Tim Christiaens bestudeert de ingewanden van het platformkapitalisme en plaveit de weg naar ‘durfsocialisme’ en ‘platformcoöperativisme’.
De kluseconomie
In zijn meest recente boek neemt Tim Christiaens de kluseconomie bij de lurven, bestudeert hij de ingewanden van het platformkapitalisme en plaveit hij de weg naar ‘durfsocialisme’ en ‘platformcoöperativisme’. Daarmee doet hij alvast iets dat wetenschappers vaak te weinig doen, namelijk met concrete oplossingen komen. Alleen al daarom is het boek het lezen waard.
De kluseconomie verschijnt als een ‘monster van het post-Fordisme’, een doorgedreven flexibele en gedereguleerde arbeidsvorm. Jobs worden in kleine klusjes gekapt en algoritmisch toebedeeld aan zelfstandige werkers die bijgevolg verantwoordelijk zijn voor het gros van de marktrisico’s. Christiaens argumenteert dat zowel neoliberalen als traditioneel links geen antwoord weten te formuleren op dit probleem. Neoliberalen idealiseren de precariteit die de contractuele toestand van kluswerkers met zich meebrengt onder het mom van ‘vrij ondernemerschap’. Traditioneel links is volgens hem dan weer onterecht nostalgisch over het Fordistische verleden, terwijl de huidige arbeidsmarkt te sterk veranderd is om met die oude recepten te reguleren. Hij legt daarmee de beperkingen bloot van de begrippenkaders die we hanteren om werk in onze samenleving te vatten. Concepten als werknemer en zelfstandige zijn steeds minder geschikt om wat we voor onze ogen zien gebeuren te begrijpen.
Het debat rond het statuut van kluswerkers is lastig omdat verder weg bewegen van het werknemersstatuut altijd gepaard lijkt te gaan met een verlies aan jobkwaliteit en een verlaging van de standaarden die we hanteren voor goede jobs, met name voor mensen die zich in een kwetsbare arbeidsmarktpositie bevinden. Christiaens zet hier een eigentijdse oplossing tegenover die de vraag naar zekerheid tracht te verzoenen met de nood aan flexibiliteit. Vaak zijn de kluswerkers zelf de opvallende afwezigen in debatten over hun arbeidsstatuut. Er wordt meer over hen dan met hen gepraat. In dat opzicht is het pleidooi voor autonomie en zelfbeschikking dat Christiaens maakt ook erg waardevol. Niettemin kunnen we ook enkele bedenkingen formuleren bij zijn redenering.
HET NUT VAN BEGRIPPEN
Hoewel het boek een paar cruciale pijnpunten blootlegt, moeten we toch voorzichtig zijn met het overboord gooien van concepten als werknemer en zelfstandige, en het verkondigen van het einde van de Fordistische standaardtewerkstellingsrelatie.
Laten we niet vergeten dat zo’n 65% van de beroepsbevolking in België tewerkgesteld is binnen een traditionele arbeidsovereenkomst.
Laten we om te beginnen niet vergeten dat zo’n 65% van de beroepsbevolking in België tewerkgesteld is binnen een traditionele arbeidsovereenkomst. Dat wil zeggen, voltijdse tewerkstelling met een contract van onbepaalde duur. Uit de meest recente cijfers van Statbel blijkt daarentegen dat naar schatting slechts 1% van de Belgen op beroepsactieve leeftijd tewerkgesteld is in de kluseconomie. Hoewel bezorgdheid over de impact van deze nieuwe bedrijfs- en tewerkstellingsmodellen terecht is, mogen we de kluseconomie niet als basismodel voor onze arbeidsmarkt beschouwen. De meeste werkenden in België vallen immers nog steeds onder de categorieën werknemer of zelfstandige. De standaardtewerkstellingsrelatie is vooralsnog geen privilege voor een kleine groep mensen, maar vaak juist hardnekkiger dan we denken.
Datzelfde fenomeen zien we ook gereflecteerd in de waarden en verwachtingen die werkers hebben ten opzicht van hun job. Het idee dat we met z’n allen, met name jongeren, op zoek zijn naar meer flexibiliteit en daarvoor gewillig de prijs van de onzekerheid willen betalen, is niet juist. Uit de ‘Waarde van Werk Monitor’ die in 2021 werd afgenomen bij de Nederlandse beroepsbevolking, bleek dat jongeren een goed loon, werkzekerheid en voldoende vrije tijd belangrijk vinden, en zelfs hoger in het vaandel dragen dan oudere werknemers.
Onderzoek wijst ook uit dat Fordistische arbeidskenmerken een goede empirische standaard vormen om de kwaliteit van werk tegen af te meten. Werknemers met een vast contract, sociale rechten en collectieve vertegenwoordiging zijn gezonder en gelukkiger dan zij die daar geen toegang toe hebben. Hoewel de standaardtewerkstellingsrelatie juridische beperkingen heeft, is ze voor empirisch onderzoek wel nuttig. Misschien is het daarom zinvol om een onderscheid te maken tussen de vorm en de inhoud van de standaardtewerkstellingsrelatie. We moeten ons niet blindstaren op formele kenmerken die mogelijks achterhaald zijn in de huidige economie. Misschien is een voltijds contract van onbepaalde duur niet altijd de beste vorm om zekerheid te waarborgen. Toch is de inhoud en intentie van deze tewerkstellingsrelatie wel nog relevant. Werk-privébalans, vertegenwoordiging, carrièreperspectief, veiligheid en welzijn op het werk… Al die dingen zullen centraal moeten blijven staan in het debat over de toekomstige arbeidsmarkt, ongeacht welke vorm we er aan koppelen.
ONVOLLEDIGE PROFIELSCHETS
Een tweede bemerking gaat over de afwezigheid van vrouwelijk kluswerk in het boek. Hoewel de volledige kluseconomie bestudeerd wordt, ligt de focus toch vooral op kluswerk dat populair is onder mannen, zoals maaltijdbezorging en taxidiensten.
Er zijn veel platformen waarop vooral vrouwen actief zijn, die sterk onderbelicht blijven.
Nochtans zijn er veel platformen waarop vooral vrouwen actief zijn, die sterk onderbelicht blijven. Huishoudplatformen komen in het boek bijvoorbeeld sporadisch aan bod, maar zonder in te gaan op de specifieke dynamieken die dit kluswerk typeert. Dat is niet enkel jammer vanuit een inclusie-idee, maar laat ook soms belangrijke thema’s onaangeraakt. Zo zijn veel beroepen die vooral door vrouwen worden uitgevoerd historisch altijd ondergewaardeerd geweest. In het Fordistische tijdperk waarin veel van de bestaande arbeidswetten tot stand zijn gekomen, was het standaard gezinsmodel dat van de mannelijke kostwinner en de huisvrouw die onbetaald reproductief werk deed. Wanneer het ging over de bescherming van arbeiders, doelde men eigenlijk op de bescherming van mannelijke werknemers. Waar je voor taxichauffeurs en maaltijdbezorgers dus kan argumenteren dat kluswerk een afbreuk van het sociaal compromis inhoudt en een deregulering van bestaande bescherming, moet je voor huishoudelijk werk constateren dat ze vaak bij voorbaat al uitgesloten waren van dit compromis en dat wat we vandaag met platformen zien gebeuren veelal een reproductie inhoudt van een oudere ongelijkheid.
Het boek bespreekt verder hoe platformen hun jobs voorstellen als een perfecte carrièrestap voor ambitieuze, jonge entrepreneurs. Dit is echter een vrij mannelijk cultureel ideaal en wordt bijgevolg dan ook vooral gebruikt in advertenties voor platformen als Uber of Deliveroo. De meer op vrouwen gerichte platformen adverteren anders. Zo wordt kinderzorg vaak voorgesteld als een hobby voor jonge meisjes, iets dat je in je vrije tijd doet en waar je op zich weinig voor moeten kunnen. Een aangeboren zorgende eigenschap die de meeste vrouwen van nature bezitten en die je dan ook vooral vanuit een onbaatzuchtige intrinsieke motivatie doet. Omdat je zo graag met kinderen speelt, niet omdat je zo’n ambitieuze ondernemer bent.
Wanneer we de toekomstige kluseconomie vormgeven is het cruciaal dat we ons bewust zijn van die historische gender, maar ook etnische segregatie die de contouren van onze arbeidsmarkt en zeker de schil van flexibel en informeel werk kenmerkt. Het is noodzakelijk om ook de dynamieken van die meer vrouwelijke platformen te begrijpen en die inzichten mee te nemen in alternatieve organisatie-en vertegenwoordigingsmodellen. Of om het even op scherp te stellen: het durfsocialisme zal feministisch zijn of het zal niet zijn.
DE (ON)HAALBAARHEID VAN COÖPERATIEVEN
Tot slot kunnen we ons ook enkele vragen stellen bij de oplossing die in het boek wordt aangereikt: het werknemersstatuut als opstap voor platformcoöperatieven.
Het is ambitieus om ervan uit te gaan dat kluswerkers de tijd en energie hebben om zich bezig te houden met de organisatie van een coöperatie. Het staat buiten kijf dat dit veel arbeidskracht vergt en dat lijkt extra uitdagend in een kluswerkpopulatie waarin de voornaamste motivatie voor het kiezen van dit soort job vaak de flexibiliteit is. Wellicht zijn dit dus mensen die geen overschat aan tijd en energie hebben om te investeren.
Het is ambitieus om ervan uit te gaan dat kluswerkers de tijd en energie hebben om zich bezig te houden met de organisatie van een coöperatie.
Coöperatieven bieden verder belangrijke voordelen, maar kunnen mogelijks ook perverse effecten hebben waar we waakzaam voor moeten zijn. Bijvoorbeeld, het risico op uitsluiting. Vaak moeten coöperatieven zich onderscheiden van multinationals op basis van kwaliteit en een nichemarkt aanboren. De kans bestaat echter dat hierbij bepaalde kluswerkers worden uitgesloten en de job bijgevolg nog allesbehalve laagdrempelig is. Ik had ooit het geluk één van de eerste maaltijdkoeriers in Brussel te interviewen en stond perplex van hoe hij de job beschreef. In tegenstelling tot de meeste interviews die ik al had gedaan was deze man laaiend enthousiast over de métier van het maaltijd leveren. Hij was een echte coureur met passie voor fietsen die uren kon praten over techniek en snelheid en het hindernissenparcours dat Brussel centrum is. Hij zag echter met lede ogen aan hoe zijn métier vandaag volledig kapotgemaakt werd door mensen die niet graag fietsen en die, en hierover was de verontwaardiging groot, zelfs met hun fiets en maaltijd op de tram stapte… Wanneer je een nichemarkt aanboort en een kwalitatief alternatief naast multinational platformen wil plaatsen, is de kans reëel dat er een kwetsbare groep met minder ‘passie voor de métier’ uit de boot valt. Hoe zorg je ervoor dat je uiteindelijk niet met een klein groepje bekwame en wellicht ook geprivilegieerde werkers overblijft?
Laat deze bedenkingen u echter vooral niet afleiden van het feit dat De kluseconomie een hele waardevolle aanzet voor een belangrijk debat over onze toekomstige arbeidsmarkt vormt. Christiaens is erin geslaagd de dynamieken van de kluseconomie op een treffende en toegankelijke wijze uit de doeken te doen en biedt een verfrissend en hoopgevend alternatief. Arbeiders mogen naar zijn zeggen dan wel geen links-intellectuelen nodig hebben, maar met zijn pleidooi is menig links-intellectueel weer een avondje zoet.
Elief Vandevenne
Samenleving & Politiek, Jaargang 31, 2024, nr. 1 (januari), pagina 70 tot 73
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.