“Waar blíjven ze?” Misnoegd dat hij nergens een nieuwe lichting van denkend jong volk zag opduiken, richtte Hugo Camps zijn open vraag aan De Morgen-lezend Vlaanderen. Steek je licht eens op aan de universiteit, zou je denken. Maar wie op deze beredeneerde gok ingaat en in het studentenleven neust naar broeihaarden van bevlogenheid en diepe gedachten, stoot al snel op twee pijnpunten. Enerzijds verschraalt het oorspronkelijke universitaire motief onder studenten, in één woord de leerlust: de begeestering en het doorzettingsvermogen om grondige inzichten te verwerven; anderzijds verschrompelt ook het oorspronkelijke universitaire objectief, namelijk de persoonlijke groei tot homo universalis: iemand te worden met - naast een eigen specialisme - een robuust basisinzicht in alle kennisvelden, van psychologie tot kosmologie. Unisono met Camps stijgen zowel uit restauratieve als progressieve kringen geregeld klaagzangen op, variërend op dit thema van teloorgang. Ook ik beween dit verval en zal me straks vastbijten in enkele hardnekkige misverstanden omtrent het vrijdenkersbeginsel ‘Vrij Onderzoek’, op zoek naar het mauvaise foi van wat ooit ‘vrijzinnigheid’ werd gedoopt. Maar dat slechts om daarna een ontwerp van oplossing voor te leggen. Een ‘Honours Programme’: een aanvullende traject waarin gefascineerde, capabele studenten hun gedeelde verlangen tot universele vorming kunnen waarmaken. De creatie hiervan is een gedroomd scenario voor de (min of meer Vrije) Universiteiten ’s lands om hun verwaterde Verlichtingsidealen in een praktijk om te smeden die opnieuw het verschil maakt. Hoewel minister van onderwijs Pascal Smet bij dergelijke programma’s (terechte) reserves koestert, ligt hierin een uitgelezen kans om de sprong te maken van een 20e-eeuws socialisme naar een 21e-eeuwse sociaaldemocratie.
ONLUST AAN DE UNIVERSITEIT EN DE NOOD AAN NIEUW EN BETER
De klaagzang waarmee ik van wal steek is niet alleen de mijne, maar echoot vijftig jaar gemopper en verzet van een bonte stoet inspirerende vrijdenkers. Zo hobbel ik mee op het stokpaardje dat ook professor Jean-Paul Van Bendegem berijdt in zijn laatste worp Hamlet en Entropie. De Twee Culturen Vijftig Jaar Later, en dat is, zeer dramatisch gesteld: het verval van de academische cultuur. Van Bendegem zinspeelt op The Two Cultures, het bommetje dat C.P. Snow vijftig jaar geleden in Academia gooide om de zeer diepe en zeer dwaze kloof te benoemen die tussen de exacte of natuurwetenschappers en de minder exacte of menswetenschappers gaapt.
Snow pleit voor een nieuwe krachtenbundeling, zodat uit de as van deze ‘Science Wars’ een nieuwe homo universalis kan opstaan. Het heeft echter niet mogen baten, we schrijven 2009 en als sad eyed prophet of the Low Lands deelt Van Bendegem mee: “ik moet vaststellen dat de situatie erger is dan voordien.” Om de zaak nog dramatischer te maken (en de voorgestelde oplossing van straks nog meer van de hemel gezonden) zie ik bovenop deze ‘kloofkritiek’ een tweede probleem van formaat. Een ‘bronkritiek’ waarvoor dat andere bommetje in Academia kan worden aangehaald, de #1 bestseller van Allan Bloom uit 1987: The Closing of the American Mind, waarin hij op een even genadeloze als liefdevolle wijze de verdwazing van de moderne student hekelt. Er heerst, dixit Bloom en co, een ‘openheid van geest’ die al te snel ontaardt in een smoes voor onverschilligheid en intellectuele luiheid.
Van deze onverkwikkelijke verwikkelingen maakte Derek Bok, ererector van Harvard, onlangs de rekening op in Our Underachieving Colleges. A Candid Look at How Much Students Learn and Why They Should Be Learning More. Er kon dan ook geen betere keynote speaker worden uitgenodigd op het startschotevenement in 2007 van het Nederlandse Sirius-platform: een steunfonds ter ontwikkeling van nieuwe onderwijsstructuren om ‘extragemotiveerde’ studenten te stimuleren, in het leven geroepen onder PvdA-minister van onderwijs Ronald Plasterk. Aanpak bij uitstek is de oprichting van zogeheten ‘Honours Programmes’, een formule die in zo’n vijf jaar tijd heel het Nederlandse academische landschap heeft overspoeld, en nu - hopelijk - op het punt staat de Schelde over te steken.
Over deze heuglijke zaken straks meer, maar eerst: de treurnis!
ONLUST ONDER VRIJZINNIGEN: VRIJ ONDERZOEK EN WAT DAAR ZOAL VAN GEMAAKT WORDT
Laat ik van het internationale toneel afdalen en mij toespitsen op de situatie in Belgenland, waar vrijzinnigaards zo graag het beginsel van ‘Vrij Onderzoek’ in het gareel brengen tegen duistere praktijken en schimmige gedachten. Wat betekent dit beginsel en hoe kan dit bijdragen of net afbreuk doen aan een betere universiteitscultuur?
Alweer zo’n vijftig jaar geleden doorbrak de invloedrijke Brussels-Gentse filosoof Leo Apostel hierover in zijn artikel Vrij Onderzoek de weldenkende consensus: “Men gaat er trots op geen dogma’s te willen uitschrijven of te willen inroepen, en daarom, beweert men, heeft men ook niet het recht dogmatisch te gaan vastleggen, wat men onder onderzoek of dogma, wat men onder vrijheid of gebondenheid verstaat. Het beginsel van Vrij Onderzoek zelf zou ons verbieden het beginsel van Vrij Onderzoek nader te omschrijven.
Hieruit komt een slecht geweten voort voor iedereen.”
Een witregel die nazindert, waarna Apostel verder van leer trekt: “Er bestaat een probleem in verband met het ‘Vrij Onderzoek’, omdat het vaak voorgesteld wordt als een vaag ideaal; een onvolledig ideaal; een negatief ideaal; en een ideaal dat met andere hogere waarden in tegenstrijd komt. Deze vaak gehoorde verwijten vinden in het geweten van henzelf, die aanhangers van het Vrij Onderzoek zijn, gehoor en herleiden de uitstralingskracht van een beweging die op een schitterende traditie mag trots zijn, tot een minimum.”
Van Bendegem bijtredend lijkt mij ook hier: de toestand was vijftig jaar geleden al erg, en is nu nog een scheut verergerd. Quelle misère. 47 jaar na Apostels schrijven zou ik aan dit infame lijstje zelfs willen toevoegen, dat Vrij Onderzoek zich ook pleegt voor te doen als een gemakszuchtig en een verdwazend ideaal. Deze twee kritieken snijden tot in de kern van het beginsel: de grondidee dat Vrij Onderzoek een mentaal verrijkend beginsel zou zijn dat men moet durven aanhangen, naar het Verlichtingscredo waar nu heel Gent mee volplakt: “durf denken!”
Ik wil in volle radicaliteit aantonen dat een verkeerd begrip van Vrij Onderzoek het gevaar inhoudt, dat het ons mak en onwetend houdt. ’t Is vloeken in de kerk, maar, steeds getrouw aan onze leus, het moet gezegd. Want het doel is om samen een nieuwe golf van vrijdenkerij op te wekken die echt deugd doet, waarbij al het beste van de eeuwenlange Verlichtingscultuur in haar volle kracht herdacht, hernieuwd en toegepast wordt. Daartoe dringt zich een confronterende herijking op van het beginsel ‘Vrij Onderzoek’.
GOESTING. OVER DE VRIJHEID IN ‘VRIJ ONDERZOEK’
Weinigen hebben zich ooit de moeite getroost om hun begrip van het beginsel Vrij Onderzoek uit te diepen voorbij zijn oppervlakkige betekenis van antidogmatisme. De enige uitzondering hierop is misschien de verbreding van dit ‘onderzoek vrij van dogma’s’ tot ook onderzoek vrij van industriële belangen en winstbejag.
Alleszins is het voor velen een diepgewortelde overtuiging dat de Vrijheid van Vrij Onderzoek een combattieve vrijheid is die moet worden bevochten op alles wat het onderzoek aan banden zou willen leggen. Dit kan nobel zijn, maar blijf als vrijheidsstrijder waakzaam in eigen rangen. Zo’n strijdlustige houding lijkt soms een vrijgeleide te geven tot twistziek gedrag zoals het ook slachtoffer- en zondebok-automatismen kan kweken, waardoor zelfkritiek en zelfzorg (het alpha en omega van de vrijdenker, dacht ik toch?) in de vergetelheid raken. Niet zelden verglijdt zo’n denkstijl in dat treurigste tijdverdrijf: genot scheppen in vijandschap en verzet dat drijft op valse geuzenromantiek - iets wat de echte, legitieme vrijheidsstrijden zwaar in diskrediet brengt, dus een aanstellerij die onaanvaardbaar is.
Ziedaar het gevaar van Vrij Onderzoek als gemakszuchtig beginsel. Op de koop toe vinden we in deze strijd voor recht niets terug over de wezenlijke betekenis van Vrij Onderzoek. Apostel onderscheidt in het beginsel van Vrij Onderzoek drie betekenislagen: het recht op waarheid, de plicht tot waarheid, en de plicht tot onderzoek dat vrij moet zijn in de zin dat het zich steeds moet kunnen onttrekken aan de eerder gebruikte regels, vooropstellingen en methoden, als zo een grotere waarheid kan worden gestaafd. In deze derde betekenis komt Vrij Onderzoek naar voren als het grondbeginsel van de algemene wetenschappelijke methode, begrepen als de traditie van de voortdurende revolte.
Ik wil zijn diepteonderzoek naar de “ethika van het Vrij Onderzoek” verderzetten, en uit de idee van de plicht tot waarheid een vierde betekenislaag uitlichten, waarbij onderzoek ‘vrij’ is omdat men er zich uit vrije wil aan zet.
Studeren en doceren op basis van Vrij Onderzoek doe je dan ook vanuit dit studiegenot: fascinatie en ‘filosofie’ ofte liefde voor wijsheid. Studie niet als een opgelegde verplichting. Studie niet als een lastig randfenomeen bij een overgesubsidieerd uitgaansleven. Studie niet louter voor de latere job. Studie niet voor de status van het diploma, ja zelfs niet voor het prestige van een essayprijs of welke andere ‘onderscheiding’ dan ook.
Het is dan dáárom, omdat je dat genot wil voelen, dat je in tweede instantie - en deze manifest secundaire aard van de strijd kan ik niet genoeg benadrukken - zal strijden tegen zij die dit vrije denken zouden willen beknotten. Vrij Onderzoek is in wezen recht noch plicht, maar een genot en een vrijdenkersdeugd en geen battle cry in de strijd voor de volmaakte ongebondenheid. In de woorden van politiek filosoof Isaiah Berlin is het niet gericht op een ‘bevrijding ván x’ of “negatieve vrijheid”, maar op een ‘vrijheid óm x’ of “positieve vrijheid”. Wie studeert vanuit Vrij Onderzoek stelt drang tegenover dwang, en nodigt de onverschillige of misleide mens net uit om zich gebonden te weten door leerlust. Wil de vrijzinnigheid opnieuw bevlogen jeugd aantrekken, dan moet deze prioriteitenwissel dringend worden doorgedrukt en een omslag worden gemaakt van een ‘filosofie van de strijd’ naar een ‘filosofie van de blijheid’ (zoals Tinneke Beeckman haar recente boek over filosoof Spinoza betitelde). Dit waarmaken, lijkt mij een sterk antwoord op de ‘bronkritiek’.
ALWAYS KEEP AN OPEN MIND, BUT NOT SO OPEN THAT YOUR BRAIN FALLS OUT.
OVER HET ‘VRIJ ONDERZOEK’.
De conventionele opvatting van ‘onderzoek’ circuleert rond de twee begrippen ‘kritiek’ en ‘autonomie’. Zelf nadenken, zelf op zoek gaan, je niets laten wijsmaken. Ook hier: op het eerste gezicht niets mis mee. Maar opnieuw blijkt na kritische dissectie dat zo’n invulling kwetsbaar is voor uitwassen alsook de wezenlijke betekenis van Vrij Onderzoek onbelicht laat. Onbewust wordt Vrij Onderzoek vaak puriteins ingevuld. Het autonome, zelfstandig denkende individu wordt dan zodanig opgezwollen dat elke standaard van kwaliteitszorg van het redeneren, kortom, elke vorm van mentale hygiëne, wordt aanzien als een beknotting van het individu dat dan niet langer onbezoedeld en ‘vrij’ wordt gelaten in haar denken. Het is een inbreuk op dat heiligdom en zinnebeeld van splendid isolation: het eiland van de ‘eigen mening’. Wanneer dan deze hyperautonomie wordt overgezet op ons onderling respect, neemt onze maatschappij de vorm aan van een archipel met op elk eiland een ‘dikke-ik’ (naar nieuw-humanist Harry Kunneman) als verdwaasd despoot. De praktijk van het samen-leven bestaat dan uit oefeningen in ofwel volmaakte onverschilligheid (het liberalisme van de leven-en-laten-leven variant), ofwel in hoofs humanisme. Bij dit laatste wordt de kritische vorming uitgehold tot een ceremonieel vertoon van wederzijds respect en tolerantie, een viering van de diversiteit omwille van de diversiteit. Bij wie in zo’n staat van verdwaasde menslievendheid is gebracht, dringt een appèl over feitelijke foutheid of morele slechtheid helaas nauwelijks nog door. De lieve vrede wordt dan boven alles verheven, tot we de volledig mesjogge toestand bereiken waarin de nietszeggende vaststelling “ja kijk, dit is nu eenmaal mijn mening” plots als een argument over de lippen gaat - een dagelijks schouwspel in zedenleerlessen doorheen het land.
Ziedaar het gevaar van Vrij Onderzoek als verdwazend beginsel.
Hier stel ik het streven naar grondig en volledig denken tegenover, een vervlechting van de ideeën van onder andere Bloom en Van Bendegem. Onderzoek staat voor grondig denken, denken met - en over - een methode, geworteld in een ethiek van intellectuele integriteit. Traag genoeg durven denken, lang genoeg durven denken. Opletten voor bokkensprongen, de eigen blinde vlekken durven belichten. Opletten ook voor ‘contrarisme’: zogezegd kritisch altijd maar contrarie doen - blindweg niet akkoord zijn of mechanisch overal een vraagteken achter zetten. Constructief denken: mens- en wereldbeelden opbouwen. Voorbij de tevredenheid met lui, gemakszuchtig denken. Voorbij het ja-knikken bij wat goed ligt in de groep. Voorbij de kletspraat en de wilde veroordelingen.
Jezelf en elkaar verrijken, vernieuwen, bevrijden van ingesleten, ondoordachte gewoontes. Genieten van complexiteit, van subtiliteit, van nuance, van onverwachte inzichten, ja zelfs genieten van je eigen ongelijk, als dat je aangetoond wordt in een sfeer van wederzijdse waardering als “filosofisch gezelschap”, zoals Etienne Vermeersch het ooit uitdrukte.
Vrij Onderzoek staat dus voor een gehechtheid aan sterke manieren van waarheidsvinding, en lijkt me ook een houding van universele verwondering te impliceren: je eigen kleine leventje willen inbedden in de wereld waarin je ontstaat, bestaat en vergaat. Maar wanneer Apostel stelt dat de vrijzinnigheid “het type van de wetenschappelijke werker, als basis van onze maatschappij [dient] te stellen, juist zoals elders de arbeider of de priester als basis van de maatschappij worden gebruikt”, betekent dat helemaal niet dat we ofwel een genie zullen zijn, ofwel een mislukkeling. Iedereen heeft een beperkt aantal talenten en bijzondere interessesferen, dat is evident. Daarom is het ook doodnormaal en zelfs goed dat iedereen zichzelf inperkt en specialiseert, anders raak je alles even kort aan maar krijg je nergens ooit goed greep op. Toch is ook hier wat soul-searching van doen - de laatste keer vooraleer ik die Honours Programmes uit de doeken doe.
Ter aanvulling op de sociologische analyses van Van Bendegem - die naar mijn smaak te veel op de vlakte blijven wat het uiteindelijke doel betreft, zijnde concrete projecten bedenken voor een betere en bredere levenswandel als vrijdenker - stel ik dat de diepe cultuurkloof tussen de humane en de exacte wetenschappen voor een aanzienlijk deel wordt gevoed door banaal kleinmenselijk gedrag, ontspruitend uit de ongelijkheden in talenten en voorkennis. Ik heb het over de kleine pleziertjes om een ander te intimideren met je voorkennis of omgekeerd: de angst voor spot waardoor mensen hun eigen onwetendheid indekken achter een pose van desinteresse. Het is veel gemakkelijker te spotten met nerds dan - in het bewustzijn dat je zelf maar weinig bakt van kwantitatief redeneren, iets wat ik bijvoorbeeld zelf grif moet toegeven - te beseffen hoe krachtig en verrukkelijk een exact doorzicht in een chemisch of kosmologisch verschijnsel kan zijn. En omgekeerd is het veel gemakkelijker te spotten met woordenkramers die je zo in de hoek kan zetten met de minste wiskundige vergelijking, dan je in te beelden hoe verrijkend en intrigerend een diepe kijk in de menselijke aard en cultuur kan zijn. Het resultaat is welbekend en veel betreurd: we sluiten ons op in een eigen comfortzone, voelen ons snel aangevallen en krikken ons zelfbeeld op door ‘den overkant’ te kleineren. En finaal worden we te koket en gecomplexeerd om met een universalistische interesse nog iets aan te vangen.
Zoals Apostel het ook kras stelt, is de houding van intellectuele integriteit eigenlijk een schandaal voor het normale, gezonde verstand, en voelen vele mensen zich bijzonder ongemakkelijk bij zo’n uitnodiging tot ontmaskering. Het zij zo, maar het weze evenzeer: samen-leven en -leren in een geest van interesse en integriteit is de wraakroepende plicht van de vrijzinnigheid, en ik maak mij sterk dat er genoeg mensen rondlopen die daar een oprechte gooi naar willen doen.
Dit waarmaken, lijkt mij een sterk antwoord op de ‘kloofkritiek’.
DE WEG VOORUIT: EEN UNIVERSALISPROGRAMMA
Een kliek studenten uit Brussel en Gent is de onzalige toestand van het gebrek aan leerlust in hun omgeving en de afwezigheid van een structuur om in goede sfeer, als ‘filosofen onder elkaar’ hun wereldbeeld te verbreden, grondig moe, en zoekt naar oplossingen. Wat nu bestaat, volstaat niet, en wat moet ontstaan, zal meer om het lijf moeten hebben dan een bewustmakingscampagne, een gelegenheidsinitiatief, of wat een van de bestaande universiteitskringen kan bolwerken. Wat nodig is, zijn uitgekiende praktische organisatievormen waarin de universitaire goesting kan heropleven. En als ik het goed opheb, zijn ze in de Noordelijke Nederlanden iets op het spoor.
Honours Programmes. ‘Ereprogramma’s’. Een soort surplusprogramma dat ofwel specialiserend, ofwel generaliserend maar in elk geval inspirerend werkt. In de specialiserende variant organiseert zo’n ereprogramma kansen om als student dieper op een bijzonder interesseveld in te gaan, bijvoorbeeld door reeds in nauwer contact met de onderzoekers te treden, als onderzoeksassistent te worden aangesteld, met andere geboeide studenten een leesgroep of onderzoeksproject te starten, etc. In de generaliserende variant - die mij in deze tekst het meest interesseert - dient het ertoe om aan de universiteit opnieuw een volwaardig Bildungsproject op poten te zetten: een hoeksteen in de liberal arts-pedagogie van vele Angelsaksische universiteiten, maar iets waar we in België nauwelijks toe komen. Zo doet deze zelfpromotie van Princeton watertanden: Princeton is committed to offering an academic program that allows each student to achieve a truly liberal education. Although each department and school has its own requirements, the University requirements for graduation transcend the boundaries of specialization and provide all students with a common language and common skills. Een academisch Arcadië, lijkt het wel. Desalniettemin bewijst essayist en schrijver Walter Kirn in zijn Lost in the
Meritocracy, the Undereducation of an Overachiever - een autobiografie over zijn Princeton-studententijd - dat dergelijke doelstellingen vaak kromtrekken tot een gesofisticeerde schertsvertoning waarin een onzekere, behaagzieke en ijdele jeugd de verwachte kunstjes opvoert om ‘erkenning’ te verdienen en ‘binnen’ te raken, een dynamiek die het voorgewende Bildungsproject doet verworden tot een kweekvijver voor karakterloze plooiers.
En dus moet een expliciete gerichtheid op intrinsieke motivatie en intellectuele integriteit aan de Honoursformule worden toegevoegd als correctief op het enggeestige ‘excellentie’-streven van de Nederlandse Honours Programmes (een ongelukkig buzz word dat zich ook in het discours van voormalig minister van onderwijs Vandenbroucke nestelde). Mooi maar financieel onhaalbaar, kan je denken. Kan zijn, maar we krijgen aldoor te horen dat de concurrentie voor de Belgische universiteiten niet zozeer binnenlands is, maar Europees en wereldwijd. Ga dan eens na wat ze in Nederland ondernemen. Ondertussen heeft daar vrijwel elke universiteit een eigen Honours Programme opgericht of in de steigers staan. PvdA-Minister van Onderwijs Plasterk heeft er via het Sirius-platform reeds 48,8 miljoen euro voor vrijgemaakt, waar hij in 2010 nog eens 12,2 miljoen euro bovenop zal doen. In België lijkt het echter windstil. Onlangs vroeg Schamper, het studentenmagazine van de UGent, aan minister Smet hoe hij tegen deze programma’s aankeek. Hij stelt zich afwachtend op. Hij is “niet principieel tegen” maar is op zijn hoede voor “negentiende-eeuws elitarisme”. Bovenal wil hij “oppassen dat we niet naar een tweesporenonderwijs gaan, waarbij je een selectie maakt van betere studenten en professoren die aan de honoursprogramma’s deelnemen.” Maar: “Wie de behoefte voelt om meer te doen, moet anderzijds wel die kans krijgen.”
Met Kirn in het achterhoofd deel ik de bezorgdheid van de minister dat de nauwelijks verhulde eerzucht die door deze in se boeiende programma’s spookt de boel kan doen ontaarden in alweer een clubje voor CVwezels en ander treurige types. Daarom stel ik voor om zo’n onzalige ontsporingen bij naam te noemen en uit te sluiten. Daar kunnen we in slagen door de formule verder te veredelen, de naam ‘Ere’-programma te mijden en voor bijvoorbeeld ‘Universalisprogramma’ te opteren - de homo universalis boven alles. In zo’n Universalisprogramma kan dan het hernieuwde begrip van ‘Vrij Onderzoek’ vrij baan krijgen. Het kan een kweekvijver worden voor wat onze gekloofde samenleving zo hard nodig heeft: een tegenkracht voor de almaar stijgende specialisering, een voorhoedebeweging van de third culture - zoals John Brockman zijn antwoord op de Two Cultures-patstelling op www.edge.org heeft gedoopt - en een werktuig in de opbouw van een kritische burgerbevolking, die met kennis van zaken kan meebeslissen over de technische dossiers die ons leven regeren (denk aan de bankencrisis en de ecologische crisis, waarin voornamelijk technocraten en demagogen het hoge woord voeren en zo de grondvesten van een sociale democratie verder doen wegzakken).
De opzet om zich een robuuste encyclopedische basiskennis eigen te maken, zou je dan in concreto kunnen realiseren door naast een gewone specialiserende studie, ook een encyclopedische rondgang langs alle faculteiten aan te bieden. Neem je per semester zo’n module, dan heb je in zeven semesters de ronde gedaan.
Ik schets hier maar één mogelijk scenario. Alles ligt nog open, en ik stel als eerste agendapunt voor: de oprichting van een werkgroep, en een studiereis naar de Nederlandse projecten.
UITLEIDING: EEN SOCIAAL SPOOR, WERKEN AAN WEERSZIJDEN
Ik sluit af met een vraag aan minister Smet, over socialisme - progressief en anders. Volgens mij behoort een werkelijk progressieve unief niet enkel de studielast, maar ook de studielust te begeleiden. En de feiten wijzen uit dat op dat tweede front er heel wat in het honderd loopt. De uitbouw van de studielustbegeleiding kan ook een wijder verspreide wetenschapscultuur wortel doen schieten, want een Universalisprogramma is hoegenaamd niet als een exclusief genius camp te begrijpen (daarvoor bestaat Mensa), maar vooral een initiatief om de inspirerende uitstraling van wetenschap te vergroten. En dat kan een weerslag hebben op de studielastprogramma’s, waarin het zaak is om de desinteresse te doorbreken. Zo bouwen we niet aan een tweesporenbeleid, maar aan één sociaal spoor, waarbij we werken aan weerszijden.
Gelukkig is men in Vlaanderen niet blind voor de problematiek. Het is opmerkelijk te zien hoe in elke universiteitstad nieuwe gebouwen worden opgetrokken, die als ‘studielandschap’ moeten dienstdoen. Het worden stimulerende lees- en praatplaatsen, zoals in Gent de ‘bibliotheek van de toekomst’, in Brussel zowel het VUB-zelfstudiecentum als het ‘Muntpunt’, in Antwerpen de nieuwe uniefbibliotheek en in Leuven het Agora-project. De visieteksten vieren telkens de belevenis van het leren. De stenen staan er al of worden gestapeld. Laat dat alles geen dode letter en dode steen blijven, en zie erop toe dat concrete kringen het leven zien die de boel duurzaam zullen bezielen. Het moment is aangebroken om hierop in te gaan. Ofwel laten de Belgische overheden en rectoraten dit alles links liggen, in dat geval zoekt een vrijdenkend jongmens maar best zijn heil in de Noordelijke Nederlanden. Het is een wat groteske maar best geestige gedachte dat zo een intellectuele trek richting Nederland op gang zou komen en, zoals na de Val van Antwerpen in 1585, ons Arm Vlaanderen opnieuw het intellectuele Hinterland van een Herverlicht Nederland zal worden. Ofwel doet België mee, en zullen we zelfs op de koop toe de ereformule omsmeden tot wat hier een Universalisprogramma werd genoemd: ontdaan van eerzucht en volop gericht op integriteit. Ook dan valt een historische analogie te maken, deze keer met het Laaglandse vrijdenkerschap, door Jonathan Israel gebombardeerd tot de werkelijke bakermat van de Verlichting. Maar hoe zullen wij deze Laaglandse traditie van vrijdenken, daadkracht en levenskunst eer aandoen? Voor mij is het antwoord even duidelijk als dringend: hier met die Honours Programmes, vernieuwd en verbeterd: een Universalisprogramma, en avant et revive le gueux!
Gène de Trop Relire
Pieter BONTE
2e laureaat Emile Zola-prijs 2010
Emile Zola-prijs - universiteit - vrij onderzoek
Samenleving & Politiek, Jaargang 17, 2010, nr. 3 (maart), pagina 12 tot 20
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.