Administratieve data vormen een belangrijk ontbrekend puzzelstukje in het onderzoek naar de evolutie van de Belgische inkomens- en vermogensongelijkheid.
'De kloof tussen arm en rijk stijgt'. Uitspraken zoals deze zijn vandaag niet meer weg te denken uit het publieke debat. Ook de academische literatuur beschrijft de stijging van de inkomens- en vermogensongelijkheid als een haast vanzelfsprekende evidentie. Meer dan eens wordt de terugkeer voorspeld naar een gelijkaardig hoog niveau als aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. De literatuur is echter bijna uitsluitend gebaseerd op Amerikaanse, Britse, Franse en Scandinavische data.
Hoe zit dat nu voor België? Een meta-analyse van de beschikbare studies en datasets wijst eerder op een min of meer stabiel niveau van ongelijkheid, of op zijn minst geen uitgesproken stijging. Het schoentje knelt echter bij de beperkte informatie die we als ongelijkheidsonderzoeker ter beschikking hebben, waardoor we weinig met 100% zekerheid kunnen zeggen. Dit is tot op bepaalde hoogte het geval voor inkomensongelijkheid, maar eens te meer voor vermogensongelijkheid.
Eerst en vooral zijn de beschikbare gegevens beperkt in de tijd en bovendien niet altijd vergelijkbaar. Voor inkomensongelijkheid kunnen we slechts teruggaan tot de jaren 1980 en bemoeilijken methodologische verschillen in databronnen vergelijkingen tussen subperiodes. Cijfers over de vermogensverdeling zijn enkel beschikbaar voor het afgelopen decennium. Bovendien wordt de meerderheid van de data pas jaren later ter beschikking gesteld van onderzoekers.
Het overgrote deel van de Belgische data is afkomstig van enquêtes die bij gezinnen worden afgenomen, wat problematisch is.
In tweede instantie resulteert de aard van de gegevens ook in heel wat beperkingen. Het overgrote deel van de Belgische data is immers afkomstig van enquêtes die bij gezinnen worden afgenomen, welke berucht zijn voor twee problemen. Enerzijds zijn de allerrijkste en allerarmste gezinnen minder vaak bereid deel te nemen aan enquêtes. Soms tracht men dit te ondervangen door de rijksten te oversamplen, waardoor inwoners van gemeentes zoals Sint-Martens-Latem en Knokke-Heist een hogere kans hebben om gevraagd te worden deel te nemen. In de praktijk blijkt dit eerder een pleister op een houten been. Deelnemers moeten immers anoniem blijven, waardoor de Marc Couckes en Gert Verhulsts van deze wereld buiten schot blijven. Het tweede probleem is dat deelnemers niet antwoorden op bepaalde vragen, ofwel uit onwetendheid ofwel met opzet. Zelfs wanneer ze dat wel doen, wordt de werkelijke waarde van bepaalde inkomens of vermogens vaak ondergerapporteerd.
Sinds 2019 zijn wat betreft de inkomensongelijkheid deze problemen (deels) opgelost, doordat de belangrijkste enquête EU-SILC vanaf dan gebruik maakt van administratieve fiscale data om de belangrijkste inkomensvariabelen te genereren. Het nadeel hiervan is echter dat de recente gegevens niet vergelijkbaar zijn met deze van de periode voor 2019. Voor de vermogensverdeling blijven de enquêtes ook vandaag nog zeer problematisch. Onderzoekers trachten hieraan een mouw te passen, enerzijds door de enquête aan te vullen met informatie uit bijvoorbeeld de lijst van Forbes of 'De Rijkste Belgen' en anderzijds door de enquêtedata op te hogen tot het niveau van de nationale rekeningen. Deze aanpassingen resulteren in een sterke toename van de gemeten ongelijkheid. Toch zijn er heel wat assumpties voor nodig waardoor er onzekerheid en variatie mee gepaard gaat.
Crisisperiodes zoals de coronapandemie en de energiecrisis zetten deze problemen verder op scherp. Bij gebrek aan actuele data kunnen de effecten van zulke schokken op de inkomens- en vermogensverdeling immers moeilijk in kaart worden gebracht. Dit maakt het op zijn beurt bijzonder lastig om beleidsaanbevelingen te formuleren. Onderzoekers zijn dan genoodzaakt beroep te doen op now-casting technieken, opnieuw sterk onderhevig aan assumpties. Deze geven in het beste geval een algemeen beeld van de impact, maar concrete situaties liggen daar vaak ver vanaf. Wanneer de enquêtedata dan uiteindelijk met vertraging beschikbaar komen, wegen de bovenstaande problemen bovendien extra zwaar door. Tijdens de coronapandemie werden enquêtes bijvoorbeeld telefonisch afgenomen in plaats van face-to-face, wat de kans op niet-deelname en onderrapportering verhoogt.
De Belgische overheid beschikt over fiscale datasets die teruggaan tot 1970, maar toegang voor onderzoekers is beperkt en verloopt via lange aanvraagprocedures.
Dit zijn natuurlijk geen louter Belgische problemen, maar we hinken wel degelijk achterop. Het is geen toeval dat ongelijkheid voornamelijk wordt onderzocht voor de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Scandinavische landen. Voor deze landen zijn er immers lange termijn administratieve fiscale gegevens beschikbaar die soms zelfs teruggaan tot begin 19e eeuw. Belgische ongelijkheidsonderzoekers beschikken niet over gelijkaardige informatie. Nochtans werd ook in België een voorloper van de inkomstenbelasting (gelinkt aan het stemrecht) reeds ingevoerd in de 19e eeuw, gevolgd door een progressief systeem in 1919. De overheid beschikt over fiscale datasets die teruggaan tot 1970, maar toegang voor onderzoekers is beperkt en verloopt via lange aanvraagprocedures. Aangezien België nooit een vermogensbelasting hief en/of vermogens registreerde in een kadaster, is het zeer moeilijk de langetermijnevolutie van de vermogensongelijkheid in kaart te brengen. Een benadering ervan zou kunnen gereconstrueerd worden op basis van de erfenisaangiften (verplicht vanaf 1852) en de zogenaamde estate multiplier methode. Daarnaast beschikt de overheid ook over kadastrale gegevens over het onroerend goed – de belangrijkste vermogenscomponent voor het gros van de bevolking. Opnieuw blijkt toegang voor onderzoekers echter een waar huzarenstukje.
Uiteraard zijn administratieve data niet vrij van problemen, maar ze vormen wel een belangrijk ontbrekend puzzelstukje in het onderzoek naar de evolutie van de Belgische inkomens- en vermogensongelijkheid. U kan de nieuwjaarswens van deze ongelijkheidsonderzoeker dus al raden.
Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 1 (januari), pagina 26 tot 27
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.