Doorbreek de vicieuze cirkel die sociale mobiliteit tegenhoudt en geef aan iedereen bij het begin van hun loopbaan een universeel basiskapitaal van 6.000 euro.
Stel je voor dat God bestaat. Voor de ene is dat iets moeilijker dan voor de andere. Stel je voor dat ik God ben. Ik knip met mijn vingers en voilà, iedereen is nu volstrekt gelijk. Iedereen heeft hetzelfde inkomen, hetzelfde huis en hetzelfde vermogen. De gelijkheid waar zovelen naar streven, is nu realiteit geworden. Helaas is deze vorm van gelijkheid statisch en dus onvermijdelijk een luchtspiegeling. Een seconde later is het immers alweer gedaan met mijn goddelijke gelijkheid, want alles verandert altijd. De een heeft meer geluk dan de ander of heeft harder gewerkt dan de ander, en daarom is er alweer verschil, is de ongelijkheid opnieuw ontstaan. Ik zou in lijn rol als goddelijke gelijkmaker dus eeuwig met mijn vingers moeten blijven knippen om de volmaakte gelijkheid in stand te houden.
Met andere woorden, volstrekte gelijkheid als toestand is niet haalbaar, en allicht ook niet wenselijk. Want in een staat van permanente gelijkheid in de uitkomsten is er geen enkele dynamiek meer, is er geen beweging meer mogelijk. In een dergelijke omgeving kan je geen ideeën, geen creativiteit, geen sociaal of economisch ondernemerschap toelaten, want dat bedreigt de gelijkheid. Volstrekte gelijkheid als permanente toestand impliceert dus stagnatie. Als je naar Noord-Korea kijkt, zie je al redelijk goed wat een dergelijke eeuwig gelijke toestand met zich meebrengt. Echte permanente gelijkheid is een bevriezing van beweging, is de dood.
Maar volstrekte ongelijkheid is natuurlijk ook absoluut niet aangewezen. Hoe kan je bij volstrekte ongelijkheid een harmonieuze samenleving bouwen, een democratie met een bloeiend sociaal weefsel in leven houden, of een positieve sociaaleconomische ontwikkeling doormaken? Daarom hebben we nood aan een ander concept, aan een idee van dynamiek, van sociale mobiliteit. We willen een systeem waarbij je, als je werkt, als je gemotiveerd bent, als je je best doet, je dan ook vooruitgaat in het leven. We willen een systeem waarbij jouw inkomen niet afhangt van het inkomen of het vermogen van je ouders, maar van je eigen competenties en inzet. Een systeem waarbij je zelf keuzes kan maken, waarbij je zelf kan bepalen waar je naartoe gaat, zonder dat je afkomst daarbij een rol speelt. Een maatschappij van gelijke kansen, gegeven je competenties.
En als er dan toch nog onwenselijk veel ongelijkheid in de uitkomsten is, dan kan de overheid, de moderne versie van de met de vinger knippende god, daar een mouw aanpassen. De overheid kan met name het niveau van ongelijkheid voldoende laag houden door een beleid van herverdeling van de vermogende, goed verdienende of gezonde medemens, naar de onvermogende, laagverdienende of ongezonde medemens. Misschien denkt u nu: maar we hebben toch zo'n systeem? Gelijke kansen, een grote bestrijding van ongelijkheid, dat klinkt als België. Werk hard, doe je best en je bereikt het. Daar zijn we al in ons landje. We zijn bij de eindbestemming. Toch?
TWEE STUDENTEN, TWEE VERHALEN
Toch niet helemaal. Beeld je twee studenten in. De ene heeft het geluk rijke ouders te hebben die die rijkdom ook delen. Ze verblijft in een luxueuze studentenstudio, of een appartement, of komt elke dag naar de universiteit met de auto. Papa of mama helpen bij de studie, of betalen een tutor als het allemaal hun petje te boven begint te gaan. Ze hoeft geen studentenbaan te nemen, want er is een gulle stroom van ouderlijke financiële ondersteuning. De andere student heeft geen studio of zelfs maar een kamer, maar een tot kot opgesmukt krot. Zij verplaatst zich op een krakkemikkige fiets die meer kraakt en piept dan rijdt en waarvan de ketting een haatliefdeverhouding met de tandwielen onderhoudt. Regelmatig moet ze lessen missen voor de studentenbaan die ze hard nodig heeft om financieel rond te komen, en die gemiste lessen moet ze maar zelf zien in te halen. Gelukkig is er hulp van het studentenmonitoraat van de faculteit. En dan zwijg ik nog over het inschrijvingsgeld en de toetredingsbarrières die in sommige landen en zelfs in België voor sommige afstudeerrichtingen bestaan.
Een student zonder kapitaal neemt al sneller genoegen met de eerste de beste baan die haar pad kruist.
En dan zijn ze plots afgestudeerd en gaan ze aan het werk. De ene staat aan de start zonder financiële onzekerheid, omdat er geld op de rekening staat. De andere zit altijd bijna op droog zaad en moet snel op zoek naar een inkomen. Met andere woorden, de ene staat aan de start met financieel kapitaal, en de ander niet. Dan krijg je een verschil. De student die met een kapitaalbuffer in de rugzak op zoek gaat naar een baan kan wat rondkijken en rondsnuffelen, uitzoeken wat het beste past bij haar competenties en aspiraties, en zal maar een job aannemen als die echt heel dicht aansluit bij datgene waarnaar ze op zoek is. Door de financiële buffer is er tijd om dit zoekproces zorgvuldig te doen en past de baan goed bij de student in kwestie. De andere student zonder kapitaal kan daarentegen maar beter snel een baan zoeken, want gezien de wachttijd voor werkloosheidsuitkering is er gedurende het eerste jaar geen inkomen in het geval van werkloosheid. Dus kiest deze student eieren voor haar geld en neemt al sneller genoegen met een of andere baan, soms de eerste de beste baan die haar pad kruist. Dat is niet altijd de baan die het best bij haar verwachtingen of competenties past, maar de gewoon de eerste die voldoende geld oplevert. Anders is het opnieuw hotel mama of, erger nog, zwarte sneeuw.
DE NADELEN VAN EEN UNIVERSEEL BASISINKOMEN
Sommigen pleiten voor een universeel basisinkomen als oplossing voor deze fundamentele ongelijkheid. Want in dit geval zou ook iemand zonder financiële buffer de tijd kunnen nemen om een geschikte startbaan te vinden. Een universeel basisinkomen betekent dat je iedereen maandelijks en onvoorwaardelijk een vast geldbedrag geeft. Je hoeft er niets voor te doen. Iedereen krijgt het gewoon maandelijks uitgekeerd zonder verdere verplichtingen, administratieve heisa of maatschappelijke trammelant.
Dat heeft vanzelfsprekend een aantal voor- en nadelen. Een van de voordelen is dat je komaf kan maken met een groot deel van de uitkeringsadministratie. Je hoeft niet in de rij aan te schuiven, talloze onbegrijpelijke en soms Kafkaiaanse inconsistente papieren in te vullen, je hoeft niet in het onoverzichtelijk kluwen van uitkeringsregimes uit te vogelen waarop je nu eigenlijk recht hebt en hoe je dat recht kan laten gelden, en je hoeft je ook niet te schamen over het feit dat je iets aanvraagt, want iedereen krijgt het sowieso. Daarnaast kent iedereen wel mensen die onbetaald maatschappelijk extreem nuttige dingen doen, maar in ons systeem nauwelijks aan de bak komen. Iemand die zorgt voor een oudere buur, of een familielid, of probeert straatschoffies een toekomst te geven. Ook die mensen hebben dan een inkomen waarvan ze kunnen leven, no questions asked, blijf vooral het goede doen.
Maar er zijn ook nadelen. Een universeel basisinkomen werkt maar ten volle als het in feite alle andere uitkeringen vervangt. Er zijn dus geen aparte systemen meer voor werkloosheid, ziekte-uitkeringen, een basis- of een minimuminkomen, of een vervangingsinkomen bij het OCMW. Alles vervalt ten voordele het universeel basisinkomen. Maar dit betekent dat sommige mensen er allicht op achteruit gaan, wat voor sommigen moeilijk verteerbaar zal zijn. Je zou ook kunnen besluiten om het zo te implementeren dat niemand minder heeft, maar dan moet je toch de hele administratie in stand houden en blijft er dus minder over om als universeel basisinkomen uit te keren.
Een andere vraag die veel wordt gesteld, is of we nog wel zullen willen werken als iedereen zomaar elke maand een universeel basisinkomen krijgt. Moeilijk te zeggen. Sommigen zeker wel, maar anderen allicht niet. De grootste dooddoener is natuurlijk de vraag: wie dat zal betalen? Het evidente en onuitgesproken antwoord is meestal: iemand anders. Een van de onderliggende redenen waarom het idee van een universeel basisinkomen een lange tijd redelijk populair is geweest, is de latente vrees dat we overspoeld dreigden te worden door een disruptieve golf van digitalisering, automatisering en robotisering. Doe geen moeite om te solliciteren, want je maakt toch geen kans tegen intelligente robots. En dan komt daar het basisinkomen op de proppen om ons te redden. Boem, paukenslag. Maar die apocalyptische visie op de toekomst van menselijke arbeid lijkt niet bewaarheid te worden. Als we vandaag iets zien, is het niet dat mensen overbodig zullen worden, maar vooral dat we de mensen niet meer vinden om alle taken gedaan te krijgen. Het gaat niet zozeer om een oorlog om talent, maar eerder een oorlog om mensen, alle mensen, geschoold of niet.
DE VOORDELEN VAN EEN UNIVERSEEL BASISKAPITAAL
Daarom dachten wij aan iets anders. Misschien hebben we iets nodig als een universeel basiskapitaal. Je geeft mensen, nadat ze afgestudeerd zijn, bij het begin van hun loopbaan een vast kapitaal. Een fiks bedrag. 6.000 euro bijvoorbeeld. Dat werkt als een duwtje in de rug, om goed op gang te komen. Een beetje zoals je allemaal hebt leren fietsen. Je ouders lopen mee en geven je een duwtje, en daarna moet je zelf trappen en recht blijven. Maar zonder dat duwtje val je gewoon om. Dat is dus het idee van een universeel basiskapitaal. Je geeft mensen een duwtje in de rug bij het begin van hun onafhankelijk lidmaatschap van de maatschappij.
Je geeft mensen een duwtje in de rug bij het begin van hun onafhankelijk lidmaatschap van de maatschappij.
Eigenlijk is een universeel basiskapitaal helemaal geen nieuw idee. De eerste die het voorstelde, in 1797, was Thomas Paine. En de ethische motivatie van zijn voorstel was eigenlijk eenvoudig en logisch: er migreerden in zijn tijd permanent nieuwe mensen naar Amerika. En wat deden zij? Zij settelden zich. Ze staken een aantal stokken in de grond en verklaarden dat dit lapje grond nu van hen was, dat het hun eigendom was. En op die manier kregen we in Amerika landrechten. De landrechten waren in het begin veruit de belangrijkste vorm van kapitaal. Maar wat gebeurt er dan met de volgende generatie, of met de Amerikaanse inboorlingen die er al waren, of met nieuwe immigranten? Zij hebben geen zicht op de kapitaaltransfer waarvan de oudere generatie wel genoot. Thomas Paine stelde voor dit ethisch conflict de volgende oplossing voor: We gaan een belasting heffen op het bezit van grond, toen de enige echte vorm van kapitaal en met de opbrengsten van die kapitaalsbelasting betalen we aan elke nieuwe volwassene, in Amerika geboren is of niet, een basiskapitaal. Op die manier verminderen we de fundamentele kapitaalsongelijkheid tussen generaties.
Bovendien verwijdert het ook ongelijkheid binnen een generatie. Of je ouders nu financieel goed hebben geboerd en veel eigendom en vermogen hebben opgebouwd, of het financieel net niet zo goed hebben gedaan, de verschillen worden uitgevlakt aan het begin van het onafhankelijke leven van de volgende generatie. Want iedereen aan het begin van z'n volwassen leven krijgt dat universeel basiskapitaal en dus een veel gelijkere start.
Als je dit een absurd idee vindt, weet dan dat het nog steeds wordt gebruikt in landen die je niet van communisme kan verdenken. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld werden er doorheen de geschiedenis verschillende voorstellen geformuleerd om Paine's ideeën in de praktijk te brengen, en dat is ook effectief gebeurd. In 2003 werd het Child Trust Fund opgericht. Het idee was dat de overheid voor elk kind bij de geboorte geld zou storten in een individueel investeringsfonds. Ouders mogen bijstorten, maar dat hoeft niet. En als je dan volwassen wordt, krijg je dat lang geleden geïnvesteerde geld uitgekeerd onder een gunstig fiscaal regime. Helaas werd dit systeem weggevaagd door de grote financiële crisis en is ondertussen formeel afgeschaft.
De laatste en veruit minst invloedrijke voorstander van het idee van een universeel basiskapitaal is Thomas Piketty, de vermaarde Franse topeconoom die complexe maar toch populaire boeken schrijft over de vermogensongelijkheid in de wereld. Hij stelt voor om elke 25-jarige 125.000 euro te geven. Dit is geen typefoutje. 125.000 euro. En hij wil dit, in navolging van Thomas Paine, de intellectuele vader van het idee, financieren met een progressieve belasting op vermogen. Zijn concrete voorstel is om 0,1% belasting te heffen op vermogens tot 100.000 euro, en dan steeds hogere tarieven toe te passen, tot een maximaal tarief van 90% belasting op vermogens vanaf 2 miljard euro.
ONS VOORSTEL
We vonden 125.00 een beetje aan de hoge en onrealistische kant en wilden dit onderzoeken. Met de hulp van volledig geanonimiseerde bankdata kregen we gegevens van meer dan 17.000 mensen die aan het begin stonden van hun carrière. En van die mensen weten we niet alleen hun inkomen, maar ook hoeveel kapitaal ze hadden aan vooraleer ze begonnen te werken. We constateerden dat de carrièrestarters met een beginkapitaal hun inkomen significant sneller zien toenemen dan mensen zonder beginkapitaal. Het verschil ontstaat reeds na amper drie jaar werken, en na zeven jaar bedraagt het gemiddelde inkomensverschil al 6%. Dat ligt niet aan je studieduur en dus je competenties, of je sociale netwerken, want daar controleren we in de mate van het mogelijke voor. We zien, met andere woorden, dat mensen met een startkapitaal een beter verloop van hun loopbaan kennen. Hun inkomen stijgt significant sneller. 6% na zeven jaar is eigenlijk best veel. En in ons onderzoek van een paar jaar geleden zagen we dat 5.000 euro beginkapitaal volstaat om een dergelijk groot verschil te maken. Je hebt dus helemaal geen 125.000 euro nodig om een effectief universeel basiskapitaal te hebben. Met amper 5.000 euro kom je al een heel eind om het verschil in inkomensverloop gedurende de vroege loopbaan te verklaren. Al moet dit bedrag ondertussen wel geïndexeerd worden tot ongeveer 6.000 euro.1
We zien dat mensen met een startkapitaal een beter verloop van hun loopbaan kennen. Hun inkomen stijgt significant sneller.
Daarom stellen wij dus een universeel basiskapitaal van 6.000 euro voor. Als je iedereen aan de start van de loopbaan onvoorwaardelijk 6.000 euro geeft, gewoon omdat je begint te werken en je een Belgische burger bent, dan krijg je een ander verhaal en een andere inkomensevolutie. En onze studie tonen we aan dat het onderliggende mechanisme overeenkomt met het verhaal van de twee studenten aan het begin van mijn stuk. Jongeren met een basiskapitaaltje zoeken werk zonder angst. Het is in orde, je hebt wat geld, je kan het een tijdje alleen uitzingen rondkomen, dus je zoekt op je gemak naar de job die echt je past. Iemand die helemaal niets heeft, die zoekt een job gedreven door angst, en dat is een fundamenteel ander zoekproces. Je gaat minder kijken naar wat bij je past, naar wat je graag doet. Je neemt geen tijd voor een reis, voor een stage of om rond te snuffelen. Je wil zo snel mogelijk geld hebben, want als je je huur of zelfs je huurwaarborg niet kunt betalen, moet je opnieuw een plaats gaan zoeken om te wonen, bij je ouders of op sofa bij vriend of vriendin. Dat is het mechanisme.
Er is veel vermogensongelijkheid in de wereld, dat weten we. Ook in België heeft de een veel meer kapitaal dan de ander. Eén van de problemen is dat die vermogensongelijkheid op verschillende manieren wordt doorgeven naar de volgende generatie. En dat gebeurt niet alleen via het overerven van kapitaal na overlijden van de ouders, maar ook via inkomensongelijkheid in de volgende generatie. Want kinderen van rijkere mensen staan financieel sterker aan de start en komen daarom beter uit het zoekproces naar een goede baan. Ze zien dus ook zelf hun inkomens sneller stijgen dan andere jongeren die niet van dat financieel duwtje in de rug genieten. En zo krijgen we een vicieuze cirkel, waarbij kapitaalsongelijkheid zichzelf reproduceert in inkomensongelijkheid, en dus ook kapitaalsongelijkheid in de volgende generatie. En dat is vanzelfsprekend slecht voor de maatschappij omdat we talent niet optimaal tot zijn recht laten komen. Talentvolle mensen zonder beginkapitaal hebben gemiddeld jobs die slechter bij hun competenties en aspiraties passen. Zo verliest ook de maatschappij, en hebben we allemaal samen minder welvaart.
Wij zeggen: doorbreek die vicieuze cirkel die sociale mobiliteit tegenhoudt. Met een universeel basiskapitaal heeft iedereen een gelijke start. Dus, met andere woorden: kan 6.000 euro jouw leven veranderen? Ja. Het begin van je carrière is een belangrijk moment. Goed begonnen is half gewonnen. En het hoeft geen 125.000 euro te zijn, 6.000 euro werkt al. Je zal met minder angst en met meer zekerheid werk zoeken. Je kan met dat geld rustig de tijd nemen om iets te zoeken en je zal uiteindelijk een heel ander levenspad hebben. Met die 6.000 euro maak je een betere beslissing. En dat geldt voor altijd, je hele leven lang. Mijn conclusie zou zijn: een universeel basiskapitaal? Doen.
EINDNOOT
- U vindt de details van onze gepubliceerde studie op https://www.nature.com/articles/s41599-022-01064-0.↑
Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 4 (april), pagina 18 tot 23
SOCIALE MOBILITEIT
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.