We zien een tendens richting commonisme, maar zal die zich sociaal breder weten uit te waaieren dan de langgeschoolde middenklasse?
NEST, een collectief van meer dan 70 initiatiefnemers in de oude stadsbibliotheek van Gent
1965-1975
Historische trends houden zich niet altijd aan de traditionele afbakeningen van decennia. Zo vielen de jaren 1960 feitelijk samen met de periode 1965-1975. In die 10 jaar demarreerde in Vlaanderen de tandem van ontzuiling en individualisering: de grip van het lokaal verankerde en ideologisch omkaderde gemeenschapsleven verzwakte. Persoonlijke vrijheid en autonomie werden steeds hoger in het vaandel gedragen, al zeker bij de nieuwe, langgeschoolde middenklasse. Die was cultureel geëmancipeerd, dus losgezongen van kerkelijke of socialistische geboden, en maatschappelijk geëngageerd in wat toentertijd nieuwe sociale bewegingen heetten. Men streed pro gendergelijkheid (het feminisme) en contra gendervernauwing (de homo- en lesbiennebeweging), was begaan met de wereldkloof tussen Noord en Zuid (het 'tiers-mondisme') en toonde zich steeds meer verontrust over de grenzen aan de groei (de groene stroming).
Net zoals de tegenstelling tussen katholicisme en vrijzinnigheid vond de nieuwe middengroep de breuklijn tussen arbeid en kapitaal grotendeels achterhaald. De persoonlijke identiteit primeerde op de sociale, en het immateriële op het materiële. Authenticiteit en persoonsontplooiing golden als belangrijkste waarden voor individuen die hun eigen planbureau wilden zijn. In lijn met dat anti-autoritarisme maakten sterke gemeenschapsbanden plaats voor zwakke sociale relaties. Die werden aangebonden en ontbonden op maat van individuele affiniteiten, interesses, voorkeuren en afkeren: 'ik wil met jou of jullie wel wij-en, maar niet als ik het te druk heb met mijzelf of een ander wij.' Het nieuwe middenveld van bewegingen weerspiegelde die trend: van levenslang militantisme naar situationeel activisme, van volgehouden naar vrijblijvend engagement. Een ledenkaart werd overbodig.
Ik gebruik de verleden tijd, wat natuurlijk niet klopt. Na de jaren 1965-1975 verbreedde juist de sociale impact van het proces van individualisering, onder meer door het verder stijgende onderwijsniveau. Vandaag zijn de meeste Vlamingen geïndividualiseerde individuen, uiteraard met belangrijke sociale variaties. Ook het individualiseringsproces moet je intersectioneel bekijken: het sorteert andere effecten naargelang klasse, gender en etnie.
1995-2005
Ik blik opnieuw even in de achteruitkijkspiegel. Het wordt weinig onderkend, maar de periode 1995-2005 is als breukmoment een pendant van de sixties. De toen op gang gekomen interactie tussen digitalisering en neoliberalisering zorgde wel niet echt voor een trendbreuk, maar verlegde de beddingen van het individualiseringsproces. Beide tendensen gaven daar een specifieke draai aan; hun gecombineerde effect was een versterkt individualisme met een januskop. Hoe zag, en ziet, die er precies uit?
In de oude netwerksamenleving had je top-down functionerende centra: kranten of radio- en televisiezenders bedienden een grotendeels passief massapubliek. In bekabeld Vlaanderen nam vanaf medio jaren 1970 het zenderaanbod wel sterk toe, wat het individuele keuzepallet vergrootte. De nieuwe netwerksamenleving is echter een gedecentraliseerd, multipolair universum en omspant bovendien the globe. Met de televisie werd de wereld een dorp; met internet veranderde diezelfde wereld in een zee van informatiestromen waarop men vrijelijk kan inpluggen, surfen én lotgenoten vinden. Het stimuleert de vorming van virtuele gemeenschappen en sociale bubbels. Net als bij de nieuwe sociale bewegingen – ze heten nu al sinds enige tijd burgerbewegingen – kunnen mensen vrijelijk toe- en uittreden. Maar nu dus ook op wereldschaal, met het globenglish als bemiddelaar: ziehier het netwerkindividualisme. De doorbraak van sociale media en, in infrastructureel opzicht, mobiele telefoons accelereerde deze evolutie. Binnen het netwerkindividualisme primeert het kleine scherm en de beeldtaal, wordt razendsnel getokkeld en geswipet, en versmalde de communicatie tot icoontjes, minizinnen en herhaalde uitroeptekens. Burgerschap en burgerzin vragen inderdaad om andere symbolen en vaardigheden.
Binnen het netwerkindividualisme primeert het kleine scherm en de beeldtaal, wordt razendsnel getokkeld en geswipet, en versmalde de communicatie tot icoontjes.
Ook het nieuwe neoliberale regime van management en bestuur kreeg in de jaren 1995-2005 gestalte. In essentie komt dat neer op opgelegde concurrentie. Werknemers worden systematisch afgerekend op gekwantificeerde prestaties: zoveel patiënten per dag, zoveel nieuwe klanten op het einde van de maand. Hun onderlinge vergelijking genereert rangschikkingen, met winnaars en verliezers, en daartussen de middelmatigen die nog kunnen stijgen ('groeien') of zakken. Het professionele leven verandert in een eindeloos examen, een arena die individuen aanzet tot een berekenende houding. Ziehier de nieuwe neoliberale subjectiviteit: het ik als 'Me, Inc.', als een zelfondernemer die beschikt over individuele talenten die als heus kapitaal moeten worden geëxploreerd en geïnvesteerd. Het neoliberale regime verlegde zo het individualiseringsproces in de richting van een zelfbetrokken, zelfs egoïstisch individualisme. Het is al vaak gezegd, en het klopt: een markt is een geatomiseerde ruimte die wordt bevolkt door rationeel calculerende individuen.
2015-2025
Of onze tijd nu postmodern of hypermodern is: het amalgaam van individualisering, digitalisering en neoliberalisering heeft in meerdere opzichten het collectieve uitgehold. Commerciële lifestyle niches en virtuele gemeenschappen vullen de leegte van het eertijdse verzuilde gemeenschapsleven. In de politieke sfeer kregen ze het gezelschap van nostalgische beelden van nationale gemeenschappelijkheid. Dat heet populisme, maar in werkelijkheid komt het vaak neer op 'nationaalindividualisme': de verdediging van eigen rechten en privileges tegenover andere groepen, door zich te beroepen op een imaginaire identiteit.
Er is nog een andere tendens. Al tijdens de jaren 1960 maakten geëmancipeerde individuen gemene zaak door het oprichten van collectieven in de sfeer van bijvoorbeeld advocatuur en architectuur, kunst en gezondheidszorg. Die initiatieven waren geïnspireerd door een democratisch ethos van gelijkwaardigheid en zelfbestuur. Deze houding is niet verdwenen, maar kreeg ten dele wel een andere invulling door het gecombineerde streven naar sociale en ecologische duurzaamheid binnen een lokale context.
Stedelijke collectieven spelen een voortrekkersrol. Zij herpolitiseren de publieke ruimte door het opkalefateren van parken, het opnieuw in gebruik nemen van volkstuinen of de strijd voor verkeersluwe straten en pleinen. Dat schept een draagvlak voor een directe sociale openbaarheid, los van commercie of koopwaar. Al klopt dat vaak niet helemaal, zie de hippe terrassen en cafés in coöperatief beheerde delen van de publieke ruimte. Het is de achillespees van de zich aftekende tendens richting 'commonisme': weet die sociaal breder uit te waaieren dan de langgeschoolde middenklasse?
Het woord commonisme gaat al langer mee. De Nederlandse filosoof Thijs Lijster voorzag het onlangs van een doortimmerd fundament in zijn bijzonder interessante en, gegeven de theoretische diepgang, toegankelijk geschreven boek Wat we gemeen hebben. Een filosofie van de meenten (De Bezige Bij, 2022). Bij commons of meenten denken we in de eerste plaats aan gedeelde natuurlijke hulpbronnen. In de brede interpretatie gaat het om alle resources die in principe los van markt of staat voor een gemeenschap cruciaal zijn en tegelijk door haar worden gereproduceerd doorheen hun collectieve gebruik, zoals een taal of de publieke ruimte. Want ook dat is neoliberalisme: de nog altijd verdergaande privatisering en commercialisering van dat soort goederen, zie het omheinen van wetenschappelijke kennis of informatie (inderdaad een zoveelste fase in 'the enclosure of the commons').
Commoners stellen zich nogal eens op tegen markt én staat, ook op lokaal niveau. Dat is een heilloze weg.
Commoners stellen zich nogal eens op tegen markt én staat, ook op lokaal niveau. Ze bepleiten zelfbestuur, los van elke staatsbemoeienis: commonisme als tegengesteld aan communisme of etatisme. Dat zachte of harde anarchisme is een heilloze weg, niet het minst in de relatie tot marktpredatoren. Nodig is contextueel maatwerk dat een telkens andere balans vindt tussen 'van onderop' en 'van bovenuit', verbindende zelfinitiatieven en faciliterende overheden.
2025-2035
Worden de jaren 2025-2035 het tijdperk van het commonisme? Daarvoor moet de culturele burgerij haar meermaals verkrampt duurzaamheidsmoralisme inruilen voor een politieke handelswijze, een die ziet waar de belangen van de ander zitten en ze afweegt tegenover eigen belangen, om als het even kan tot een gedeelde definitie van een algemeen belang te komen. Daarvoor moet het georganiseerde socialisme haar verkleefdheid met het overheidsapparaat opgeven en komaf maken met de combinatie van electoralisme en consumentisme, of het aanspreken van de burger als een cliënt die door de staat moet worden gesoigneerd. Daarvoor moeten oude en nieuwe middenvelders elkaar vinden in gemeenschappelijke projecten van brede belangenbehartiging (Hart Boven Hard gaf een veelbelovende aanzet, maar die kreeg helaas weinig vervolg). Daarvoor is, overdrijvend gesteld, een commonistische zuil nodig. Soms moet een mens durven dromen.
Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 5 (mei), pagina 30 tot 33
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.