzonder duidelijk, en vooral het contrast binnen elk van de twee potentiële allianties is groot. De twee grotere partijen, en CD&V in het bijzonder, vinden machtsdeelname veel belangrijker dan de twee kleinere, waarbij de geringe aandacht van Groen! voor deelname aan een gemeentelijke coalitie opvalt. Bij overwegingen om een alliantie te sluiten tussen Groen! en sp.a konden we tijdens onze kwalitatieve exploratie bij beide partijen bedenkingen horen over de mogelijke botsing tussen verschillende types partijorganisatie. Lokale afdelingen van Groen! hechten traditioneel sterk aan hun autonomie, ook binnen de eigen nationale partijwerking. Sp.a is als historische massapartij veel meer gestructureerd en heeft een intern meer hiërarchisch georganiseerde nationale en afdelingswerking.
Voor de verkiezingen van 14 oktober 2012 beschikken we nog niet over cijfermateriaal. We kunnen wel opmerken dat er ondanks de verse wonden in 2006 toch roodgroene allianties gevormd werden in quasi één derde van de Vlaamse gemeenten waar zo’n alliantie tot de mogelijkheden behoorde. Of er in 2012 meer of minder van die allianties gesloten zullen worden, valt dus af te wachten. De verwachtingen lijken niet meteen in de richting van een afname te wijzen, maar de beweegredenen voor partijen om op het lokale niveau in kartel naar de kiezer te trekken zijn echter zo divers dat we er moeilijk voorspellingen over kunnen maken.
LESSEN VOOR 14 OKTOBER
We hebben aangetoond dat het heel erg moeilijk is om voorspellingen te maken voor de komende gemeenteraadsverkiezingen. De inzet, het partijpolitieke aanbod en het stemgedrag worden niet meteen gekenmerkt door een toenemende nationalisering (Wille & Deschouwer, 2007). Toch vallen er ook lessen te trekken uit het verleden. De langetermijntrends lopen immers wel grotendeels gelijk met de hogere bestuursniveaus, al zijn de gemeenten veel stabieler. Het verleden leert ons dat op de lange termijn de uitschieters - positieve en negatieve - zich niet zomaar vertalen op het lokale niveau. Dat is uiteraard geen ijzeren wet en hoeft niet zo te blijven, maar het is de enige houvast die we hebben. De kans bestaat dat N-VA in heel Vlaanderen de traditionele partijen van tafel veegt zoals de peilingen suggereren, maar dat is niet erg waarschijnlijk. Het is veel waarschijnlijker dat we een diffuus beeld zullen krijgen waarbij er in sommige gemeenten een machtswissel komt en in andere alles bij het oude blijft. Sommige kartelformules zullen aanslaan, andere zullen dan weer op minder sympathie van de kiezer kunnen rekenen en een teleurstellend resultaat neerzetten. Er zullen zegevierende blokken zijn, nieuwe allianties, voortgezette en opgeblazen coalities. Er lijkt eigenlijk maar één iets vast te staan: op zondagavond 14 oktober zullen er én heel wat winnaars én heel wat verliezers zijn.
Tom Verthé
Doctoraatsstudent en Aspirant FWO-Vlaanderen, Vrije Universiteit Brussel (VUB).
Zijn onderzoek spitst zich toe op de motieven van partijen om pre-electorale allianties te sluiten.
Bibliografie
- Ackaert J. (1990). Impe-riali, D’Hondt en Niemeyer als verdelingstechnieken bij de gemeenteraadsverkiezingen. Een simulatie aan de hand van de gemeenteraadsverkiezingen van 9 oktober 1988. Res Publica, 32 (4), pp. 537-556.
- Ackaert J. (1996). De kiezers delen de kaarten uit, partijen spelen ermee... In J. Buelens & K. Deschouwer (Eds.), De dorpsstraat is de wetstraat niet (pp. 49-74). Brussel: VUBPRESS.
- Ackaert J., Dumont P. & De Winter L. (2008). Hoe oude vormen en gedachten overleven: lokale coalitievorming. In J. Buelens, B. Rihoux & K. Deschouwer (Eds.), Tussen kiezer en hoofdkwartier. De lokale partijafdelingen en de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 (pp. 111-138). Brussel: VUBPRESS.
- Buelens J., Rihoux B. & Deschouwer K. (Eds.) (2008). Tussen kiezer en hoofdkwartier. De lokale partijafdelingen en de gemeenteraadsverkiezingen van 2006. Brussel: VUBPRESS.
- Duverger M. (1976). Les parties politiques. Parijs: Librairie Armand Colin (eerste editie 1957).
- Janda K. & Harmel R. (1994). An Integrated Theory of Party Goals and Party Change. Journal of Theoretical Politics, 6 (3), pp. 259-287.
- Müller W.C. & Strøm K. (Eds.) (1999). Policy, Office or Votes? How Political Parties in Western Europe Make Hard Decisions. Cambridge: University Press.
- Verthé T. & Deschouwer K. (2011). Samen naar de kiezer. De vorming van pre-electorale allianties tussen CD&V en N-VA en tussen sp.a en Groen! bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006. Res Publica, 53 (4), pp. 407-428.
- Wille F. & Deschouwer K. (2012). Over Mensen & Macht. Coalitievorming in de Belgische gemeenten. Brussel: Academic & Scientific Publishers.
verkiezingen - peilingen - kartels
Samenleving & Politiek, Jaargang 19, 2012, nr. 7 (september), pagina 14 tot 22
POLITICOLOGEN BLIKKEN VOORUIT OP 14 OKTOBER
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.