De toekomst zal uitwijzen of de verkiezingsoverwinning van de N-VA in 2010 en de institutionele crisis die erop volgde een keerpunt waren in de politieke verzelfstandiging van Vlaanderen. Nu lijkt al zeker dat er een baken werd verzet. Het einde van de Belgische staat wordt niet meer als politieke science fiction beschouwd. De linkerzijde in Vlaanderen ondergaat deze evolutie zoals zij al meer dan een eeuw de Vlaamse natievorming ondergaat. De claim voor meer Vlaanderen werd immers als een rechts project gedefinieerd dat geen sympathie van de sociaaldemocratie verdiende. Hoe komt dat?
BAD TIMING
Natievorming an sich is geen rechts project. Toen in de 18de en 19de eeuw de meeste moderne Europese natiestaten zich vormden, was nationalisme vaak een emancipatoire kracht die zich richtte tegen het Ancien Régime, voor de gelijke rechten van burgers. In de 20ste eeuw was nationalisme een van de drijvende krachten achter de dekolonisatie, tegen de exploitatie van niet-Westerse beschavingen.
Natievorming en nationalisme moeten worden bekeken in hun historische context. Voor Vlaanderen biedt het model van de Tsjechische historicus Miroslav Hroch een verhelderend denkraam om te verklaren waarom de linkerzijde geen actieve rol heeft gespeeld in het Vlaams-nationalisme. Hroch ontwikkelde zijn theorie over de natievorming van kleine Europese naties al in de jaren 1960. Na de Engelse vertaling van zijn werk in de jaren 1980 groeide de wetenschappelijk erkenning.1 Vandaag wordt de geldigheid van zijn model wereldwijd aanvaard. De Vlaamse natie kan volgens Hroch historisch worden beschouwd als een ‘kleine natie’ in het territorium van een ‘grote’ - versta dominante - Belgische natie. De Vlaamse taal en cultuur waren lange tijd ondergeschikt aan een dominante Franstalig-Belgische cultuur. De Vlaamse Beweging wilde daarin verandering brengen en ijverde met deze cultuurstrijd tevens voor samenhorigheid onder de Vlamingen. De reikwijdte en impact van de Vlaamse Beweging werd in belangrijke mate bepaald door de mate waarin de arbeidersbeweging er zich toe aangetrokken voelde. Het is meteen ook de beslissende factor in de al of niet succesvolle voltrekking van de Vlaamse natievorming.
De mate waarin de arbeidersbeweging zich tot het project van de kleine natiebouwers bekent, hangt af van de timing waarin de kleine natie zich ontwikkelt tegenover de grote politieke en sociale transformaties die gepaard gaan met de afbouw van het Ancien Régime en de ontwikkeling van het kapitalisme. Hierin kunnen drie stadia worden onderscheiden: stadium 1 waarin de strijd tegen het Ancien Régime wordt gevoerd, met burgerlijke en sociale revoluties en de opkomst van het industrieel kapitalisme; stadium 2 met de doorbraak van het industrieel kapitalisme en het ontstaan van de arbeidersklasse; stadium 3 waarin een economische schaalvergroting plaatsgrijpt en het belang van de massacommunicatie toeneemt. Het nationaal transformatieproces dat de beijveraars van de kleine natie beogen, kent eveneens drie fases: fase A waarin een kleine groep gepassioneerde intellectuelen belangstelling toont voor de cultuur van de kleine natie; fase B waarin een intense nationalistische agitatie op gang komt onder de vorm van verenigingen, tijdschriften, nationale bijeenkomsten enz.; fase C waarin de nationale beweging massificeert en de arbeidersklasse integreert. Naargelang van het tijdstip waarin de drie fasen van het nationale transformatieproces zich ontwikkelen in verhouding met de eerder vernoemde stadia, ontwikkelen zich verschillende types van nationale bewegingen.
De beijveraars van de Vlaamse Beweging kampten met bad timing. De overgang van fase A naar B vond pas plaats na de industriële en burgerlijke revoluties en de overgang van fase B naar C vond pas plaats na de opkomst van de georganiseerde arbeidersbeweging die zich al ontwikkelde in het territorium van de leidende natie. Daardoor kon de kleine Vlaamse natie haar vormingsproces niet voltooien en bleef ze ondergeschikt aan de leidende natie, aldus Hroch.
ARBEIDERSBEWEGING EN VLAAMSE BEWEGING
De analyse van Hroch leidt tot de vraag hoe de Vlaamse Beweging zich verhield tot de arbeidersbeweging en de strijd voor sociale en politieke rechten. De eerste generatie Vlaamsgezinde ‘taalminnaars’ betoonde in haar filologische ijver geen belangstelling voor de sociale toestand van de Vlaamse bevolking. Ook toen er zich vanaf 1840 een politisering van de Vlaamse Beweging aftekende - de overgang naar fase B in Hrochiaanse betekenis - bleef er een diepe kloof tussen de Vlaamsgezinde taaleisen en de sociale noden van de bevolking. De taaleisen betroffen in de eerste plaats de besognes van de klasse van de Vlaamsgezinden zelf, een Vlaamse lagere middenklasse van onderwijzers, leraars, bedienden, lagere ambtenaren, lagere clerici die in hun dagelijkse bezigheid geconfronteerd werden met een hoofdzakelijk in het Frans bestuurde maatschappij. Zij ondervonden op de ‘werkvloer’ vaak concurrentie van Franstaligen die de betere posities bekleedden.
Er waren voor de Vlaamse Beweging in principe voldoende aanknopingspunten om de taalverzuchtingen te koppelen aan een sociaaleconomisch eisenpakket. Zo ontwikkelde de Belgische economie zich aan verschillende snelheden waarbij vooral Wallonië profiteerde van de industrialisering. Het was dus mogelijk een discours op te bouwen waarin de taaleisen een sociale inzet kregen om zodoende aansluiting te vinden bij de arbeidersbeweging. De condities waarin de massificatie van de nationale beweging (fase C) had kunnen samenvallen met de ontplooiingen van de arbeidersbeweging waren dus aanwezig. De kleinburgerlijke Vlaamse Beweging keerde zich echter af van de sociale strijd. De katholieke Vlaamsgezinden, die de meerderheid vormden van de Vlaamse Beweging, hadden een uitgesproken conservatieve en paternalistische visie op de sociale kwestie. Zij beschouwden hun strijd voor de volkstaal als een onderdeel van een katholiek project dat erop gericht was het volk te behoeden voor ideeën van de Franse Revolutie. De katholieke Vlaamse Beweging definieerde zichzelf als de katalysator van een Vlaamse sociale beweging en als een dam tegen het socialisme.
Toen in 1885 met de Belgische Werklieden Partij (BWP) een goed georganiseerde socialistische partij ontstond, ontwikkelde die zich als vanzelfsprekend binnen een Belgisch kader waarin ze ondanks haar internationalistisch programma integreerde. De BWP stond uitgesproken vijandig tegenover de burgerlijke Vlaamsgezinden, die ze verweet afzijdig te blijven bij de sociale en politieke strijd voor meer rechten. Socialistische arbeiders in Vlaanderen identificeerden zich nochtans met Vlaanderen en ondersteunden het principe van de vernederlandsing. Dat blijkt uit een belangwekkend onderzoek van Maarten Van Ginderachter.2 Doordat de BWP het algemeen (meervoudig) stemrecht afdwong (1893), steeg bovendien het belang van het Nederlands als politiek communicatiemiddel. Mede daardoor was de Vlaamse Beweging aan het eind van de 19de eeuw een brede sociale beweging geworden met een politieke vertegenwoordiging die enig gewicht in de schaal kon leggen. De condities voor een integratie van Vlaamse Beweging en arbeidersbeweging werden gunstiger. Het antagonisme tussen Vlaanderen en Wallonië werd scherper. Op het vlak van de wettelijke gelijkberechtiging van Nederlandstaligen werd weinig vooruitgang geboekt. De officiële erkenning van het Nederlands als een aan het Frans gelijkwaardige taal in 1898 (Gelijkheidswet), maakte het in principe mogelijk om de tweetaligheid van het hele Belgische territorium als leidraad voor een nieuw beleid te nemen. Dat stootte evenwel op hevig verzet van Franstaligen. Er ontstond een Waalse beweging die de Franstalige integriteit van Wallonië verdedigde, maar tegelijk het behoud van de tweetaligheid van Vlaanderen eiste. Er waren actieve kernen van de Waalse beweging in Vlaanderen waar ingeweken Walen het recht opeisten om in het Frans te kunnen blijven functioneren. Het ging vaak om middenkaders en white collar workers die in taalgevoelige sectoren werkten. Het opeisen van Franse taalfaciliteiten in Vlaanderen en het ontzeggen van dezelfde rechten voor Nederlandstaligen in Wallonië, werd door de Vlaamse Beweging als een fundamentele onrechtvaardigheid aangevoeld, waardoor van de weeromstuit een volledige vernederlandsing van Vlaanderen het einddoel werd. Dit laatste werd door de Belgische elites gepercipieerd als een gevaar voor de eenheid van het land, aangezien het Frans als een essentieel kenmerk van de Belgische natie werd beschouwd.
Die elitaire perceptie was niet geheel uit de lucht gegrepen. De omslag van de Vlaamse Beweging van een drukkingsgroep die de gelijkheid van beide landstalen nastreefde, naar een beweging die de eentaligheid van een welomschreven territorium (‘Vlaanderen’) - behorend tot het ‘Vlaamse volk’ - eiste, was immers een fundamentele stap in de richting van een Vlaams-nationalisme (dat op termijn zou kunnen gaan rivaliseren met de Belgische natie). Grenzen (in letterlijke en figuurlijke zin) hebben een fundamenteel belang voor processen van nationale identificatie. Met de territoriale wending van de Vlaamse Beweging werden de palen van de Vlaamse (sub)natie uitgezet en werd de Vlaamse Beweging een werkelijk nationale beweging. Maar om werkelijk te massificeren moest ze er in slagen de arbeidersbeweging te integreren.
VLAAMSE ‘VOLKSKRACHT’
De territoriale wending vormde slechts een onderdeel van een proces van ideologische herijking en verdieping. De Vlaamse Beweging ontwikkelde zich van een taalbeweging tot een beweging met een omvattend maatschappelijk programma dat in nationale termen werd gesteld. Dat proces voltrok zich onder invloed van ingrijpende maatschappelijke veranderingen waarin Vlaamsgezinden zowel kansen als bedreigingen zagen voor hun zaak. Enerzijds was er de zogenaamde tweede industriële revolutie die voor een uitbreiding van de industriële activiteit in Vlaanderen zorgde en voor de groei van de diensten- en transportsector. Anderzijds waren er de sociaal-politieke veranderingen, zoals de politieke democratisering en het ontstaan van de ‘sociale kwestie’. Inspelend op die maatschappelijke ontwikkelingen, gingen Vlaamsgezinden taalrechten verbinden met een sociaaleconomisch programma. De discriminatie van het Nederlands werd als oorzaak gezien van de sociaaleconomische achterstand van de Vlaamse bevolking. Dat was een potentieel aanknopingspunt met de sociaaldemocratie dat echter werd verhinderd door een uitgesproken klassenverzoenend discours gericht op sociale pacificatie. Een te creëren Nederlandstalige elite moest, door de sociale taalkloof op te heffen, bijdragen tot de sociale integratie van het Vlaamse volk. ‘Aderlatingen’ zoals de massale immigratie van Vlaamse paupers naar de Franse en Waalse industriebekkens, moesten worden gestopt om de Vlaamse ‘volkskracht’ te maximaliseren met het oog op de strijd voor de Vlaamse economische dominantie binnen de Belgische staat. Dit visioen van klassenverzoening binnen een organische, corporatief geordende Vlaamse gemeenschap onder elitaire leiding paste binnen de door de elites breder gedeelde vrees voor de vermeende ontwrichtende gevolgen van de industrialisering, de landbouwcrisis en de democratisering.3
Maar de Vlaamse Beweging kan toch niet gereduceerd worden tot een instrument voor klassenverzoening. Het Vlaamsgezinde programma appelleerde aan de sociale aspiraties van belangrijke fracties van de bevolking die geconfronteerd werden met de taalongelijkheid naar burgerlijke snit. De strijd voor de volkstaal had voor die groepen een reële emancipatoire betekenis. De sociaaleconomische ontwikkelingen tijdens de Belle Epoque zorgden ervoor dat het sociale draagvlak van de Vlaamse Beweging sterk verbreedde. De tweede industriële revolutie betekende een uitbreiding van de industriële activiteit in Vlaanderen en een groei van de diensten- en transportsector. Daardoor ontwikkelde zich een klasse Vlaamse white collar workers die in taalgevoelige sectoren de taaldiscriminatie op de werkvloer ondergingen, terwijl ze ook de concurrentie van geïmmigreerde Waalse middenkaders ondergingen. Het groeiende sociale draagvlak zorgde ervoor dat de Vlaamse Beweging aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog al lang geen netwerk van ‘taalminnaars’ meer was. De strijd voor de erkenning van het Nederlands had een samenhorigheidsgevoel aangewakkerd bij Vlamingen die zich met die taal identificeerden. Ook binnen de BWP waren er leiders en militanten actief die een Vlaamsgezinde politiek gestalte gaven. De gezamenlijke strijd met Vlaamsgezinde liberalen en katholieken in de vooroorlogse jaren voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit geeft aan dat zij zelfs bereid waren om over de ideologische tegenstellingen heen te stappen om de Vlaamse Beweging vooruit te stuwen. Maar het Vlaamse (sub)natiegevoel ontwikkelde zich het sterkst aan katholieke zijde. In ideologisch opzicht lag de verstrengeling van Vlaamsgezindheid en (sociaal) katholicisme vanuit het gedeelde klassenverzoenende denken het sterkst voor de hand.
HIER ONS BLOED, WANNEER ONS RECHT?
Oorlogen vormen en vernietigen naties. In de geschiedenis van de naties in België is de Eerste Wereldoorlog een belangrijk momentum. Met de Duitse inval in 1914 beleefde de Belgische bevolking voor het eerst in haar geschiedenis een grote oorlog. Het was een lakmoesproef voor de Belgische samenhorigheid. De wegen van de Vlaamse Beweging en het Belgische socialisme liepen daarin aanvankelijk parallel. Beide politieke stromingen schaarden zich achter het Belgische vaderland aan het front en in het bezette land. Socialisten en Vlaamsgezinden vooronderstelden dat een dankbaar vaderland hun politieke eisen zou verzilveren. De doorvoering van het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht en de vernederlandsing van Vlaanderen waren het minimum dat het Belgische vaderland verschuldigd was. In beide politieke stromingen ontwikkelde zich een tegenbeweging die de vaderlandse consensus doorbrak. Zogeheten ‘Minderheidssocialisten’ stelden de internationale solidariteit van de arbeidersklasse boven de oorlog van de vaderlanden en ijverden voor het stopzetten van de oorlog. Hun invloed was beperkt. De benoeming van voorzitter van de BWP tot minister van State in 1914 bezegelde de Union Sacrée en de inzet van de socialisten. Via het invloedrijk Nationaal Hulp- en Voedingscomité dat afdelingen had tot in de kleinste gemeente konden socialistische organisaties vaak voor het eerst voet aan de grond krijgen in Vlaanderen.
Binnen de Vlaamse Beweging ontstond onder de invloed van de bezetter een stroming die de Vlaamse eisen wilde realiseren ten koste van een breuk met het Belgische vaderland. Vooral de door de bezetter in 1916 doorgevoerde vernederlandsing van de Gentse universiteit trok een aantal Vlaamsgezinden over de streep. Ook aan het front radicaliseerden Vlaamsgezinden en ontstond een anti-Belgische stroming die de politieke zelfstandigheid - ‘Homerule’- voor Vlaanderen eiste. Zowel in het bezette land als aan het front vormden deze radicalen binnen de Vlaamse Beweging een kleine minderheid. Maar hun impact was op termijn zeer groot omdat zij - anders dan de minderheidssocialisten in de BWP - voor een permanente breuk zorgden. Dat was vooral een gevolg van de wijze waarop de Belgische machtselites reageerden op de Vlaamse uitdaging. Waar de BWP onmiddellijk na de oorlog het algemeen stemrecht uit de brand sleepte en als regeringspartij een deel van haar sociaal programma kon uitvoeren, kreeg de Vlaamse Beweging nul op het rekwest. Vlaamsgezinden die loyaal gebleven waren aan België, deelden in het odium van landverraad. Dit creëerde de humus waarop een anti-Belgisch Vlaams-nationalisme kon floreren. De lotgevallen van een groep contesterende Vlaamsgezinde frontsoldaten, ploeterend in het slijk van de IJzervlakte, kreeg een existentiële betekenis voor het Vlaams-nationalisme. Het ‘idealistische Vlaanderen’ bond de strijd aan tegen België dat het ‘Vlaamse offer’ had onteerd voor de belangen van de Franstaligen. ‘Hier ons bloed, wanneer ons recht?’ was een krachtig en mobiliserend motto waar al gauw ook gestrafte collaborateurs mee schoongewassen werden.
SOCIAALDEMOCRATIE TUSSEN VLAAMSE NATIEVORMING EN EXTREEMRECHTS VLAAMS-NATIONALISME
De doorvoering van het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht voor mannen en het feit dat de BWP in de regering belangrijke sociale wetten kon doorvoeren, hebben de identificatie van de socialistische achterban met de Belgische natiestaat verder verdiept en verbreedt. Maar in Vlaanderen werd dit proces gecompliceerd door de Vlaamse Beweging. Volgens de Leuvense historicus Lode Wils bracht het afwijzen van de vernederlandsing van Vlaanderen door de naoorlogse regeringen een beslissende slag toe aan de gehechtheid van de Nederlandstalige bevolking aan het unitaire België. Nadat de Vlamingen 70% van de gesneuvelden leverden, werd gelijkheid geweigerd.4 Het creëerde een Vlaamsgezinde onderstroom bij de bevolking die onvoldoende werd herkend door de Belgische machtscentra.
Dat de Vlaamse opinievorming sterk in beweging was, wordt wel bewezen door het feit dat de kiezer in het arrondissement Antwerpen in december 1928 bij een tussentijdse verkiezing de voorkeur gaf aan een ter dood veroordeelde collaborateur. Het duidt niet alleen op verbittering wegens de aanhoudende rechtsongelijkheid, maar ook op het feit dat Vlaanderen primeerde op België. Dat sentiment trof vooral de katholieke bevolking in Vlaanderen. De Vlaamse frontheroïek baadde in christelijke mystiek. De band tussen Vlaamse natievorming en katholicisme wordt treffend verwoord in het motto ‘Alles voor Vlaanderen - Vlaanderen voor Christus’ dat op grafmonumenten voor gesneuvelde Vlaamsgezinde frontsoldaten werd geplaatst. Wils kent een belangrijke rol toe aan de Vlaamse christendemocratie die in de Vlaamse natie een mobiliserend element zag om Vlaamse arbeiders aan zich te binden. Fase C uit het model van Hroch - de massificatie van de nationale beweging - voltrok zich, zij het beperkt tot het in Vlaanderen overwegende katholieke volksdeel. Met de steun van het Algemeen Christelijke Werkersverbond kon in de jaren 1930 de wettelijke taalgelijkheid worden doorgevoerd middels taalwetten die in alle grote maatschappelijke domeinen het Nederlands oplegde in Vlaanderen.
De BWP ondersteunde het principe van de eentaligheid van Vlaanderen, zij het dat de partij nog even de Franstaligen in Vlaanderen als een historische minderheid beschouwde die recht had op culturele autonomie, zoals bleek uit het zogeheten ‘Compromis des Belges’ van Franstalige en Vlaamse socialisten aangaande de taalkwestie. Maar in de jaren 1930 ontwikkelde een nieuwe generatie Vlaamse socialisten een scherper Vlaamsgezind profiel. In 1937 pleitte een Vlaams Socialistisch Congres voor culturele autonomie en ook in niet-culturele zaken ontwikkelde Vlaamse socialisten aparte opinies tegenover hun Waalse en Franstalige kameraden. Alles wijst erop dat de Vlaamse (sub)natievorming zich ook in de socialistische rank and file voltrok.
Het stijgende electorale marktaandeel van het anti-Belgische Vlaams-nationalisme heeft daarbij wellicht ook een rol gespeeld, zij het op een dubbelzinnige manier. Het Vlaams-nationalisme ontwikkelde zich tot een antidemocratische beweging met onverholen sympathie voor de fascistisch Nieuwe Orde. Het streefde naar een rechts front tegen het socialisme dat als een handlanger van het communisme werd gebrandmerkt. Op die manier werden de katholieken niet alleen op hun Vlaamsgezinde maar ook op hun rechts-ideologische flank bekampt. Het leidde tot de communautaire splitsing van de Katholieke Partij in 1936 en tot rechtse kartelvorming bij de verkiezingen van 1938.
De fundamentele ideologische kloof tussen het socialisme en het anti-Belgisch Vlaams-nationalisme werd nog versterkt door de collaboratie. Waar de Vlaams-nationalisten het Vlaams natieproject verbonden met de gruwelen van het nationaalsocialisme, engageerden socialisten zich in het verzet met een uitgesproken Belgisch-patriottisch profiel. Het conflict werd in bloed gedrenkt. Aan beide zijden betreurden families het voortijdig overlijden van familieleden in het oorlogsgeweld, hetzij als lid van het verzet of oorlogsslachtoffer, hetzij als collaborateur aan de Duitse fronten of op het zogeheten ‘thuisfront’. Het zorgde voor een primaire afkeer tussen de twee kampen die na de oorlog bestendigd werd door de politieke tegenstellingen over de wenselijkheid van de terugkeer van de Belgische Koning op de troon. Leopold III, die tijdens de bezetting geprobeerd had een compromis te sluiten met Hitler, werd het voorwerp van een confrontatie tussen links en rechts. Een rechtse Vlaamse meerderheid van meer dan 70% moest de duimen leggen voor het linkse anti-Leopoldkamp dat ook al gauw als ‘Waals’ werd gepercipieerd. In die context kon het Vlaams-nationalisme zijn nationaalsocialistisch verleden verschonen als een door de anti-Vlaamse Belgische staat uitgelokte wanhoopsdaad. Het verhinderde een ernstig politiek gewetensonderzoek en liet toe dat gewezen collaborateurs opnieuw op het voorplan kwamen in het naoorlogse Vlaams-nationalisme dat vanaf de jaren 1960 met de Volksunie (VU) opnieuw veld won. Voor menig socialist bevestigde dit het beeld dat de VU een partij van collaborateurs was.
VAN UNITAIRE BSP TOT SOCIALISTEN IN VLAANDEREN5
De ervaring van de Tweede Wereldoorlog heeft de Vlaamse natievorming afgeremd. De opstoot van Belgisch patriottisme gaf opnieuw groeikansen aan de Belgische natiestaat. Het Belgisch socialisme was een steunpilaar van het unitaire België. De BSP groeide uit tot een beleidspartij die vanuit de regering meewerkte aan de uitbouw van het systeem van de sociale zekerheid. De neo-Keynesiaanse verzorgingsstaat ontwikkelde zich in een Belgisch, nationaal kader met een belangrijke rol voor de vakbonden en de mutualiteiten.
Toch kwam het communautaire thema al gauw weer op de partijagenda. Dit keer kwam de stoot vanuit Wallonië waar zich met de Mouvement Populaire Wallon (MPW) een links-regionalistische beweging vormde als een reactie op de economische ontwikkelingen in België waarbij Vlaanderen een economische boom kende en de Waalse industrie in een structurele crisis geraakte. De MPW eiste een Waals sociaaleconomisch beleidsniveau. Ook aan Vlaamse kant kreeg het regionalisme wind in de zeilen, met vooral de eis tot een Vlaams bestuursniveau voor taal en culturele aangelegenheid. De BSP paste zich aan. Al in de jaren 1960 congresseerden de Vlaamse en Waalse federaties apart en na de eerste Belgische staatshervorming kwam er in 1971 een dubbel voorzitterschap. Aan het eind van de jaren 1970 vormden de Vlaamse socialisten front met de andere Vlaamse partijen wat voor de Waalse federaties onverteerbaar was. In 1978 werd de Parti Socialiste (PS) opgericht, wat het einde betekende van de BSP. In 1980 ontstond de Socialistische Partij (SP). Het voorstel om ‘Vlaams’ in de partijnaam op te nemen, haalde het niet. De identificatie met Vlaanderen bleef moeilijk liggen. Dat werd niet vergemakkelijkt door het ontstaan van een nieuwe extreemrechtse Vlaams-nationalistische partij die kiezers van de SP wegzoog met een xenofoob programma gericht tegen Marokkaanse en Turkse immigranten. Het Vlaams Blok (VB) bekoorde bij de federale en Vlaamse verkiezingen vanaf 1999 meer kiezers dan de SP. Een decennium later werd het VB op zijn beurt overklast door een nieuwe uit de VU ontstane partij die voor een van de grootste electorale schokken zorgde uit de Belgische geschiedenis. Met een anti-Belgisch en centrumrechts programma bekoorde de N-VA in 2010 bijna 30% van de Vlaamse kiezers. Telt men daar het resultaat van het VB bij, dan kiezen meer dan 40% van de Vlamingen voor het separatisme terwijl de Vlaamse sociaaldemocraten nooit minder stemmen haalden. De sp.a staat op een kruispunt. Accepteert ze de Vlaamse natievorming en kiest ze voluit voor de Vlaamse staatsvorming met een links programma? Of wordt ze de vaandeldrager van de wederopbouw van de Belgische samenhorigheid? Dat laatste belooft een lange en moeizame weg te worden.
Bruno De Wever
Professor Hedendaagse Geschiedenis, UGent
Noten
1/ M. Hroch, Social Preconditions of National Revival in Europe: a Comparative Analysis of the Social Composition of Patriotic Groups among the Smaller European Nations, Cambridge; London; New York, 1985.
2/ M. Van Ginderachter, Het rode vaderland. De vergeten communautaire spanningen in het Belgische socialisme voor WO I, Tielt; Gent, 2005.
3/ D. Luyten, ‘Economie’, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, pp. 1028-1031.
4/ L. Wils, Frans Van Cauwelaert afgewezen door koning Albert I. Een tijdbom onder België, Antwerpen; Amsterdam, 2003.
5/ Gebaseerd op G. Van Goethem en W. Pauli, De droom van een betere wereld. 125 jaar socialistische partij, Gent: Amsab-ISG; Tijdsbeeld & Pièce Montée, 2010 en G. Vanschoenbeek en H. Defoort, ‘Socialistische partij’, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, pp. 2777-2789.
Een reactie op deze bijdrage verscheen in het decembernummer van Samenleving en politiek (2011, nr.10):
Herman Balthazar - Links en het Vlaams-nationalisme: buren vol argwaan.
links - Vlaams-nationalisme - N-VA
Samenleving & Politiek, Jaargang 18, 2011, nr. 8 (oktober), pagina 4 tot 12
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.