Ofschoon het ideologisch congres van sp-a achter de rug is, moeten we blijven nadenken over de economie die we voor de toekomst willen voorbereiden.
Verder brainstormen dus. Deze denkoefening is een poging om dicht bij de feiten te blijven, en toch te ontsnappen aan de orthodoxie van de experts die we dagelijks in de krant lezen. De onderstaande voorstellen zijn niet zozeer gericht aan de huidige ministers, die gebonden zijn aan het regeringsprogramma van een coalitie. Ze moeten gezien worden als plannen over een langere termijn. Het gaat om een denk- en actieprogramma voor de partij- en vakbondsleden, en evengoed voor niet-leden die zullen betrokken geraken in de realisatie van de voorstellen. ‘Laat ons dromen’, stelde voorzitter Johan Vande Lanotte.
In dit pleidooi1 voor een betere economie komen de werkgelegenheid, de bescherming van de koopkracht en consumenten, de maatschappelijke rol van bedrijven, de financiering van de sociale zekerheid, aangepaste vergoedingen voor beheerders en bedrijfscontrole door aandeelhouders aan bod. Onze voorstellen nemen het huidig economisch systeem, dat ook wel als ‘vrije markt’ wordt omschreven, als uitgangspunt.
De consument is de motor van de economie
Hier is iedereen wel van overtuigd. Een algemene daling van het consumentenverbruik zou een catastrofe betekenen. Bedrijven die onverkochte stocks vrezen, verminderen dan de productie, wat leidt tot het afdanken van werknemers (en de tijdelijke contracten zijn meestal de eerste slachtoffers). Gebeurt dit in meerdere bedrijven tegelijk dan daalt de koopkracht van talrijke gezinnen, en gaat hun verbruik verder naar beneden. Tenzij een regering drastisch zou ingrijpen met royale werkloosheidsvergoedingen en massale steun aan bedrijven, komen we terecht in een vicieuze cirkel, en volgt een echte economische en sociale crisis.
Het ‘consumentenvertrouwen’ wordt dan ook nauwlettend in het oog gehouden. Bedrijven trachten te voorspellen hoe hun afzet zal evolueren op korte en langere termijn. Het geld dat de consumenten uitgeven, gaat immers in hun kas. Daarmee worden niet alleen de productiekosten gedekt, het levert de eigenaars ook inkomen en bonussen op, verloont de werknemers, en dient voor toekomstige investeringen.
Dit alles lijkt evident. Het is dan ook zaak om er de juiste conclusies aan te verbinden. Een daling van lonen en vervangingsinkomens (werkloosheid- en ziekte-uitkeringen, OCMW) is nefast voor de verkoop, dus voor de bedrijven en werkgelegenheid. Maar meer verborgen formules hebben eveneens een negatieve impact. Zo zorgen ook de beperking in de tijd van uitkeringen, tijdelijke beroepen (waar periodes tussen zitten met een vervangingsinkomen), tewerkstelling in minder vergoede jobs na een herstructurering, of relatieve achterstand van de wettelijk verplichte pensioenen eveneens voor een daling van de koopkracht. De miserabele arbeidsvoorwaarden die hier worden opgelegd aan werknemers uit lage loonlanden, de ‘nieuwe slaven’, vaak pseudo-zelfstandigen, scheppen niet alleen nauwelijks koopkracht, maar ondermijnen bovendien de loonvoorwaarden die aan plaatselijke werknemers worden aangeboden.
Het is duidelijk dat meerdere van deze mechanismen van de daling van de koopkracht al in voege zijn. Bedrijven lijken zich niet af te vragen welke impact dat heeft op de consumenten, maar trachten elk voor zich hun winst te maximaliseren.
Het eenvoudigste mechanisme waardoor het reële loon in waarde afneemt, is natuurlijk de geleidelijke prijsstijging (inflatie). In België zijn loon- en weddetrekkenden gelukkig vrij goed beschermd door de aanpassing aan de index. Maar die worden wel regelmatig door patronale kringen ter discussie gesteld. Ook vanuit patronale kring werd een voorstel geopperd om de sociale zekerheid te financieren door hogere BTW tarieven: vanzelfsprekend zou dit de koopkracht meteen aantasten, vooral van de lagere inkomens die reeds volledig besteed worden.
De koopkracht wordt echter niet alleen bepaald door het rechtstreekse loon, maar ook door het geheel van sociale en gemeenschapsvoordelen. Die zijn in ons land sterk ontwikkeld. Zo kosten onderwijs, openbaar vervoer, drinkwater, gecontroleerde energieprijzen, riolering, bestrating en openbare verlichting, de openbare omroep veel meer dan wat de burger rechtstreeks betaalt. Iedere inwoner geniet dus eigenlijk van deze dienstverlening, die op zijn beurt opnieuw koopgedrag genereert in vele sectoren. Riolering en bestrating brengen geld op voor ondernemers (die mensen tewerkstellen), wedden van tram- en buschauffeurs onderhouden families, gezinsuitgaven voor de school stimuleren winkels,...
Sociale huisvesting is een uiterst belangrijke schakel in zulke gemeenschapsvoorziening. Privé-investeerders hebben echter hun oog laten vallen op deze sector. Grote vastgoedconsortia kopen sociale appartementen op, met de bedoeling die na verloop van tijd op de privémarkt met winst te verzilveren. Logisch gevolg is dat lagere inkomensklassen dan méér moeten betalen voor hun woning, en hun andere bestedingen drastisch zullen dalen.
De ziekteverzekering is eveneens een onrechtstreeks inkomen. Dit Belgisch paradepaardje komt steeds meer onder druk, zegt men. Beroepsorganisaties van geneesheren lijken te denken dat ze gerust de terugbetalingen verder kunnen verminderen en dat de patiënten een verhoogd remgeld wel zullen betalen. Nieuwe geneesmiddelen worden stelselmatig duurder dan de oude. Of erger, een geneesmiddel wordt gewoon uit de RIZIV-terugbetaling gehaald, zodat de prijs vrij wordt. We moeten ons echter realiseren dat hogere ziektekosten leiden tot een vermindering van uitgaven op andere vlakken. Het kan niet zijn dat kansarme gezinnen daardoor moeten besparen op studieboeken voor de kinderen of gezonde maaltijden, of zich zelfs genoodzaakt zien de medische kosten over te slaan. De privatisering van de ziekteverzekering - ingezet met de bijkomende hospitalisatievergoeding - doet meteen de verzekeringnemers inboeten aan koopkracht. Gezinnen met lage inkomens, die ervoor gekozen hebben geen hospitalisatieverzekering te betalen, zullen bij operatie of ongeval in financiële problemen komen. Ook het privé-pensioensparen doet de koopkracht inkrimpen.
De hierboven beschreven mechanismen hebben hun grootste effect op de lagere en middelmatige inkomensklassen, namelijk zij die maandelijks hun inkomen geheel besteden. Zo maakt zelfs een kleine verlaging van het inkomen in een éénverdiener-gezin meteen besparingen onafwendbaar op dagelijkse producten, en afbetalingen voor de ijskast, TV en huur riskeren onmogelijk te worden. Omgekeerd zijn in de hogere inkomensklassen, die kunnen sparen, de bestedingen cijfermatig weinig gevoelig voor een (kleine) vermindering van het inkomen, tenzij door het psychologisch effect.
Omdat het effect van een kleine verlaging van het rechtstreeks of onrechtstreeks inkomen verschillend is naargelang de inkomensklassen, wordt ook de afzet in de diverse bedrijfssectoren anders beïnvloed. De kruidenier en het café op de hoek, en wellicht de supermarkten, voelen het onmiddellijk, want grote groepen met lagere inkomens moeten hun verbruik terugschroeven. Kleine zelfstandigen en de horeca zijn hier vanzelfsprekend meteen het slachtoffer van, zodat een sneeuwbaleffect gaat ontstaan. Het omgekeerde, een geringe verhoging van de lagere inkomens, zal onmiddellijk sterk stimulerend werken op de verkoop. Een zelfs sterke verhoging van de hoogste inkomens zal daarentegen geen nieuw verbruik uitlokken.
Maar, zal het VBO stellen, we vragen niet dat de terugbetaling van geneesmiddelen zou verminderd worden, noch dat de regering de lonen zou verlagen. We vragen enkel dat de sociale bijdragen en de personenbelasting zouden ingekrompen worden, wat net wel de koopkracht zou opkrikken. Is dit wel zo’n mooi idee? Er wordt niet bij verteld hoe de sociale zekerheid dan zal gefinancierd worden. Stelt het VBO dan voor dat de regering moet besparen? Wat zij vergeten is dat alles wat de overheid ontvangt terug in de economie wordt geïnjecteerd, hetzij door rechtstreekse bestellingen of steun aan bedrijven, hetzij door wedden en financiering van de RMZ. Bij overheidsbesparingen moet men dus keuzes maken: ofwel krijgen de bedrijven minder, ofwel de verbruikers.
Het is merkwaardig dat bedrijfsleiders en hun organisaties voortdurend aandringen op (al) deze maatregelen die de koopkracht aantasten. Blijkbaar is elk bedrijf slechts bezorgd over zijn volgende kwartaalrekening, zijn eigen afzet en loonkosten. Ze houden zich daarbij niet bezig met de effecten op de koopkracht van hun klanten, die moet gehandhaafd worden door alle bedrijven samen en door de overheid.
Een eerste conclusie is dat een partij met een globale visie op de maatschappij, de logica van de bedrijfsleiders niet mag volgen. Voor elke maatregel moet de sp.a het effect op de koopkracht, en dus de omzet van bedrijven, inschatten. Verder moeten de belangen van de consument actief en op meerdere vlakken verdedigd worden. Bedrijven hebben een zeer belangrijke maatschappelijke functie te vervullen. Deze rol bespreken we in de volgende paragraaf.
Bedrijven hebben een maatschappelijke taak
Bovenstaande titel is eigenlijk een open deur intrappen. Bedrijven stellen mensen te werk, scheppen rijkdom (door de productie van diensten en goederen) en betalen belastingen. Toch moet de sp.a de maatschappelijke taken van bedrijven nog eens goed op een rijtje zetten, en dan maatregelen verdedigen om die opdrachten ook bevredigend in te vullen.
Het is de taak van de bedrijven om betaalde arbeidsplaatsen te scheppen. Dat is niet eenvoudig als je vaststelt dat het aantal werklozen rond de 550.000 stagneert, en dus veel hoger blijft dan alle personeelsadvertenties samen.
Innovatie is een modewoord, en volkomen terecht. Bedrijven moeten diensten of goederen produceren die de verbruikers willen blijven kopen. Ze moeten dus regelmatig nieuw, beter of goedkoper waar aanbieden, indien de markt nog niet verzadigd is. Sommige bedrijven zijn daar buitengewoon goed in, andere schijnen te denken dat de mensen altijd hetzelfde zullen blijven kopen, en dat er geen concurrentie bestaat. We mogen verwachten, en eisen, dat ze op basis van voorspellende marktstudies niet wachten tot de klanten stoppen met kopen, maar reeds proactief nieuwigheden op de markt hebben gebracht. Om innovaties permanent in de pipeline te houden, moeten bedrijven natuurlijk een belangrijk deel van hun inkomsten hiervoor gebruiken (vooraleer cadeaus allerhande uit te delen).
In de dienstensector zijn de grote maatschappelijke behoeften genoegzaam bekend: kinderopvang, thuishulp en herstellingen, schoonmaken. Daar is dus een ‘gat in de markt’. Maar hoe ze betaalbaar maken? Ons systeem van dienstencheques wordt grotendeels door de overheid gefinancierd (een dure onderneming dus); het subsidieert in feite de privé-uitzendbureaus. In de Scandinavische landen worden, volgens het inkomen van de klant, progressieve tarieven gehanteerd. Zo wordt dienstverlening meer selfsupporting.
Financiering sociale zekerheid
Een belangrijke traditie werkt arbeidscreatie tegen en doet beheerders voortdurend streven naar minder personeel: de belasting op arbeid (in feite alleen op de arbeid van de werknemers). Het is de financiering van de sociale zekerheid, die telkens per personeelslid (of per gewerkt uur) moeten gestort worden. Dit systeem - historisch gegroeid - werkt arbeidsuitstotend. Inderdaad, hoe minder werknemers, hoe minder sociale lasten voor de werkgever. Willen wij het aantal werkplaatsen verhogen, dan moet er een andere financieringsformule komen, dus niet langer per werknemer. De patroons zouden dergelijke hervorming moeten toejuichen.
De totale opbrengst mag echter niet lager liggen. De verdeling van de lasten tussen de bedrijven zou drastisch moeten verschuiven, richting het principe ‘wie veel personeel heeft, zou veel minder dan vandaag moeten storten aan het RIZIV; wie weinig mensen werk geeft, méér’. Maar hoe moeten de bijdragen per bedrijf dan berekend worden? Daar kan breed overleg over gepleegd worden. Enige vereiste: als de nieuwe formule maar arbeidsbevorderend is. De meest logische formule die voor elk bedrijf het best haalbaar is, is die in verhouding tot de jaarlijkse winst. Wie vandaag de dag hoge winst realiseert en weinig personeel heeft, betaalt weinig RMZ. Dit zou dus in de nieuwe formule veranderen. Arbeidsintensieve ondernemingen daarentegen zouden veel minder RMZ-bijdragen betalen dan nu.
De financiering van de sociale zekerheid in verhouding tot de winst vraagt echter enkele bijkomende afspraken. Wat met bedrijven die geen winst maken, of die met verlies gewerkt hebben? Wat met overheidsbedrijven die per definitie geen winst maken (onderwijs, openbare omroep, onderhoud van het wegennet, drinkwatervoorziening)? Hier zou de omzet (het ‘volume’) als basis kunnen dienen, met een lagere aanslagvoet uiteraard. In deze gevallen blijven de overheden de sociale bijdrage betalen. Maar met dit verschil: niet meer per personeelslid.
De stijging van de productiviteit
De steeds verdere stijging van de productiviteit werkt helaas in tegenovergestelde zin als bovenstaande twee maatregelen, dus tegen de jobcreatie. Als gevolg van automatisering, het verhoogde werkritme, vlottere doorstroom en organisatie, en de steeds meer hooggeschoolde arbeid (die meestal méér toegevoegde waarde schept) wordt er per werknemer steeds meer geproduceerd. Hierdoor wordt produceren steeds goedkoper omdat minder werkuren vereist zijn. Historisch is dit een hoofdoorzaak van de daling van de werkgelegenheid. Ook kunnen bedrijfsleiders aan de vraag blijven voldoen zonder bijkomende mensen aan te werven, zelfs terwijl ze het personeelsbestand inkrimpen.
Tevens verklaart de stijgende productiviteit dat investeringen in bestaande bedrijven - die in de regel gunstig worden beoordeeld - geen nieuwe jobs scheppen, maar het omgekeerde doen. Immers, de productie per personeelslid stijgt sneller dan de afzet, dus dan de vraag naar het product. Overheidsmaatregelen om de investeringen te bevorderen, bieden bijgevolg geen waarborg tot meer jobs indien niet tegelijk een sluitende verbintenis wordt gesloten met de werkgevers. Of, zoals we hieronder zullen zien, indien de bedrijfsleiders en bestuursleden rechtstreeks persoonlijk beloond zouden worden als ze meer mensen in dienst te nemen.
De verdere inkrimping van het aantal arbeidsplaatsen, door de stijging van de productiviteit, kan natuurlijk worden opgevangen door een herverdeling van de arbeid, d.w.z. een kortere werkweek per persoon. Cijfermatig zou de vermindering van de arbeidsduur zo kunnen worden berekend dat ze evenredig blijft met de productiviteitsstijging. Zo blijven, bij gelijk productievolume en afzet, de lonen per persoon gelijk, evenals de totale winst voor de eigenaars. Vandaag komen de productiviteitsstijgingen hoofdzakelijk ten goede aan de eigenaars en beheerders (dit is te zien in de gestage jaarlijkse toename van de officiële winstcijfers en vooral van de vergoedingen en bonussen).
Economie en leefmilieu
Het begint stilaan door te dringen tot bedrijven, zowel overheid als privésector, dat ze de bescherming van het milieu en de leefbaarheid van de planeet veel meer moeten opnemen in hun beleid. Het verminderen van het energieverbruik (CO2-uitstoot), insecticiden, pesticiden, dioxines, toevoegsels vaak onbekend aan de gebruiker, radioactieve risico’s (afvalprobleem en ongevallen), minder verspillen van drinkwater, beperken van schepen die de oceanen en kusten vervuilen, zijn bekende voorbeelden.
Totnogtoe tracht men hierop in te grijpen door regelgeving en een milieutaks. Maar zolang de beheerders van bedrijven eerder voordeel dan nadeel zien in vervuilende productieprocessen, is dit vechten tegen de bierkaai. Door jarenlang aanslepende discussies, vaak grondig gesaboteerd door experts betaald door financiële belangengroepen, komt de reglementering er meestal wanneer het kalf al verdronken is. In die optiek zou het goed zijn om beheerders van bedrijven te vergoeden mede op basis van een milieubeoordeling (zie verder).
Consumentenbescherming
Ook de noodzaak van consumentenbescherming is vandaag in rijke landen erkend, dankzij sterke verbruikersverenigingen en zelfs ministers van consumentenzaken. Maar ook hier valt er nog een lange weg af te leggen. De regulering komt in vele gevallen - opnieuw - te laat, en wordt met grote verbeeldingskracht en financiële middelen tegengewerkt door de bedrijven die zich geviseerd voelen.
De privéonderneming is, in tegenstelling tot wat de adepten van de vrije markt geloven, niet automatisch een waarborg voor kwaliteit en veiligheid; vele feiten illustreren dit. Zolang de beheerders van bedrijven geheel andere prioriteiten hebben, zijn regels en wetten alleen onvoldoende om de gebruiker/klant te beschermen. In veel gevallen kan een controle pas gebeuren na een ramp of na uitvoering van onwettige beslissingen.
De consument en de gemeenschap moeten zelf het dagelijks beslissingsproces kunnen beïnvloeden. Hoe kan dat in bedrijven die binnen een vrije markt functioneren en die bovendien, dankzij het eigendomsrecht, in privéhanden zijn? Ons voorstel is om de vergoeding van beheerders en bestuursleden te onderwerpen aan maatschappelijke eisen.
De vergoedingen van beheerders en bestuursleden onderwerpen aan maatschappelijke eisen
Beheerders en bestuursleden beslissen over de dagelijkse werking van een bedrijf, en over de planning op korte en lange termijn. Het dagelijks beheer zou van nabij controleerbaar moeten worden door de eigenaars/aandeelhouders, in plaats van één maal per jaar op een algemene vergadering. Daar worden de zaken immers vaak in ijltempo afgehaspeld, en vervelende vragen afgewimpeld.
Onze voorstellen zijn perfect verenigbaar met het vrijemarktmodel en met het eigendomsrecht. Het is de logica zelve dat wedden en bonussen een beloning moeten zijn voor goed werk. Maar hoe definieer je ‘goed werk’ geleverd door een bedrijfsleider? Ook sociale, ethische en milieubewuste dimensies moeten immers een rol spelen in de valorisatie van goed werk.
Volgende prestaties van een bedrijf moeten in overweging genomen worden voor het berekenen van wedden en bonussen van de afgevaardigde beheerder en bestuurders:
- de winst (in de privésector);
- plannen voor innovatie, én haar financiering;
- evolutie van het aantal arbeidsplaatsen (wie herstructureert met verlies van werkgelegenheid, krijgt een lagere bonus);
- respecteren van sociale wetgeving (bv. zwartwerk), CAO’s (bv. opleiding en vorming) en syndicale rechten (bv. ontslaan van syndicale afgevaardigden), arbeidsongevallen;
- kwaliteit van de producten en diensten: het aantal tevreden klanten (duurzaamheid, waarborg, dienst-na-verkoop), respecteren van de wetten op de consumentenbescherming;
- ethische aspecten: wapenproductie, -transport, of -financiering, beleid tegenover de derde wereld, dumpingpraktijken;
- milieubeleid: vervuiling, energiebesparing, recyclage.
Bovenstaande criteria worden best berekend over een langere periode, niet over één jaar. Immers, de duurzaamheid van de bedrijfskwaliteiten moet gestimuleerd worden. De jaarlijkse bonus voor een afgevaardigde beheerder mag best een hoog maximum hebben, op voorwaarde dat ‘goed’ beheerd wordt op alle vlakken: werkgelegenheid, toekomstplannen, milieu- en consumentenbelangen. Op dergelijke wijze een onderneming leiden, vereist vele kwaliteiten.
Ontslagpremies voor de beheerders passen niet in een dergelijke waardering. Een goedbetaald bestuurslid dat ontslagen wordt, of vrijwillig het schip verlaat, verdient geen premie. Er zijn genoeg voorbeelden van ergerlijke toestanden.
Aandelenopties vormen in vele bedrijven vandaag een groot deel van het inkomen van beheerders. Zo kunnen managers persoonlijk grote winsten maken ter gelegenheid van sterke koersschommelingen. Sommigen stellen dat zulke opties stimulerend werken. Maar waartoe stimuleren ze? We kunnen ze evengoed als pervers beschouwen: plotse koersstijgingen zien we vaak na ‘besparingen’ (lees: ontslagen). Boekhoudkundige creativiteit bevordert ook een stijgende koers (zeker tijdelijk); managers besteden enorm veel tijd aan het ‘opsmukken van hun halfjaarlijkse cijfers’. Consumentenbelangen hebben slechts zelden (en dan nog tijdelijk) invloed op de koersen. Werknemersbelangen vrijwel nooit, tenzij in negatieve zin. Syndicale acties of loonsverhogingen doen vaak de koers dalen, en omgekeerd. Aandelenopties als verloning of bonus zijn dus om meerdere redenen niet verdedigbaar.
Controle op het dagelijks beheer door de aandeelhouders
Bedrijven zijn wettelijk verplicht een controleerbare boekhouding bij te houden. Grote bedrijven laten die nakijken door externe bureaus, accountants of auditfirma’s. De actualiteit geeft ons echter veel voorbeelden waar beheerders misbruik maakten van hun machtspositie om zowel aandeelhouders, personeelsleden en klanten te bedriegen - we gebruiken dit zware woord, omdat in deze gevallen het gerecht ze heeft uitgesproken. Om veroordelingen te vermijden, sluiten veel bedrijven een financieel akkoord met de openbare aanklager en met gedupeerde eigenaars of consumenten (een gebruik dat in de VS gebruikelijk is). Deze gevallen tonen evenwel aan dat de externe controlefirma’s en de banken (die leningen toestaan) geen waarborg bieden, zelfs niet voor het volgen van de beperkte wettelijke voorschriften en het vermijden van flagrant bedrog. Hoe dit te verklaren is, daarover kan men rustig speculeren. Wat we nodig hebben is een alternatief controlesysteem.
Aandeelhouders hebben thans maar een zeer beperkte bevoegdheid. Ze keuren eenmaal per jaar de rekeningen goed, en bevestigen de afgevaardigde beheerder en bestuursleden in hun functie. We zouden echter bedrog en foute beslissingen van de CEO sneller aan het licht doen komen door de aandeelhouders inzagerecht te geven in het dagelijks beheer. Ook het gebrek aan innovatie, (weinig) milieubewust beheer en eerbied voor de bijdrage van de werknemers en consumenten zouden zo kunnen worden uitgepluisd. De beheerders worden alzo preventief aangespoord tot een beleid dat beantwoordt aan al deze eisen. In feite is dit niet meer dan een democratische controle door de eigenaars.
Om beursspeculanten en concurrenten van het bedrijf zoveel mogelijk te vermijden, zouden alleen stabiele, lang zittende aandeelhouders dit recht mogen verwerven (bv. diegenen die sedert 3 of 5 jaar mede-eigenaar zijn). Het doel is immers een langetermijntoekomst voor het bedrijf te bevorderen, met alle eisen inzake winst maar ook de maatschappelijke verplichtingen, dus werkgelegenheid, milieu en verbruikersbelang, enz.
Wanneer je dit principe verder doortrekt, zouden milieugroepen, vakbonden, politieke en consumentenverenigingen één aandeel kunnen kopen teneinde ook het beleid van elk bedrijf mee te sturen. Niet door een meerderheidsparticipatie of om van de winst te profiteren, maar als controleurs en verbeteraars dankzij inzage in het dagelijks en toekomstig beleid. Vandaag volgen alleen beursanalysten het dagelijks reilen en zeilen van de bedrijven. Hun oogmerken zijn echter zelden georiënteerd naar de maatschappelijke plichten van de onderneming. Bovendien is hun informatie onvoldoende controleerbaar.
Een grote transparantie (en daarmee gepaard gaand het bekendmaken van de kwaliteiten en tekorten van het beleid) zal een invloed hebben op beleggers, verbruikers én op de managers en bestuur. Het kan op termijn ook de wetgever inspireren om op specifieke punten in te grijpen. Dit is bijvoorbeeld al meermaals in de VS gebeurd door de Amerikaanse beurstoezichthouder SEC en het Congres. Zij het dat met werknemers en milieuargumenten nog geen rekening wordt gehouden. Onze Belgische code-Lippens omvat nog geen sociale en milieucriteria, maar schetst de methode om het bedrijfsbeheer te wijzigen, zonder het eigendomsrecht aan te tasten en zonder de verantwoordelijkheid over te dragen aan de overheid (zoals vroeger de oplossing leek).
Naar een andere economie: werk van lange adem
Hoe kunnen deze criteria en beleidsinstrumenten ingevoerd worden in de bedrijven?
Dit zal zeker geen gemakkelijke opgave worden. Niet iedereen zal immers deze voorstellen genegen zijn. Denk maar aan handelsrechtbanken, de Europese Commissie, de wereldhandelsorganisatie (WTO), beursanalysten. De gedachten moeten hiervoor eerst rijp gemaakt worden. We spreken hier over een strategie over tien jaar. Het is van cruciaal belang dat een progressieve partij zoals sp.a de bovenstaande principes verdedigt, zonder ze daarvoor noodzakelijk tracht op te leggen. We moeten dus bedrijven uitnodigen deze principes te onderschrijven en vrijwillig toe te passen.
Sommige bedrijfsleiders zullen inzien dat dit, op termijn, in hun belang is. Hun imago bij publiek en verbruikers zal erdoor gunstig beïnvloed worden, en het zal aanstekelijk werken van het ene bedrijf naar het andere. Vandaag reeds wordt publiciteit gemaakt met groene labels, duurzame energie, milieu-investeringen. Vaak hebben die ook een goede return. De druk van publiek op bedrijven is groter dan we vaak denken Er zijn zeker bedrijfsleiders die de visie van Othmar Vanachter (hoogleraar aan het Instituut Arbeidsrecht van de KUL) zullen bijtreden: ‘Indien de industrieel niet alleen oog zou hebben voor de maximalisatie van de winst, maar ook voor de veiligheid en gezondheid van zijn werknemers en voor de bescherming van het milieu, zou het beeld dat de maatschappij van hem heeft veel positiever zijn’.
Het hoeft niet gezegd dat andere bedrijfsleiders, wiens macht door zulke principes wordt ingekrompen, en aan wie hogere eisen worden gesteld van goed beheer, zich zullen verzetten. Ze zullen zeggen dat de werkgelegenheid wordt bedreigd, in de hoop de steun van de vakbonden te verwerven. En het is te vrezen dat hun overkoepelende organisaties de verdediging van deze groep zullen opnemen, om zo hun bestaansrecht te bewijzen. Ze zullen steun vinden bij economen en andere experts die opgeleid zijn in business schools om bedrijfsbelangen te dienen.
Hoe moet de partij of progressieve denktank het publiek en de kiezer bereiken? Op de grote media moeten we, vrees ik, niet rekenen. Die laten zich vandaag leiden door sensatie, oplage en kijkcijfers, en benaderen alles wat met ‘politiek’ te maken heeft op negatieve wijze. In elk geval zal de sp.a zich intenser moeten organiseren vanuit zijn wijkafdelingen. Het moet met de bestaande militanten in gesprek gaan, en dankzij deze thema’s nieuwe militanten bijwinnen. De vakbonden vormen een goed georganiseerde en nog bredere basis voor bovenstaande ideeën, maar de partij zal dan haar violen beter moeten afstemmen. Het zal meermaals voorkomen dat compromisvoorstellen (door regeringsdeelname) de partijlijn op korte termijn zullen bepalen. Maar dat mag de aandacht en actie voor een meer utopische langetermijnvisie niet verhinderen, indachtig de oproep van Johan Vande Lanotte: ‘Laat ons dromen’.
Frank Roels
Hoogleraar Emeritus, Universiteit Gent
Noot
1/ Dit artikel is een korte samenvatting van een veel langere tekst. De auteur plaatst deze op: https://biblio.ugent.be/input/download?func=downloadFile&recordOId=354082&fileOId=509634.. Daar vindt men meer concrete feiten en argumenten met bronvermeldingen. De oorspronkelijke tekst werd geschreven vooraleer de voorstellen van de sp-a beginselverklaring bekend waren.
economie - sociale zekerheid - arbeid
Samenleving & Politiek, Jaargang 14, 2007, nr. 2 (februari), pagina 34 tot 42
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.