De arbeidersklasse is niet dood, ze is levend begraven. Fabian Dekker pleit in zijn boek voor een herwaardering van sociale klasse in het maatschappelijk debat.
Fabriekswerk. Over de vergeten arbeidersklasse
Met zijn boek Fabriekswerk. Over de vergeten arbeidersklasse hoopt arbeidssocioloog Fabian Dekker meer aandacht te krijgen voor de arbeidersklasse in Nederland. Binnen deze groep zoomt hij specifiek in op fabriekswerk(ers): een vorm van arbeid en een nog steeds omvangrijke groep van werknemers dit werk uitvoeren, maar die het moeten stellen met zeer gebrekkige en eenzijdige aandacht van academici, media en beleidsmakers.
Op een vlotte en zeer gebalde wijze – het boek telt 100 pagina’s – bouwt Dekker het argument op dat deze groep meer inzicht en aandacht verdient, vertrekkende van structurele tendensen zoals automatisering en financialisering van de bedrijfswereld, over jobonzekerheid, collectieve identiteit en beroepstrots, tot de impact van deze tendensen op politieke oriëntaties van fabriekswerkers. Dit alles wordt gericht gestoffeerd en geïllustreerd met kerncijfers uit beleidsrapporten, recent academisch onderzoek en interviews met fabriekswerkers.
FABRIEKSWERKERS ZELF AAN HET WOORD
Het boek heeft alleszins drie verdiensten. Ten eerste verweeft Dekker in een vlotte schrijfstijl sociaalwetenschappelijke theorieën en de persoonlijke getuigenissen uit zijn interviews met fabriekswerkers. Dit linkt in goede sociologische traditie het individueel-biografische niveau aan het maatschappelijke, en laat diegenen waar meestal over geschreven wordt zélf eens aan het woord. Net zoals in andere recente Nederlandse boeken met een sociale klasse-insteek (zie verder) neemt de auteur ook een stukje biografische, persoonlijke reflectie mee over de eigen sociale klasse en sociale mobiliteit – zo verwijst Dekker naar zijn beide grootvaders die werkten als fabriekswerkers in het Rotterdamse havengebied.
Een tweede meerwaarde is de expliciete link in het boek tussen de wereld van het werk en die van de politiek. Mee door de toenemende dominantie van een enge individueel-economische kijk op ‘de arbeidersmarkt’ ziet men namelijk de linken tussen beide domeinen over het hoofd. Zo beïnvloedt bijvoorbeeld jobonzekerheid en de mate van inspraak op het werk ook democratische participatie, politieke attitudes en stemgedrag, maar dit komt nauwelijks aan bod de veelvuldige (pre- en postelectorale) discussies over de uitdagingen voor het politiek bestel. In het boek illustreert Dekker beknopt maar duidelijk hoe sociale klasse via zulke objectieve werkomstandigheden, samen met subjectieve individuele en collectieve (klasse)identificatie, politieke oriëntaties mee vormt.
In het boek illustreert Dekker hoe sociale klasse via zulke objectieve werkomstandigheden, samen met subjectieve individuele en collectieve (klasse)identificatie, politieke oriëntaties mee vormt.
Ten slotte – en meest interessant voor het breder maatschappelijk debat – is het expliciete pleidooi voor een herwaardering van sociale klasse in analyses en debatten een meerwaarde. De (arbeiders)klasse is niet dood, ze is levend begraven, aldus Dekker. Dit is een repliek op de ‘death of class’-these uit de jaren 1990, dat stelde dat sociale klasse als breuklijn haar structurerende en wetenschappelijk verklarende kracht had verloren. Het is interessant dat deze repliek vanuit sociaalwetenschappelijke onderzoekskringen door auteurs zoals Dekker zo ook in beleidsonderzoek en publiek debat wordt ingebracht.
GEBREK AAN AANDACHT VOOR KLASSE AANGEKLAAGD
Met dit pleidooi past het boek en Dekkers’ interventies in een bescheiden maar interessante trend in Nederland de laatste drie jaar, waarbij men in het publiek debat zeer expliciet het gebrek aan aandacht voor socio-economische breuklijnen zoals sociale klasse aanklaagt. Zo spreken bijvoorbeeld auteurs als Milo van de Kamp, Cody Hochstenbach en Tim 'S Jongers ongegeneerd over klasse wanneer ze het hebben over maatschappelijke uitdagingen in onderwijs, huisvesting en sociaal beleid. En zowel lijvige themanummers in De Groene Amsterdammer als rapporten van het Nederlandse Sociaal en Cultureel Planbureau pleiten voor meer aandacht voor aandacht voor sociale klasse in beleidswerk en publiek debat.
De pleidooien in Nederland voor meer klasse in beleidsdebatten kunnen we in België ook goed gebruiken. Ook hier is het gebrek aan aandacht voor sociale klasse zeer opvallend, zeker in debatten rond arbeid(smarktbeleid) en politiek-electorale uitkomsten.
Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk om uitdagingen op de arbeidsmarkt adequaat te begrijpen zonder een klasse-perspectief. Deze evoluties en uitkomsten zijn enorm ongelijk gestructureerd volgens sociale klasselijnen, terwijl men in media- en beleidsdebatten ofwel verondersteld dat iedereen een (telewerkende) middenklasser is, ofwel dat iedereen gelijk is en met de juiste individuele economische ‘prikkels’ van of naar de arbeidsmarkt gestuurd kan worden.
Net zoals in Nederland identificeert in enquêteonderzoek nog steeds een relatief stabiele groep van 15% van de Belgen zichzelf expliciet als deel van de arbeidersklasse.
Ook in de politiek-electorale duidingen schittert sociale klasse in België door haar afwezigheid. Het is een minderheid, maar net zoals in Nederland identificeert in enquêteonderzoek nog steeds een relatief stabiele groep van 15% van de Belgen zichzelf expliciet als deel van de arbeidersklasse. Deze zelfidentificatie in termen van sociale klasse is een sterke voorspeller voor bijvoorbeeld het gevoel gehoord te worden door de politiek, het gevoel dat de economie of hun persoonlijk leven in de juiste richting gaat, de thema’s waar men politiek van wakker ligt, hoeveel vertrouwen men heeft in de politiek, enzovoort. Terwijl regio, stad versus platteland, generatie, leeftijd, enzovoort geen of veel minder voorspellingskracht kennen voor dit soort politieke oriëntaties, worden zulke breuklijnen regelmatig opgevoerd als politieke verklaring, en niet sociale klasse.
MEER AMBITIEUZE INSTEEK MOGELIJK
Op twee punten blijft de lezer mogelijk wat op zijn of haar honger zitten. De focus op de specifieke groep van fabriekswerkers (‘blue collar workers’) binnen de brede groep van de arbeidersklasse (‘working class’) zorgt voor een vlot leesbare en efficiënte afbakening van het boek. Maar wanneer de auteur uitspraken doet over de arbeidersklasse, roept dat dan meer algemeen de vraag op welke conclusies veralgemeenbaar zijn van fabriekswerkers naar de brede arbeidersklasse, en waarom (niet).
Ook is het afsluitend hoofdstuk over beleidsinitiatieven tegen het gebrek aan maatschappelijke aandacht, waardering en kansen voor fabriekswerk(ers) wat minder inspirerend, met eerder individuele en marktgebaseerde voorstellen zoals basisbanen in publiek-private constructies, inzetten op activering via gedurige scholing en medezeggenschap via werknemersaandelenbezit. Hier was ook een meer ambitieuze insteek op haar plaats geweest, bijvoorbeeld door een brug te maken naar debatten over nationaal en Europees industrieel beleid of voorbeelden uit de Amerikaanse maakindustrie.
Zo gaat er in het boek de nodige aandacht naar beroepstrots onder fabriekswerkers, gevoelens van maatschappelijke onderwaardering en (afkalvende) collectieve vertegenwoordiging door vakbonden. De Amerikaanse vakbond UAW is met haar sociale mediacampagnes, syndicale overwinningen en speeches van voorzitter Shawn Fain in kader van de presidentsverkiezingen, een recent en treffend voorbeeld hoe men de beroepstrots van arbeiders in de maakindustrie, het maatschappelijk belang van de sector en de noodzaak van een toekomstgericht industrieel beleid aan elkaar kan linken.
INSPIRATIE VOOR EEN RIJKER (BELEIDS)DEBAT
Algemeen is Fabriekswerk een aangenaam boek om door te nemen voor diegenen met interesse in het snijpunt tussen (onderzoek naar) ongelijkheid, arbeid en politiek. Het is dus in lengte en opzet zeker geen exhaustieve analyse van de uitdagingen voor fabriekswerk(ers) en de arbeidersklasse. Maar het is wel het type boek dat hopelijk kan inspireren tot navolging in België. Het ongegeneerd pleidooi voor een sociale klasseperspectief en de vlotte, op beleids- en publiek debat gerichte combinatie van academisch onderzoek en getuigenissen, toont hoe ook bij ons het (beleids)debat veel rijker kan zijn dan welles nietes over identitaire woke-kwesties of individuele ‘prikkels’ op de arbeidsmarkt.
Maarten Hermans
Samenleving & Politiek, Jaargang 31, 2024, nr. 7 (september), pagina 69 tot 71
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.