Eind januari verscheen een gewichtig klimaatrapport Meeting the Climate Challenge (25/1/2005) van een task force van politici, zakenlieden en wetenschappers.1 Gezien de vrij alarmerende teneur ervan, zorgde dit document voor heel wat opschudding en bracht het tal van pennen in beweging. De boodschap dat we stilaan het zogenaamde point of no return aan het naderen zijn, doet menig hart sidderen. In dit artikel duid ik de belangrijkste bevindingen van dit rapport en bied ik enige achtergrond om de conclusies te kaderen. Vervolgens bekijk ik het totale onevenwicht tussen wat er (wetenschappelijk gezien) vereist is om zware problemen te voorkomen en de flauwe reacties vanuit de politiek-economische wereld. Tenslotte lanceer ik enkele voorstellen ten aanzien van hoe een sociaal rechtvaardig en ecologisch duurzaam klimaatbeleid er vandaag zou kunnen uitzien.
De complexiteit van het klimaatsysteem
Dat het later dan vijf voor twaalf is inzake het klimaatvraagstuk vormt een gegeven dat al lang bekend is in wetenschappelijke kringen, getuige daarvan de veelvuldige publicaties in vakbladen als Nature en Science evenals de evaluatierapporten van het VN-klimaatpanel (IPCC). Ondanks de hardnekkige weerstand van een kleine schare klimaatsceptici, is de wetenschappelijke consensus in verband met de aard en de oorzaken van het klimaatvraagstuk thans verbluffend. Zij die de wetenschappelijke milieuliteratuur volgen, zijn zich daar in toenemende mate van bewust. Sinds het einde van de negentiende eeuw is de gemiddelde temperatuur met zo’n 0,6°C toegenomen. Hoewel er ook een aantal natuurlijke oorzaken zijn voor deze opwarming, is de hoofdmoot van deze temperatuurstijging het gevolg van de toegenomen koolstofdioxide-uitstoot (CO2), het belangrijkste antropogene broeikasgas. De huidige CO2-concentratie (380 deeltjes per miljoen, ppm) is nooit eerder voorgekomen tijdens de voorbije 420.000 jaar. Tot voor het begin van de industriële revolutie fluctueerde deze namelijk tussen een minimum van 180 (tijdens ijstijden) en een maximum van 280 ppm (tijdens interglacialen). De snelheid van deze stijging, vooral gedurende de laatste vijf decennia, is eveneens zonder weerga. Wetenschappers spreken in deze context van een ‘no-analogue’-state: er bestaat geen directe analoge toestand waarmee men het huidige tijdvak kan vergelijken. In zo’n situatie zijn onvoorspelbaarheid en onzekerheid troef. We begeven ons dus op terra incognita.2
Belangrijk om weten is dat het klimaat in essentie een uitermate complex systeem is. Tal van processen en interacties in dit systeem vertonen immers ‘niet-lineair’, chaotisch gedrag: oorzaak en gevolg verhouden zich niet proportioneel. Van zeer groot belang in de evoluties van het klimaat zijn de zogenaamde terugkoppelingslussen (feedbacks) die zowel negatief (dempend) als positief (versterkend) kunnen zijn. Men spreekt over een feedback in een systeem wanneer het gevolg of het resultaat van een proces op zijn beurt de oorzaak van dat gevolg hetzij versterkt, hetzij dempt. Een typisch voorbeeld van een positief terugkoppelingsmechanisme is het volgende: hogere temperaturen leiden tot drogere grond, met een grotere kans op bosbranden; bosbranden leiden tot hogere broeikasgasconcentraties en verhogen bijgevolg op hun beurt de kans op nieuwe bosbranden , etc. Tal van andere, zowel positieve als negatieve, terugkoppelingsmechanismen beïnvloeden de klimaatevoluties.
Abrupte klimaatwijzigingen
Niet-lineariteit impliceert het bestaan van drempelwaarden (threshold values) in het klimaatsysteem: kleine wijzigingen (triggers) kunnen grote (abrupte) veranderingen uitlokken van zodra deze kritische drempels overschreden zijn.3 Technisch gezien betekent een abrupte klimaatwijziging een evenement waarbij het klimaatsysteem voorbij zo’n drempelwaarde wordt geduwd. Dit veroorzaakt een overgang naar een nieuwe toestand met een snelheid die niet door de oorzaak maar door het klimaatsysteem zelf wordt bepaald. Het bestaan van allerlei thresholds die, eens overschreden, gevaarlijke kettingreacties in gang kunnen steken, maakt dat het klimaatsysteem een woest beest is dat, eens uit balans, zeer agressief kan reageren. Klassieke kosten-batenanalyses zijn volstrekt ontoereikend wanneer ontwrichtende en zelfs abrupte klimaatfenomenen tot de mogelijkheden behoren: het plots uitschakelen van de Golfstroom, het afbreken van de West-Antarctische ijskap of de teloorgang van ’s werelds koraalriffen. Het zijn onder andere deze abrupte klimaatwijzigingen waar het nieuwe klimaatrapport naar verwijst.
Graduele klimaatwijzigingen
Anderzijds mag de mogelijkheid van het optreden van abrupte klimaatwijzigingen de aandacht niet afleiden van het naakte feit dat de huidige, graduele wijzigingen vandaag al, vooral in het zuidelijk halfrond, tal van slachtoffers maken, ook al dragen deze mensen zo goed als geen (historische) verantwoordelijkheid voor het klimaatprobleem. Afgezien van het feit dat de effecten van de globale opwarming sowieso erger zullen zijn in dat deel van de wereld, kunnen mensen die over weinig koopkracht beschikken zich minder goed beschermen tegen de gevolgen van overstromingen, orkanen, besmettelijke ziekten, droogte etc. Voor de mensen die leven in de periferie van de wereldeconomie gaan sociale en ecologische problemen vaak hand in hand. Hun ‘subsistentierechten’ - voeding, gezondheid, onderdak en levensonderhoud - zijn immers onlosmakelijk verbonden met het welzijn van het milieu waarin zij wonen en werken: natuur is voor deze mensen geen luxe maar wel een levensnoodzakelijk gegeven, zoals uitvoerig uit de doeken gedaan in Joan Martinez-Aliers The Environmentalism of the Poor (2002).4
Nochtans zal het rijke Westen evenmin gespaard worden. Klimaatwijzigingen zullen ook hier de menselijke gezondheid aantasten. Zo vielen er naar schatting 20.000 doden als gevolg van de hittegolf die tijdens de zomer van 2003 grote delen van Europa langdurig teisterde. Hoewel (natuurlijke) hittegolven van alle tijden zijn, zijn drie vorsers erin geslaagd om de menselijke invloed ten aanzien van deze bijzondere, specifieke hittegolf te detecteren.5 Met een statistisch betrouwbaarheidsniveau van meer dan 90% stellen zij in Nature dat meer dan de helft van het risico van een fenomeen als de hittegolf van 2003 toe te schrijven is aan de menselijke invloed op het klimaat. Hoewel de details van hun analysemethode vrij complex zijn, is de kern van hun conclusie eenvoudig te begrijpen: menselijk veroorzaakte opwarming verschuift de statistische verdeling van de gemiddelde zomertemperatuur naar hogere waarden waardoor de kans op extreme hittegolven toeneemt. Gezien de waarschijnlijkheid van zo’n fenomenen volgens de gangbare projecties tijdens de komende vier decennia met een factor 100 zal toenemen, zo besluiten zij, is het moeilijk om nog langer te ontkennen dat een ‘gevaarlijke antropogene invloed op het klimaat’ zich vandaag al manifesteert (zie infra). Een gelijkaardige conclusie stond ook te lezen in een studie in Science waarin men eveneens waarschuwt voor een hogere frequentie aan meer intense en langdurige hittegolven in het Westen.6 En dit niet alleen in gebieden die vandaag al worden geconfronteerd met dit extreem klimaatfenomeen, maar ook in zones die in het recente verleden relatief gespaard bleven van verschroeiende hitte (het noordwesten van de VS, Frankrijk, Duitsland, de Balkan). De impact hiervan op die laatste plaatsen zou wel eens bijzonder nadelig kunnen uitvallen, juist omdat deze samenlevingen momenteel niet aangepast zijn aan de gevolgen van zo’n hittegolven.
Kritische temperaturen en (equivalente) CO2-concentraties
Maar laten we terugkeren naar het verhaal van de abrupte klimaatwijzigingen en het bestaan van kritische drempelwaarden. Want dat is precies de reden waarom het nieuwe klimaatrapport voor zoveel opschudding heeft gezorgd. Sinds geruime tijd proberen milieuwetenschappers concrete cijfers te plakken op de ligging van diverse kritische drempelwaarden, uitgedrukt als een kritische temperatuurstijging: deze variëren van 1 à 2°C (koraalriffen); ~2,7°C (ijskappen in Groenland); 3 à 4°C (uitschakeling Golfstroom) tot 3 à 9°C (afbreken West-Antarctische ijskap).7 Uitgaande van deze cijfers, stelt men (vrij arbitrair) dat de maximaal toelaatbare opwarming zo’n 2°C mag bedragen ten opzichte van de temperatuur in 1750. Eens deze kritische grens overschreden wordt, kan men - in het officieel jargon van het VN-raamverdrag inzake klimaatwijzigingen (UNFCC) - ‘gevaarlijke antropogene (menselijke) interferentie met het klimaatsysteem’ niet langer uitsluiten. Dat betekent dat er vanaf dat moment een zeer reële mogelijkheid bestaat dat via een ingewikkelde - maar vandaag slechts gedeeltelijk begrepen - combinatie van positieve feedbackmechanismen een cascade van gevaarlijke kettingreacties in gang gezet wordt. Dit impliceert periodes van aanhoudende droogte, watertekorten, mislukte oogsten, stijgende zeespiegels, afstervende wouden en… op een bepaald moment ook abrupte klimaatfenomenen zoals eerder beschreven. Het spreekt voor zich dat de sociale, economische en ecologische schade zeer snel kan oplopen. Omwille van deze reden vormt de 2°C-grens ook de basis van het Meeting the Climate Challenge-rapport. Bedenk bovendien dat dit cijfer van 2°C een gemiddelde opwarming behelst; algemeen wordt immers aangenomen dat de opwarming rond de Noordpool minstens een factor 2 hoger zal liggen, zoals recent beschreven in het rapport ‘2° is too much!: Evidence and Implications of Dangerous Climate Change in the Arctic.’8
Men kan deze 2°C-grens ook trachten te vertalen naar een maximaal toelaatbare CO2-concentratie (of bij uitbreiding een equivalente CO2-concentratie om ook de andere broeikasgassen in rekening te brengen9). Hogere (equivalente) CO2-concentraties leiden met enige vertraging, als gevolg van de inherente traagheidsmechanismen in het ecosfeer-klimaatsysteem, ook tot hogere temperaturen. Om de stijging van de temperatuur (gevolg) te koppelen aan de toename van de equivalente CO2-concentratie (oorzaak), moet men echter weten hoe sterk de klimaatgevoeligheid is. Deze definieert men als de uiteindelijke temperatuurstijging bij een verdubbeling van de atmosferische CO2-concentratie ten opzichte van het pre-industriële niveau (280 ppm).
En hier wringt het schoentje. De kennis van het klimaatsysteem is nog steeds beperkt: de onzekerheidsmarges ten aanzien van de klimaatgevoeligheid blijven immens groot. Tot op heden werkte het IPCC met een relatief ruim onzekerheidsinterval: i.e. 1,5 - 4,5°C. Als gevolg van nieuwe inzichten in het functioneren van het klimaatsysteem, pleiten ondertussen meer en meer wetenschappers ervoor om de bovengrens (4,5°C) gevoelig te verhogen. In een zeer recente paper in Nature stelt men dat de temperatuur tot 11°C zou kunnen toenemen bij een verdubbeling van de CO2-concentratie.10 De ondergrens (1,5°C) werd opgetrokken tot 2°C. Dit impliceert dat de zogenaamde feeble greenhouse warming-hypothese, die stelt dat de opwarming slechts minimaal zal zijn en die onder andere door figuren als Bjorn Lomborg11 wordt verdedigd, met de dag minder waarschijnlijk lijkt. Dit is een reden te meer om het voorzorgsprincipe in te roepen: ‘Where there are threats of serious or irreversible damage, lack of full scientific certainty shall not be used as a reason for postponing cost-effective measures to prevent environmental degradation’ (Principe 15, Rio-verklaring). Vanuit de erkenning van de mogelijkheid (niet: zekerheid) dat er catastrofes kunnen optreden, neemt men het zekere voor het onzekere en komt men in actie om de oorzaak van het probleem terug te dringen. Klimaatsceptici gokken dat het allemaal wel zal meevallen en vinden het weinig opportuun (‘te duur’) om vandaag reeds effectieve maatregelen te treffen… evenwel met het risico dat het te laat is om nog iets te doen wanneer duidelijk wordt dat de gevolgen wél problematisch, want onomkeerbaar zijn. In essentie is dat de keuze waar de mensheid thans voor staat.
Naar het
point of no return
?
Tot op heden stelde het IPCC dat, om ‘gevaarlijke antropogene interferentie met het klimaatsysteem’ te vermijden, de atmosferische broeikasgasconcentraties gestabiliseerd moesten worden op zo’n 450 à 550 ppm CO2-equivalent. Nieuw is dat het huidige Meeting the Climate Challenge-rapport het point of no return reeds bij een concentratie van 400 ppm CO2-equivalent legt. Bedenk evenwel dat dit cijfer het resultaat is van een waarschijnlijkheidsberekening en bijgevolg nog een onzekerheidsmarge in zich draagt, zoals erkend wordt in het rapport:
Climate science is not yet able to specify the trajectory of atmospheric concentrations of greenhouse gases that corresponds precisely to any particular global temperature rise. Based on current knowledge, however, it appears that achieving a high probability [onze cursivering] of limiting global average temperature rise to 2°C will require that the increase in greenhouse-gas concentrations as well as all the other warming and cooling influences on global climate in the year 2100, as compared with 1750, should add up to a net warming no greater than what would be associated with a CO2 concentration of about 400 parts per million (ppm).12
In een voetnoot bij dit citaat lezen we dat deze high probability overeenkomt met een 80%-kans dat de temperatuur in 2100 beneden de 2°C-grens zal blijven. In schril contrast hiermee biedt een maximaal toelaatbare broeikasgasconcentratie van 550 ppm CO2-equivalent slechts een waarschijnlijkheid van 10 à 20% dat de opwarming subkritisch zal zijn. Wat betekent dit voor de vereiste reducties in broeikasgassen? Om de temperatuurtoename binnen ‘veilige’ grenzen te houden, stelde het IPCC dat de toekomstige emissiereducties niet alleen draconisch moeten zijn (bv. 70-80% CO2-uitstootreductie binnen enkele decennia), maar dat men dit reconversieproces onversaagd in gang moet steken. Hoe langer men wacht om de vereiste inspanningen te leveren, hoe hoger de kosten in de toekomst zullen oplopen om de gevolgen van de klimaatwijzigingen te bestrijden en meer catastrofale fenomenen te voorkomen. Het nieuwe klimaatrapport legt het point of no return evenwel bij 400 ppm CO2-equivalent, waardoor het probleem nog groter wordt dan eerder aangenomen. Aangezien de huidige CO2-concentratie (op zich) al 380 ppm bedraagt en deze momenteel a rato van zo’n 2 ppm per jaar toeneemt, geven de projecties ons, volgens een business as usual emissiescenario, nog tien jaar vooraleer de symbolische kaap van de 400 ppm bereikt wordt. Als we bovendien rekening houden met het opwarmingspotentieel van de andere, reeds uitgestoten (antropogene) broeikasgassen, dan is de drempel van 400 ppm CO2-equivalent wellicht al overschreden.13
De kloof
Hoe verhoudt dit alles zich nu tot wat het huidige nationale en internationale klimaatbeleid kan bieden? Uit wat volgt zal blijken dat het antwoord op deze vraag niet bepaald bevredigend is.
Op mondiaal vlak is de situatie ronduit dramatisch. Mede door de snel stijgende energieconsumptie in landen als China, neemt de globale CO2-uitstoot met rasse schreden toe. In World Energy Outlook 2004 schat het International Energy Agency dat deze tegen het jaar 2030 met maar liefst 60% zal zijn toegenomen. Gezien de noodzaak van een quasi-volledige stopzetting van de uitstoot, zitten we hier dus met een levensgroot probleem, ‘een ecologische tijdbom’ in het jargon van de auteurs van Meeting the Climate Challenge. Vooral transport vormt de boeman. Mede als gevolg van de exponentiële toename van de (inter)continentale handel in grondstoffen, halffabrikaten en afgewerkte producten én de razendsnelle uitbreiding van het mondiale wagenpark vertegenwoordigen de door transport uitgestoten broeikasgassen ongeveer één derde van ’s werelds broeikasgasemissies.
Positief nieuws is dat sinds 16 februari het Kyoto-akkoord officieel in voege is getreden. Positief omdat dit een eerste symbolische stap betekent in de juiste richting. Nochtans moet men dit optimisme onmiddellijk temperen door eraan toe te voegen dat de eerste verbintenisperiode van dit akkoord de facto een zeer mager beestje is. Deze ‘Best Beschikbare Realpolitik’ verbindt het merendeel der geïndustrialiseerde landen ertoe om een gemiddelde broeikasgasemissiereductie na te streven van (slechts) 5.2% ten opzichte van het referentiejaar 1990. Deze moet gerealiseerd worden in de periode 2008-2012. Voor de EU (pre-2004) is het gemiddelde cijfer een reductie van 8%. Hoewel dit cijfer wetenschappelijk gezien weinig zoden aan de dijk gaat brengen, blijkt ondertussen dat zelfs deze minimale 8% een probleem dreigt te vormen. In het meest recente rapport van het Europese Milieuagentschap kan men lezen:
The latest projections for 2010 show that neither existing domestic policies and measures by the Member States to reduce emissions, nor planned additional domestic policies and measures, will be sufficient for the EU-15 to reach its Kyoto target.14
Net zoals op mondiaal vlak is ook hier de grote boosdoener de snel stijgende uitstoot als gevolg van transport. Deze doet de kleine verbeteringen op andere vlakken (industrie, landbouw) onmiddellijk teniet. Op Europees vlak is er dus ook al niet veel reden voor optimisme, al heeft het Europees Parlement met grote meerderheid van stemmen in een resolutie gevraagd dat Europa het voortouw zou nemen op het vlak van klimaatbescherming.
En hoe zit het met het beleid van de Belgische regering? In een notendop kan men dit samenvatten met het triumviraat: ontoereikend, inconsequent én onstandvastig. Primo. Het aspect ‘ontoereikend’ refereert zowel aan wat er wetenschappelijk gezien vereist is als met betrekking tot de Kyoto-doelstelling (reductie van 7,5%). In 2002 zat België niet op koers voor het tegemoetkomen van zijn verplichting. Idem dito voor Vlaanderen. Bij de verdeling van de Belgische Kyoto-doelstelling werd afgesproken dat Vlaanderen zijn emissies moet terugdringen met 5,2%. In 2003 lag deze voor Vlaanderen met maar liefst 10% boven het doel voor de Kyoto-periode (2008-2012).15 Secundo. De incoherentie van het beleid werd recent nog in de schijnwerpers geplaatst via een rapport van Greenpeace waarin men aantoont dat Belgische investeringen in het Zuiden - cumulatief - voor 24 keer meer CO2-uitstoot zullen zorgen als dit land zou moeten wegwerken.16 Het betreft meerdere milieubelastende energieprojecten (bouw van gas-, olie- en steenkoolcentrales) in landen als India, Turkije, Turkmenistan, Iran en Peru waarvoor de Nationale Delcrederedienst exportkredieten heeft toegekend. Belangrijk om weten is dat Delcredere een autonome overheidsinstelling is die tot opdracht heeft ondernemingen te beschermen tegen de risico’s verbonden aan internationale handel (hoofdzakelijk export, import en investeringen), inzonderheid op de opkomende markten en de ‘ontwikkelingslanden’. De verbintenissen van deze instellingen genieten in het algemeen een staatsgarantie. Zes van de twintig leden van de Raad van Bestuur van de Delcrederedienst zijn vertegenwoordigers van de federale ministers van Economie, Staatsbedrijven, Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel, Ontwikkelingssamenwerking en Financiën. Het Greenpeace-rapport illustreert terzelfdertijd dat deze overheidsinstelling tot op vandaag geen enkel exportkrediet heeft toegekend gericht op de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. Bovendien scoort de Delcrederedienst ook zeer slecht op het vlak van transparantie en respect voor sociale of mensenrechten met betrekking tot de projecten die zij steunt. Een drastische hervorming van de wetgeving op de Delcrederedienst is dan ook zeker geen overbodige luxe. Tertio. Het Belgische en Vlaamse klimaatbeleid is onstandvastig. Zo wijzigde, bij wijze van voorbeeld, de groene stroomwetgeving in Vlaanderen tijdens de afgelopen vier jaar al veertien keer.17 Het hoeft dan ook niet te verbazen dat, volgens een studie van het adviesbureau Ernst & Young, België slechts als zestiende eindigt op een ranking van twintig onderzochte landen inzake het investeringsklimaat voor hernieuwbare energie.18
Een alternatief beleid
Om echt wezenlijke emissiereducties na te streven zal er nood zijn aan een klimaatbeleid dat werkelijk een aantal trendbreuken kan teweegbrengen. Het valt buiten het bestek van dit artikel om hier uitvoerig in te gaan op de details van hoe zo’n beleid er zou kunnen uitzien. Alleszins zou dit zich niet alleen moeten toespitsen op de CO2-emissies maar ook op andere gassen zoals methaan en lachgas. Een gepast klimaatbeleid moet bovendien ingrijpen op de verschillende domeinen waar broeikasgassen worden uitgestoten: elektriciteitsproductie en -consumptie, landbouw, afvalverwerking, industriële processen en transport.
Zoals ik al eerder aangaf, is er zeer veel werk aan de winkel op het vlak van transport, de snelst stijgende bron van de energetische voetafdruk. Een modal shift dringt zich op: vanuit milieuoogpunt moet transport zo veel mogelijk geschieden via scheepvaart en binnenvaart, veeleer dan via internationaal vliegverkeer en langeafstandswegverkeer. In deze context kan men zich alleszins ernstige vragen stellen bij het feit dat kerosene anno 2005 nog steeds vrijgesteld is van enige vorm van milieubelasting. Op geen enkele manier worden de aanzienlijke ecologische schaduwkosten van het gezwind toenemende internationale transport (luchtvaart, maar evenzeer het vrachtvervoer) in rekening gebracht. Vanuit ecologisch standpunt is een groot deel van de huidige wereldhandel bovendien volstrekt irrationeel. Waarom moeten basisproducten die men lokaal kan vervaardigen, ingevoerd worden uit de andere kant van de globe? Is het zinvol dat zelfs de geassembleerde delen van een eenvoudig karton voor Europese yoghurt een reis afleggen van wel 9000 kilometer? Of wat te denken van de logica om garnalen uit de Noordzee per gekoelde vrachtwagen te transporteren naar lageloonlanden om ze daar te pellen en ze vervolgens voor consumptie terug te voeren naar dezelfde landen in het Noorden? Zolang deze praktijken ongestoord worden aangemoedigd door het hedendaagse handelsbeleid van de WTO, blijft het een beetje dweilen met de kraan open.
Dit neemt natuurlijk niet weg dat het perfect mogelijk is om een aantal pistes om de broeikasgasuitstoot terug te dringen naar voor te schuiven. Allereerst bestaat er een enorm besparingspotentieel wat de beheersing van de vraag naar fossiele brandstoffen en elektriciteit betreft: gedragsveranderingen, minder vleesconsumptie, isolatie en renovatie van gebouwen, ‘rationeel autogebruik’, aantrekkelijk en milieuvriendelijk openbaar vervoer etc. Dat men zonder enig verlies aan comfort gewichtige winsten kan boeken werd, bij wijze van voorbeeld, treffend geïllustreerd door het zogenaamde ‘Kyoto-huis’, een rijwoning op fietsafstand van het Gentse Sint-Pieterstation dat energievriendelijk werd gerenoveerd zonder buitenissige kosten. Na de renovatie bedragen de elektriciteits- en gasrekening respectievelijk zo’n 8 € per maand en 150 € per jaar.
Een tweede piste behelst een vergroening van het aanbod van energie en het inspelen op eco-efficiëntie. Hierin zijn er twee complementaire mogelijkheden aan te stippen. Er is stante pede nood aan een (alleszins partiële) omschakeling van de bestaande energieproductie naar een energievoorziening op basis van hernieuwbare energie (fotovoltaïsche energie, on en off shore windparken, getijde-energie etc.) Dit zou niet alleen leiden tot een drastische daling van de broeikasgasuitstoot maar zou ook onze enorme afhankelijkheid van import van energie doen afnemen. Aangezien dit land niet over fossiele en nucleaire bronnen beschikt, zou dit argument toch bij de realo’s moeten doorwegen. Omdat zo’n totale omschakeling naar schone energie, alleen al om technologische redenen, haar tijd in beslag zal nemen, moet er ondertussen gewerkt worden met de Best Beschikbare Technologieën (zoals warmtekrachtkoppeling) teneinde een maximale eco-efficiëntie te halen. Daar waar mogelijk moet dit samen gaan met een graduele decentralisering van de elektriciteitsproductie. Wat de industrie betreft, bestaat er eveneens een aanzienlijk besparingspotentieel via het gebruik van milieuvriendelijke spitstechnologieën. Het spreekt voor zich dat een modern klimaatbeleid dan ook maximaal moet investeren in verder wetenschappelijk onderzoek naar eco-efficiëntieverbeteringen. In deze optiek mag men echter één zeer relevante restrictie niet veronachtzamen: voor een gegeven industrieel omzettingsproces én bij vastliggende omgevingsvoorwaarden legt de tweede hoofdwet van de thermodynamica evenwel een onherroepelijke fysische limiet op aan de te bereiken efficiëntiegraad.
Onder het motto van Herman Daly Tax bads, not goods ligt een derde en laatste piste in een radicale vergroening van de fiscaliteit. Deze kan gekoppeld worden aan een verlaging van de lasten op arbeid. Op die manier komt dit ook ten goede aan de werkgelegenheid, zodat we zowel op sociaal als ecologisch vlak in de juiste richting evolueren. Gezien het beperkte ruimtebestek van deze bijdrage kan ik hier niet dieper op ingaan.
Een progressieve rol voor België?
Zoals ik al suggereerde, presteert België dus ondermaats. Hoewel een klein landje om evidente redenen dit wereldwijde probleem niet alleen kan oplossen, zou men op zijn minst kunnen verwachten dat België (en Vlaanderen) de Europese afspraken in het kader van de eerste verbintenisperiode van Kyoto onverwijld zou(den) uitvoeren. Tegelijk zou er geen enkele reden mogen zijn waarom België geen progressieve stem kan vertolken in het debat rond de ontwikkeling van een krachtdadig wereldwijd klimaatbeleid voor de periode na 2012 wanneer het huidige Kyoto-akkoord afloopt. Om tegemoet te komen aan de ecologische vereisten moet zo’n post-Kyoto-akkoord zich rekenschap geven van het feit dat de vereiste broeikasgasreducties zowel sneller als drastischer moeten zijn in vergelijking met die van de periode 2008-2012. Teneinde een rechtvaardig akkoord te bekomen zal het principe van ‘gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid’ centraal moeten staan in dit nieuwe verdrag. Dit impliceert dat een nieuw emissierechtensysteem rekening moet houden met compensatie voor de historische koolstofschuld die het Noorden aan het Zuiden moet.19 Om misbruiken te vermijden zal men er eveneens moeten voor zorgen dat er zeer harde randvoorwaarden worden opgelegd bij het eventueel gebruik van marktmechanismen om nieuwe doelstellingen voor emissiereducties te halen. Zoniet zullen smerige machtsspelletjes elke reële vooruitgang in de kiem smoren.
Tot besluit
Anderzijds blijft men met een kolossale tegenstelling zitten tussen de extreem trage responstijd van de internationale gemeenschap en het gebrek aan tijd opgelegd door het functioneren van het Ecosysteem Aarde, cf. de (symbolische) ‘tien jaar respijt’ volgens het rapport Meeting the Climate Challenge. Kijken we bijvoorbeeld naar de recente uitspraken van EU-Commissievoorzitter Barroso omtrent de herziening van de Lissabonstrategie, dan stellen we vast dat ‘economische groei’ helemaal bovenaan de agenda staat: Barosso’s ‘zieke kind’ dat moet geholpen worden. Bij de presentatie van de strategie die de EU gaat volgen na 2012 bleek duidelijk dat alle concrete, ambitieuze klimaatdoelstellingen zijn weggeknipt - ondanks de resolutie van het Europees Parlement om tegen 2020 de uitstoot van broeikasgassen met 30% terug te dringen. Dit voorbeeld is eigenlijk exemplarisch voor wat er in de rest van de wereld gebeurt. Volledig in lijn met het ééndimensionale groeigerichte denken, lijkt het erop dat het milieuaspect wordt beschouwd als een aanhangwagentje aan de veel belangrijker geachte economische belangen. In het beste geval doet men nog een poging om ‘duurzame ontwikkeling’ na te streven, al blijft dat concept een maat voor niets zolang men er ‘ontwikkeling-als-groei’ mee beoogt.20 Het is immers inmiddels genoegzaam bekend dat het westerse ontwikkelingsmodel, dat ook vandaag nog steeds als referentie geldt voor de landen in het Zuiden, op geen enkele manier veralgemeend kan worden naar de totale wereldbevolking.21 Aangezien de wereldeconomie deel uitmaakt van een biofysisch begrensd, materieel gesloten en niet-groeiend Ecosysteem Aarde, zal zij in de 21ste eeuw ecologisch duurzaam of niet zijn. Met de woorden van Mathis Wackernagel, één van de ontwerpers van het concept ‘ecologische voetafdruk’, betekent duurzaamheid ‘living within the regenerative capacity of the biosphere.’ Voor het Westen impliceert dit dat de milieuconsumptie in de komende decennia met een factor 10 moet afnemen, en dit niet alleen op het vlak van de overbelasting van de CO2-opnamecapaciteit van deze planeet, maar eveneens wat het beslag op andere sinks en sources betreft. Voorwaar een uitdaging.
De Realpolitik van vandaag lijkt amper ruimte te bieden voor zo’n ingrijpende ommekeer. Electoraal gezien durven weinig partijen het aan om deze thema’s op een echt eerlijke wijze op de agenda te plaatsen. Helaas leidt dit al te vaak tot een soort struisvogelpolitiek waar men het verkiest om te bakkeleien over allerlei pietluttigheden veeleer dan de koe bij de hoorns te vatten en op zoek te (durven) gaan naar fundamentele uitwegen voor de levensgrote socio-ecologische problemen die in snel tempo op ons aan het afkomen zijn. De discussie over het realisme versus utopisme neemt een verrassende wending indien men de hedendaagse crisis vanuit een biofysische én thermodynamische invalshoek benadert.22 In dat geval wordt snel duidelijk dat het economisch ‘realisme’ en de ermee verbonden groeimanie al lang niet meer realistisch is in de meer fundamentele betekenis van dat woord. Een éénzijdige economische politiek gericht op groei om de groei is ronduit onverantwoord want in strijd met de meest fundamentele (thermodynamische) natuurwetten: eindeloze volumegroei kan onmogelijk gehandhaafd worden in een materieel gesloten Ecosysteem Aarde met beperkte sources en sinks. En ten aanzien van de keuze tussen een biofysische en een politieke onmogelijkheid doet men er toch nog altijd beter aan het politiek ‘onmogelijke’ te realiseren. Laat er immers geen twijfel over bestaan dat de kost van een vrijwillige en zelf gekozen reconversie van de economie vele malen kleiner zal zijn dan de sociale, ecologische en morele kost die de mensheid zal moeten dragen wanneer het point of no return overschreden wordt.
Peter Tom Jones 23
Posdoctoraal onderzoeker aan de K.U.Leuven
Noten
1/ Byers S., et al., Meeting the Climate Challenge: Recommendations of the International Climate Change Taskforce, januari 2005. Downloadbaar via: http://www.tai.org.au/Publications\Files/Papers&Sub\_Files/Meeting%20the%20Climate%20Challenge%20FV.pdf
2/ Cf. de nieuwe rubriek _Terra Incognita in het tijdschrift Oikos waarin we een driemaandelijks overzicht bieden van de recente ontwikkelingen in de wereld der milieuwetenschap en waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de beschrijving van de concepten ‘Antropoceen’ en no-analogue state.
3/ Voor een beschrijving van de link tussen de chaostheorie en het optreden van abrupte klimaatwijzigingen, zie Jones P.T., Jacobs R., (2004) De vlinder van Lorenz, Vlaams Marxistisch Tijdschrift,
38 (2), 109-119; Jones P.T., Kyoto en olieprijs zitten in hetzelfde debat, De Tijd, 12/9/2004. Artikels ook beschikbaar op www.yabasta.be.
4/ Martinez-Alier J., (2002) The Environmentalism of the Poor: A Study of Ecological Conflicts and Valuation, Cheltenham.
5/ Stott P.A., Stone D.A., Allen M.R., (2004) Human Contribution to the European Heatwave of 2003, Nature, 432, 610-614. Zie ook Jones P.T., (2005) Terra Incognita (1): Hoe is het gesteld met onze planeet?, Oikos, (32), 41-48.
6/ Meehl G.A., Tebaldi C., (2004) More Intense, More Frequent, and Longer Lasting Heat Waves in the 21st Century, Science, 305, 994-997.
7/ Deze cijfers zijn afkomstig van diverse publicaties in Nature en Science. We vermelden er enkele: Stocker T.F, Schmittner A., (1997) Influence of CO2 emission rates on the stability of the thermohaline circulation, Nature, 388, 862-865; Gregory J.M., et al., (2004) Threatened loss of the Greenland ice-sheet, Nature, 428, 616. Zie ook Steffen W., et al., _ (2004) _Global Change and the Earth System, Berlijn.
8/ Dit rapport werd gemaakt op vraag van het WWF International Arctic Programme. Downloadbaar op http://www.panda.org/downloads/arctic/050129evidenceandimplicationshires.pdf.
9/ Omdat niet alle broeikasgassen even effectief zijn als broeikasgas, werkt men in de praktijk met CO2-equivalenten. Dit is dan een gestandaardiseerde eenheid. Voor de omrekening van tonnages naar een CO2-equivalent gebruikt men zogenaamde GWP-waarden: deze refereren aan het potentieel om globale opwarming te veroorzaken. De GWP-waarden zijn als volgt bepaald: 1 voor CO2, 23 voor methaan, 296 voor distikstofoxide, 22600 voor SF6, etc. Bron: VMM, Energiebalans Vlaanderen VITO.
10/ Zie Stainforth D.A., et al., (2005) Uncertainty in predictions of the climate response to rising levels of greenhouse gases, Nature, 433, 403-406.
11/ Voor een synthese van wetenschappelijke analyses van Lomborgs belangrijkste stellingen, zie Jones P.T., Jacobs R., (2004) Pleidooi tegen onredelijk milieuoptimisme, Oikos, (29), 15-33.
12/ Byers S., et al., Meeting the Climate Challenge: Recommendations of the International Climate Change Taskforce, januari 2005, p. 4.
13/ Een vaak gebruikte schatting gaat ervan uit dat men 50 à 100 ppm CO2-equivalent moet optellen bij de actuele CO2-concentratie teneinde de ‘totale’ hoeveelheid broeikasgassen in CO2-equivalent te bekomen. Een CO2-concentratie van 400 ppm kan dus gemodelleerd worden als een CO2-equivalent-concentratie van 450 à 500 ppm. Zie Baer P., Athanasiou T., (2004) Honesty About Dangerous Climate Change, www.ecoequity.org/ceo/ceo\8\_2.htm.
14/ European Environment Agency, _Greenhouse gas emission trends and projections in Europe 2004, EEA Report (5), 2004, p. 3.
15/ Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen, 2004.
16/ Greenpeace, Het exporteren van de vervuiling: de verborgen zijde van het Belgische klimaatbeleid, 25/1/2004, Zie http://www.greenpeace.be, Downloadbaar via: http://www.greenpeace.org/belgium\nl/multimedia/download/1/722059/0/rapdelcredereNLdef.pdf
17/ Zie persbericht van de BBL: Kunst en vliegwerk beleid ondermijnt investeringen in hernieuwbare energie, 3/2/2005.
18/ Het Ernst & Young-rapport kan gedownload worden via: http://www.ey.com/global/Content.nsf/International/ECU\_Renewable\_Energy.
19/ Voor een interessante analyse hiervan, zie het rapport van het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling over de ecologische schuld: Paredis E., _et al., (2004) Elaboration of the concept of ecological debt, VLIR-BVO project 2003, Gent.
20/ Zie bijvoorbeeld Jones P.T., Jacobs R., (2005) Duurzame ontwikkeling is een contradictio in terminis, Streven, maart, 195-207. Beschikbaar op de website van Streven: http://users.skynet.be/streven/artikels/JonesJacobsDuurzaam.htm
21/ Het mondiale ecologische deficit wordt momenteel (ruw maar alleszins conservatief) geschat op zo’n 20% ten aanzien van de duurzame regeneratiecapaciteit van de aarde, zie o.a. Loh J., Wackernagel M., (2004) Living Planet Report 2004, Gland. Bovendien veroorzaken de 20% rijksten ongeveer 80% van de mondiale milieudruk. Zie ook Jones P.T., Jacobs R., (2005) Onze ecologische voetafdruk, De gids op maatschappelijk gebied, in druk (maart).
22/ Jones P.T. en Jacobs R., Pleidooi voor een ecologische economie, in voorbereiding. Dit artikel beschrijft hoe de economie in haar biofysische dimensie een deelsysteem vormt van het omringende Ecosysteem Aarde en bijgevolg moet gehoorzamen aan de thermodynamische hoofdwetten (behoud van energie, toename der entropie of afnemende exergie).
23/ Peter Tom Jones is lid van wetenschappelijke raad Attac-Vlaanderen en publiceertt rond thema’s als (anders)globalisering en ecologie, cf. www.yabasta.be
Dit artikel verscheen eerder in een ingekorte versie als opiniestuk: Jones P.T., Goeman E., Klimaatcrisis eist onverwijld maatregelen, De Tijd, 31/1/2005.
klimaat - luchtvervuiling - Kyoto - milieu
Samenleving & Politiek, Jaargang 12, 2005, nr. 3 (maart), pagina 31 tot 40
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.