Het begrip ‘solidariteit’ staat onder druk. Daar zijn verschillende redenen voor. Pers en (vooral) sociale media focussen wel vaker op al dan niet reële uitwassen en profitariaat van solidariteit. Bovendien is het weinig overzichtelijk hoe solidariteit in België georganiseerd is en welke meerwaarde dat biedt aan de samenleving. Solidariteit staat voor meer dan het (her)verdelen van centen. Het gaat net zo goed om toegang tot onderwijs, medische voorzieningen, informatie, enzovoort. Zo bleek gratis wifi een essentiële voorziening voor asielzoekers in de buurt van het Noordstation. Solidariteit is een principe met verschillende en vaak onderschatte communicatieve dimensies.
In september 2015 was er heisa over de beslissing van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om gratis wifi te voorzien bij de belangrijkste pleisterplekken van asielzoekers in de buurt van het Noordstation. In sociale media deed men dit vaak af als luxe en geldverspilling, iets wat ook hier en daar in politiek en pers werd opgepikt.
Dit specifieke incident is een symptoom van minstens vier onderliggende knelpunten: 1° het vermoeden van een zekere mate van profitariaat bij kansengroepen, 2° een gebrek aan inlevingsvermogen in denkwereld en prioritaire noden van vluchtelingen, 3° een foutieve inschatting van het kanaalgebruik van specifieke kansengroepen, 4° het onvoldoende beseffen dat onze internetsamenleving ondertussen een wereldwijd fenomeen is, waarbij toegang tot internet verdient om een basisrecht te worden, net zoals drinkbaar water, voedsel en een menswaardige woning.
Solidariteit heeft verschillende communicatieve dimensies, zo blijkt. We behandelen er drie in deze bijdrage: communicatie over solidariteit, participatie in solidariteit, communicatie als vorm van solidariteit.
COMMUNICATIE OVER SOLIDARITEIT
De overheid ontwikkelde in de tweede helft van de 20ste eeuw een structureel systeem van nemen en geven, van belasting en herverdelen. Dat leidde tot een min of meer algemene toename van de welvaart, en een vangnet voor wie het al dan niet tijdelijk moeilijk heeft om rond te komen of voor zichzelf te zorgen.
Het begrip ‘solidariteit’ is voor veel Belgen evenwel een erg onduidelijk begrip. De principes en mechanismen van solidariteit laten zich zelden communiceren. Die zijn bovendien complex en weinig transparant. Dat merk je meteen als je bijvoorbeeld de structuur van onze sociale zekerheid bekijkt (Figuur 1).
Figuur 1. De structuur van onze sociale zekerheid.
Bron: https://www.hvw.fgov.be/nl/de-hvw-de-sociale-zekerheid.
De overheid informeert weinig en vaak erg ambtelijk over hoe solidariteit werkt en welke positieve gevolgen ze heeft voor mens en maatschappij. Ziekenfondsen en vakbonden doen dat wel maar zijn betrokken partij, wat weegt op de geloofwaardigheid van wat ze in hun digitale, gedrukte en mondelinge communicatiekanalen vertellen over solidariteit.
Wat dan rest is een publiek discours dat zich al te gauw focust op de sociaal verzekerde of op andere medemensen die zouden ‘profiteren’ van het solidariteitssysteem.
Pers en sociale media dragen bij tot deze priming en framing. De media zorgen voor priming door het prominent in beeld brengen van wat zichtbaar is aan maatschappelijk kwetsbare groepen: vluchtelingenstromen, bedelaars, mensen die in kleine of grote criminaliteit belanden, enzovoort. Dat gaat over de tong van het brede publiek, vroeger op straat of op café, tegenwoordig vooral op sociale media. Die sociale media zijn alomtegenwoordig, met 71% van de Vlamingen op Facebook en 30% op Twitter (Digimeter, 2014). Berichten op sociale media laten zich delen. Ze leiden bij een aanzienlijk deel van Facebookgebruikers en Twitteraars snel en impulsief tot een bepaalde framing van kansengroepen. Bij de enen leidt dat tot begrip, medelijden en (vooral louter verbale) oproep tot actie. Bij anderen ontstaat dan een discours over profitariaat, corrupte overheid, zakkenvullende politici. In deze broeikas komt het solidariteitsprincipe onder druk te staan.
Valt daar wat aan te doen?
Overheidsorganisaties, politici en middenveldorganisaties kunnen aan de weg timmeren om een positieve benadering van ‘solidariteit’ hoger op de maatschappelijke agenda te krijgen en om het concreet en bevattelijk te maken. Dat vraagt om een minder zakelijke en meer menselijke aanpak van het informeren en communiceren over wat solidariteit betekent. In journalistiek en reclame werkt men vaak met getuigenissen. Er is een groeiende aandacht voor storytelling: het brengen van zo authentiek mogelijke verhalen van klanten, leden, burgers, enzovoort. Ook overheden en social profitorganisaties verkennen de mogelijkheden van storytelling, en kunnen dit format inzetten om de verschillende verschijningsvormen van solidariteit concreet te maken. Samenlevingsopbouw Mechelen publiceerde met De pollepel van Mahatma een kook- en leesboek waarin een bonte mengeling van autochtone en allochtone buurtbewoners niet alleen een recept meegeven maar ook hun vaak beklijvende achtergrondverhaal vertellen. Lokale pers en lokale verenigingen pikten het mee op. Vormingplus Mechelen laat ingeweken Mechelaars hun verhaal vertellen op www.digiverhalen.be. Basiseducatie brengt op haar website getuigenissen van cursisten met een verschillende historiek en diverse noden. Op die manier krijgt solidariteit een gezicht: welke mensen gebruik maken van sociale voorzieningen, waarom ze dat nodig hebben, hoe ze daartoe gekomen zijn, wat die solidariteit hen en de samenleving oplevert.
Een ander aandachtspunt dat zich stelt is het gebrekkige inlevingsvermogen van de top- en middenklasse Vlamingen en hun politici in wat mensen in armoede, personen met een handicap, gezinnen op de vlucht… meemaken, welke behoeften zich bij die mensen stellen, welke drempels ze te overwinnen hebben. Het eerder aangehaalde voorbeeld van wifi voor de asielzoekers in Brussel is hier tekenend. Een doorsnee Belg beseft enerzijds niet dat correcte en heldere informatie een enorme behoefte is voor asielzoekers. Anderzijds onderschat men het internetgebruik bij gezinnen in het Midden-Oosten, en heerst het vermoeden dat de meeste allochtonen niet met ICT overweg kunnen. Recent onderzoek in Machelen, een gemeente met een gemengde bevolking, wees uit dat ook voor de meeste mensen met een andere etnisch-culturele achtergrond het internet informatie-zoekinstrument nummer één is, meer dan dat het geval is bij autochtone 65-plussers. Onderzoeken elders in Vlaanderen bevestigen dit.
Communicatie over solidariteit is dus niet enkel een kwestie van ‘bereiken’ maar ook van het be‘raken’ van het publiek: burgers, beleidsmensen, ambtenaren, de kansengroepen zelf. Be‘raken’ veronderstelt dat je doordringt tot kennis, houding en gedrag van mensen. Dat lukt beter indien communicatie over solidariteit meer een beroep doet op visualiseringstechnieken. Foto’s, videoreportages, interviews verhogen sterk het belevingsgehalte. Heldere en beklijvende communicatie over solidariteit vraagt om meer dan tekstwerk.
Er bestaan vormen van visualiseren die toestaan om complexe informatie overzichtelijk en zelfs voor zichzelf herkenbaar te maken. Laten we bijvoorbeeld uitkijken naar overzichtelijke infographics, die op basis van data-analyse in beeld brengen hoeveel verschillende types burgers via belastingen en sociale bijdragen inbrengen in het systeem van sociale zekerheid, en wat het hen oplevert aan kindergeld, pensioen, recuperatie van medische kosten, enzovoort. Dat soort van beelden zie je nog te zelden in pers of sociale media. Er is nochtans nood aan heldere, overzichtelijke communicatie over wat gebeurt met ons belastinggeld en onze sociale bijdragen, en hoe dat bijdraagt tot verschillende vormen van solidariteit.
Solidariteit staat onder druk omdat we de mensen voor wie het bestemd is te weinig kennen en we ons onvoldoende kunnen inleven in hun denk-, gevoels- en leefwereld. Scholen, lokale verenigingen en lokale overheidsdiensten kunnen in de praktijk een grote rol spelen in het met elkaar doen kennismaken van mensen die de solidariteit mee betalen, en mensen die er verhoudingsgewijs wat meer gebruik van maken. Begrippen als ‘services de proximité’ en ‘nabijheidspolitie’ bestaan al langer. In het communicatievak neemt nu ook de aandacht toe voor het belang van ‘proximity marketing’ en ‘nabijheidscommunicatie’. Na de Vlaamse, ontdekken nu ook de federale en de Europese overheden het belang van lokale communicatiekanalen en lokale netwerken van mensen van vlees en bloed. Graag willen die hogere overheden gebruik maken van die lokale communicatie-instrumenten, ook voor tweerichtingscommunicatie. Veel concrete initiatieven bestaan nog niet op dit vlak maar de geesten rijpen, zo stelden we vast op de jaarlijkse EUROPCOM-conferentie waar communicatiemedewerkers van verschillende Europese landen kennis en expertise delen.
Last but not least in het perspectief van ‘communicatie over solidariteit’: laat overheid, politiek en middenveld eens informeren over wat er gebeurt indien we de solidariteitsprincipes zouden afbouwen. Dat kan met overzichtelijke cijfers in combinatie met getuigenissen van mensen die dan uit de boot dreigen te vallen. Die wisselwerking van feitelijke informatie met belevingscommunicatie is cruciaal om ethos, logos en pathos bij elkaar te brengen.
PARTICIPATIE IN SOLIDARITEIT
De overheid treedt terug. In Griekenland nemen burgers de bibliotheken over van de zwaar gehavende overheid. Vrijwilligers hanteren er de pollepel in gaarkeukens voor een toenemend aantal mensen in armoede. De Griekse overheid heeft de middelen niet meer om zelf in te grijpen. De Nederlandse regering moedigt de bevolking aan om zelfredzamer te worden. De verzorgingsstaat evolueert er naar een zelfzorgstaat. Taken die de overheid voorheen betaalde, komen nu in de sfeer van vrijwilligerswerk en mantelzorg. Zo verwordt de participatiesamenleving tot een besparingsoperatie: geen terugtredende maar een zich terugtrekkende, besparende overheid. De ‘doe-democratie’ verglijdt dan tot een ‘doei-democratie’: dàààg allemaal, dankjewel en los het zelf maar op. Minder publieke voorzieningen, minder door de staat georganiseerde solidariteit, en een overheid die mensen oproept om zelf meer verantwoordelijkheid te nemen.
Ook in België beloven het Vlaamse en het federale regeerakkoord de komst van een maatschappij waarin de participatie van allen vooropstaat en zelfredzaamheid wordt beloond.1 In afwachting is de norm dat overheden met minder middelen maar moeten proberen de bestaande dienstverlening overeind te houden. Bijvoorbeeld in het onderwijs ondervindt men dat al jaren aan den lijve.
De kans is groot dat we in de toekomst zelf mee onze buurt moeten onderhouden. Of dat grootouders door een tekort aan kinderopvang nog meer moeten inspringen. Niet vanzelfsprekend als die grootouders pas op 67 jaar met pensioen kunnen.
Kernvragen voor de overheid zijn: laat je los, waar laat je los, hoe laat je los, in welke mate moet je opvolgen wat losgelaten is, en in welke mate zoek je contact en verbinding met bottom-upinitiatieven? Het hangt wat af van het beleids-terrein. Als het gaat om sport, kunst en cultuur ligt eigen verantwoordelijkheid al meer voor de hand dan voor de organisatie van onderwijs of het onderhoud van wegen. De overheid moet basisvoorzieningen garanderen. Zwakkeren mogen er niet de dupe van worden.
Ondertussen neemt de hiërarchie tussen overheid en burger af. We bevinden ons meer in een netwerk van netwerken. Een voorbeeld van die horizontalisering zijn de buurtinformatienetwerken. Politie en burgers werken er samen, houden toezicht op de buurt, informeren elkaar. Het leidt tot een - doorgaans - positieve vorm van sociale controle en doet inbrekers twee keer nadenken voor ze toeslaan.
Het is een taak van beleid en overheid om de mechanismen en effecten van solidariteit transparant en bevattelijk te maken. Maar wat met nieuwe vormen van solidariteit, die bottom-up ontstaan zijn, en waar individuen elkaar vinden in bijvoorbeeld voedselvoorziening voor vluchtelingen, opvang van daklozen, taallessen voor anderstalige nieuwkomers, enzovoort?
De afgelopen jaren ontdekten overheden dat ze verder moeten gaan dan het informeren van burgers. Ze moeten ook luisteren en tot conversatie komen. De converserende overheid kan ook hogerop de participatieladder gaan en burgers raadplegen, advies laten geven, mee plannen laten maken, betrekken bij co-creatie en uitvoering van beleid, of zelfs zelfbestuur geven voor afgebakende projecten. Dan is er sprake van burgerparticipatie in (afgebakende terreinen van) overheidsbeleid. Maar het kan ook omgekeerd: overheidsparticipatie in burgerinitiatieven.
Burgers, overheden, bedrijven en organisaties bevinden zich in een netwerksamenleving. Die netwerken bestaan overal, en digitalisering in het algemeen en sociale media in het bijzonder dragen bij tot meerrichtingscommunicatie tussen al die netwerken. Een overheid kan daar naast gaan staan, of zich middenin het netwerk positioneren. In een open en warme samenleving is de overheid ontvankelijk voor spontane initiatieven die blijk geven van gemeenschapsgevoel en burgerzin. Daar kan je als overheid toch niets op tegen hebben? Of toch? Dergelijke initiatieven hebben niet altijd even veel draagvlak, zijn vaak wat amateuristisch georganiseerd en/of geven soms blijk van weinig ethische normen of democratische ingesteldheid. Als overheid kan je dus niet zomaar elk initiatief achterna hollen. Het zal telkens een wikken en wegen zijn of overheidsparticipatie in burgerinitiatief wenselijk en haalbaar is. Maar als inwoners van een gemeente spontaan een solidariteitsactie opzetten naar aanleiding van een aardbeving of overstroming in een of ander tropisch gebied, kan je als lokale overheid op zijn minst toch faciliteren: lokalen ter beschikking stellen, de communicatiekanalen van de gemeente inzetten, enzovoort. Er lopen initiatieven rond ‘stadslandbouw’ waar burgers braakliggende gebieden omtoveren tot moestuinen, en waar de gemeentelijke groendiensten hier en daar advies en wat materiaal voorzien. Dergelijke initiatieven zijn zelden grootschalig, maar dat maakt ze niet minder waardevol.
Enerzijds veronderstelt een democratie dat anderen niet zomaar je levensloop kunnen bepalen.2 Anderzijds functioneert die democratie niet naar behoren als burgers zich enkel als kiezer en als klant gedragen. Wanneer bovendien het vertrouwen in het partijpolitieke systeem het vriespunt nadert, wordt de rol van de burger als producent van beleid en diensten nog belangrijker. Op die redenering rust de zoektocht naar vernieuwende vormen van democratie, ter vervanging van wat bestuurskundige Filip De Rynck ‘opgewarmde inspraak’ noemt: ‘Wanneer het bestuur vraagt wat burgers denken van wat het bestuur heeft bedacht op het moment dat het bestuur daar klaar voor is; bij participatie gaat het om het ernstig nemen van expertise, kennis en ideeën van burgers, om een volwassen dialoog in open communicatie, met klinken en botsen’.3
Het is als burger je goed recht om geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot participatie. Maar wie wil deelnemen, moet dat kunnen. Ervaring leert dat minder mondige burgers weinig of niet aan participatie toekomen met louter klassieke vergadertechnieken, waar al te vaak mannelijke vijftigplussers de boventoon voeren. Essentieel is dat de ‘doe-democratie’ de ‘praat-democratie’ van adviesraden en hoorzittingen vervangt. Samen met andere mensen iets ondernemen geeft een heel ander gevoel dan praten. Burgerinitiatieven blijken meer vrouwen, meer jongeren en een meer divers publiek aan te spreken.
Oude en nieuwe, al dan niet formele, groeperingen blijven een belangrijke rol spelen in een participatiedemocratie. Vaak vergeet men dat middenveldorganisaties ook ooit ontstonden als spontane burgerinitiatieven. De overheid gaf al heel wat uit handen aan middenveldorganisaties zoals ziekenfondsen en vakbonden, niet in het minst voor de organisatie van solidariteit en sociale zekerheid.
Er bestaat zoiets als een tussenruimte van fijne bedrading tussen de leefwereld van de burgers en de systeemwereld van de overheid (De Rynck). Die tussenruimte moet groot zijn om als bestuur creatief en innovatief om te kunnen met burgerinitiatieven. Minder management, meer actie. Minder uniformiteit, meer maatwerk. Burgerinitiatieven zijn per definitie verschillend en ongelijk. De beste manier is om ze ongelijk te behandelen. Bureaucratie en klassiek management hebben daar grote moeite mee.4
Politicoloog Luc Huyse wijst binnen die context op de hoge nood aan coaches, bemiddelaars, intendanten of desnoods vredesonderhandelaars die los van partijpolitieke, electorale en corporatistische overwegingen achterdocht en wantrouwen kunnen wegmasseren.5 Dan rijst de vraag of een overheidsambtenaar dat zelf kan, dan wel of het veeleer iets is voor een onafhankelijke externe. Dat zal afhangen van de bewegingsvrijheid die zo’n ‘sleutelaar in de tussenruimte’ krijgt (De Rynck).
COMMUNICATIE ALS VORM VAN SOLIDARITEIT
Ten slotte is er een derde communicatieve dimensie bij het begrip ‘solidariteit’. Naast communicatie over solidariteit en participatie in solidariteit bestaat er ook zoiets als communicatie als vorm van solidariteit.
Solidariteit heeft als ultiem doel om sociale inclusie te realiseren: ervoor zorgen dat er geen mensen uit de boot vallen, en iedereen recht heeft op een menswaardig leven, met gelijke rechten en plichten. Solidariteit kan je ook toepassen in communicatie.
In het communicatievak ontstaat geleidelijk meer aandacht voor het begrip ‘inclusieve communicatie’. Het brengt ‘sociale inclusie’ en ‘communicatie’ samen. In de enge betekenis van het woord gaat ‘inclusieve communicatie’ over communicatie die zorgt voor ‘insluiting’ (inclusie) van kansengroepen. Men focust daarbij vooral op ouderen, personen met een handicap, kwetsbare jongeren, (bepaalde) allochtone doelgroepen.6 Dat zijn tegelijk de doelgroepen die men tot voor kort in de wetenschappelijke literatuur associeerde met de digitale kloof.
Ondertussen blijkt de problematiek van de digitale kloof complexer te zijn en minder gemakkelijk af te bakenen tot enkele specifieke hoofddoelgroepen (Mariën e.a., 2014).7 Zelfs kansrijke groepen vinden niet altijd de weg in het overaanbod aan online en offline kanalen.
Inclusieve communicatie gaat over de organisatie van overheids- en social profitcommunicatie op een manier dat men elke doelgroep en zelfs elk individu bereikt. Drie invalshoeken zijn belangrijk:
1° Elke burger die informatie zoekt (burger zoekt organisatie), vindt vlot de info die voor haar of hem relevant en bevattelijk is en dit via nabije en gemakkelijk toegankelijke kanalen;
2° Elke organisatie die haar doelgroepen actief wil informeren (organisatie zoekt burger) doet dit met laagdrempelige informatie via een basisset van nabije en gemakkelijk toegankelijke communicatiekanalen; aanvullend gebruikt een organisatie bijkomende communicatie-instrumenten voor specifieke doelgroepen waarvan men weet dat men deze onvoldoende bereikt met de basiscommunicatiekanalen;
3° Een converserende organisatie ontwikkelt in haar tweerichtingsverkeer een mix van instrumenten die toestaan dat burgers op laagdrempelige wijze meldingen, ideeën, evaluatie, feedback…kunnen delen.
Recent onderzoek wees uit dat er nogal wat mythes bestaan over inclusief communiceren, in de vorm van uitspraken als: ‘om de jeugd te bereiken moeten we sociale media inzetten’, ‘kansarmen maken geen gebruik van internet’, ‘we gaan mee met de tijd door te kiezen voor radicaal digitaal’. Die uitspraken blijken allemaal maar zeer gedeeltelijk te kloppen. Ze wijzen bij overheid en politiek op te veel buikgevoel en te weinig inzicht in reële omgang door doelgroepen met informatie en communicatiekanalen.
Inclusieve communicatie veronderstelt kwaliteitsvolle, laagdrempelige en beklijvende informatie via kanalen in het bereik van de doelgroepen. Digitalisering hoeft hierbij geen probleem te zijn, indien het geleidelijk gebeurt en de aangeboden informatie overzichtelijk, verstaanbaar en herkenbaar is. Nochtans blijkt dat zelfs in de internetsamenleving nabije, persoonlijke en mondelinge vormen van communicatie de grootste effectiviteit behouden in het bereiken en activeren van mensen, van jong tot oud, van rijk tot arm.
Toegang tot en kunnen omgaan met internet moet verder evolueren tot een grondrecht. Maar laat solidariteit toch nog meer om het lijf hebben dan bed, bad, brood en internet.
Eric Goubin
Hoofdlector Hogeschool Thomas More, Memori (Mechelen)
Noten
1/ Huyse, L. (2015). Democratie 2.0: de missing link. Opiniestuk, in: De Standaard, 22/09/2015.
2/ Van Meerbeeck, P. (2015). Verse lucht voor democratie. Opiniestuk, in: De Standaard, 24/09/2015.
3/ De Rynck, F. (2015). De Geest van Elinor. Over burgerinitiatieven en hun verhouding met de (lokale) overheid. In het boek n.a.v. de gelijknamige conferentie: Participatie, de wol bij al het geblaat. Brugge, Kortom-Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap-Levuur, pp. 3-10.
4/ Idem, p. 8.
5/ Huyse, L. (2015). Democratie 2.0: de missing link. Opiniestuk, in: De Standaard, 22/09/2015.
6/ Goubin, E. (2015). Analoog of digitaal? Inclusief communiceren in de internetsamenleving. Brussel, Politeia/Kortom.
7/ Mariën, I., Baelden, D., Bens, J., Schurmans, D., Van Audenhove, L., Smukste, K., Pierson, J., Lemal, M. en Goubin, E. (2013). Van digitale naar maatschappelijke participatie: opportuniteiten en uitdagingen. In: De sociale staat van Vlaanderen 2014. Brussel, Studiedienst Vlaamse Regering, pp. 227-267.
solidariteit - communicatie - participatie
Samenleving & Politiek, Jaargang 22, 2015, nr. 10 (december), pagina 38 tot 45
VRAGEN OVER SOLIDARITEIT
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.