België wijst graag met de vinger naar Qatar, maar vergeet de slachtoffers in zijn eigen achtertuin.
WK-gastland Qatar kwam de laatste tijd veel in de aandacht door de honderdduizenden arbeidsmigranten die er in mensonwaardige omstandigheden meewerkten aan de realisatie van het grootste voetbaltreffen ter wereld. De grove en grootschalige mensenrechtenschendingen deden menig wenkbrauw fronsen. België zou als uithangbord van de westerse democratie een duidelijk statement maken op het WK. Althans, dat was oorspronkelijk de bedoeling.
Uiteraard zouden we dan wel eerst de eigen wanpraktijken onder het tapijt moeten vegen. Dit jaar nog werkten naar schatting 500 arbeidsmigranten aan de bouw van een plasticfabriek in de Antwerpse haven. Zij werden zwaar onderbetaald, verbleven in slecht onderhouden panden en werden toegeschreeuwd op de werf. Ook nadat 174 van hen werden erkend als slachtoffers van mensenhandel, moesten zij vechten om hun rechten af te dwingen.
DE REUSACHTIGE WERF VAN BOREALIS
Gedurende een tweetal jaar werden Turkse, Bengalese, Oekraïense en Filipijnse arbeidskrachten gerekruteerd door verschillende agentschappen en ondernemingen. Onder de belofte van een goede baan in ons land met Belgische loon- en arbeidsvoorwaarden en jarenlange werkzekerheid, verlieten zij allen het thuisfront. Ze waren er zeker van dat hun vaardigheden als geschoolde lassers en pijpfitters in België zouden worden gewaardeerd. Het ging immers om knelpuntberoepen.
De verhuis naar België had voor veel werknemers echter heel wat geld gekost. De paspoorten van de Bengalezen werden ingehouden, en ze zouden die pas terugkrijgen tegen betaling van sommen tot wel 8.000 euro. Om dat bedrag te betalen en hun reis te financieren, gingen sommigen een lening aan die ze zouden moeten terugbetalen met woekerinteresten. Anderen verkochten een lapje grond of de juwelen van hun echtgenote. De Turkse werknemers kregen, vlak voor vertrek, op luchthaven hun arbeidsovereenkomst ter ondertekening voorgeschoteld. Later werd duidelijk dat hun handtekeningen werden vervalst op een nog ongunstiger arbeidscontract.
Niet iedereen vloog rechtstreeks naar België. Dit had te maken met het kluwen aan onderaannemers dat in de zaak was verwikkeld. Borealis had de bouw van haar nieuwe fabriek (een investering van 1 miljard euro) immers via een aanbesteding toegewezen aan het Frans-Italiaanse consortium IREM-Ponticelli, dat op zijn beurt gebruik maakte van allerhande onderaannemers en rekruteringsfirma's. Zo maakten de Bengalese werknemers een tussenstop in Hongarije en Portugal, waar zij maanden zonder werk en inkomen moesten doorbrengen in een piepklein appartement met slechts één toilet en een douche met koud water. Wie protesteerde, werd terug naar huis gestuurd. Pas nadien werden ze naar België gedetacheerd. De Turkse werknemers kwamen via een gecombineerde vergunning wel rechtstreeks naar België.
Eens aangekomen in Antwerpen, werden de werknemers ingezet op de reusachtige werf van chemiereus Borealis te Kallo. Het bedrijf had daar namelijk een enorme investering gedaan in de bouw van een nieuwe plasticfabriek. Al snel werd het de lassers en pijpfitters duidelijk dat ze waren terechtgekomen in een systeem van economische uitbuiting. Ze getuigden over niet-naleving van de loonvoorwaarden, intimidatie op de werkvloer en mensonwaardige huisvesting. De werknemers werden vernederd op de werf en werden onder andere verplicht om te lassen in de regen, hetgeen ingaat tegen de veiligheidsvoorschriften. Elke dag verlieten zij hun appartement rond 6u, om er pas tegen 20u naar terug te keren.
VERREGAANDE ONDERAANNEMING
Een ex-rechter, die een Oekraïense man opvangt, contacteerde Borealis al in april 2022. Pas na enkele weken kreeg hij een antwoord, waaruit kon worden afgeleid dat Borealis meer inzat met de voortgang van het project dan met de arbeidsomstandigheden van de betrokken werknemers. Intussen had deze ex-rechter ook de sociale inspectiediensten ingelicht. Toen deze de werknemers ondervroegen op de werkplek, kregen ze weinig antwoorden. De onderaannemers hadden hen duidelijk gemaakt dat wie zijn mond zou opentrekken, de deur zou worden gewezen.
Borealis zelf beweerde zich van geen kwaad bewust te zijn. Het was haar Italiaanse onderaannemer, die verantwoordelijk zou zijn voor het schandaal.
Arbeidsuitbuiting wordt nu eenmaal in de hand gewerkt door de praktijk van verregaande onderaanneming, maar dit ontslaat de opdrachtgever niet van elke verantwoordelijkheid. Ook al waren de werknemers niet rechtstreeks in dienst van Borealis, ze waren wel tewerkgesteld op haar werf. Opdrachtgevers gebruiken steevast dezelfde uitvlucht: 'Wij vertrouwden erop dat onze (onder)aannemer(s) de loon- en arbeidsvoorwaarden zou(den) naleven'. Dit laat hen toe om hun project zo goedkoop mogelijk te realiseren, zonder rekening te houden met de gevolgen voor de werknemers. Die belanden immers in een spiraal van sociale dumping, waarbij (onder)aannemers tegen elkaar worden uitgespeeld. Hoe lager de loon- en arbeidsvoorwaarden, hoe groter de winst voor de opdrachtgever.
Met de invoering van een ketenzorgplicht zou de wetgever kunnen afdwingen dat opdrachtgevers waken over de mensenrechten in hun globale waardeketen.
Helaas maakt de Belgische wetgeving het erg moeilijk om opdrachtgevers verantwoordelijk te stellen. Er is op dat vlak dan ook nog heel wat ruimte voor verandering, zodat de fundamentele rechten van arbeiders beter worden gewaarborgd. Met de invoering van een ketenzorgplicht zou de wetgever bijvoorbeeld kunnen afdwingen dat opdrachtgevers waken over de mensenrechten in hun globale waardeketen, tot en met de laatste schakel. Die ketenzorgplicht (of hoofdelijke aansprakelijkheid) zou inhouden dat werknemers hun achterstallige lonen kunnen opvorderen bij alle ondernemingen in de keten, en niet alleen bij de 'directe werkgever', vaak een agentschap in het buitenland. Het zou een enorm preventief effect genereren, waardoor een opdrachtgever als Borealis bij de onderaannemers informatie zou opvragen en controles zou uitvoeren. Maar de wetgever lijkt te veel onder invloed van economische krachten, die zich verzetten tegen elke regulering van onderaanneming. Diezelfde grote opdrachtgevers verzetten zich er ook met hand en tand tegen dat de vakbonden bevoegdheid krijgen om deze werknemers bij te staan, want 'het zijn niet onze werknemers'. Op die manier houden ze de werknemers in een situatie van rechteloosheid en verhinderen ze dat er collectieve kracht wordt ontwikkeld.
MAANDENLANG IN DE KOU
Door de complexe structuur van onderaanneming belandden de 174 lassers en pijpfitters dus in een systeem van economische uitbuiting. Als dergelijke feiten aan het licht komen, zou men in een rechtsstaat verwachten dat de slachtoffers worden opgevangen en begeleid. Dat is ook wat de wetgeving over mensenhandel voorschrijft: als slachtoffer heeft men recht op opvang, een verblijfsstatuut om nieuw werk te zoeken en een inkomen om de periode tot dan te overbruggen, alsook allerlei vormen van begeleiding en ondersteuning. In België bleek dat niet zo vanzelfsprekend. Na controle door de sociale inspectie in juni 2022 werd een eerste deel van de werknemers op non-actief gezet. Maar liefst 55 Filipijnen en Bengalezen werden onmiddellijk door het arbeidsauditoraat erkend als slachtoffers van mensenhandel en kwamen onder de vleugels van Payoke (één van de drie erkende opvangcentra voor slachtoffers van mensenhandel). Zij kregen, zoals het hoort, psychosociale en medische hulp, administratieve begeleiding en juridische assistentie. Niet veel later dienden nog 119 anderen het werk neer te leggen. Ook zij kregen van het arbeidsauditoraat het slachtofferstatuut, maar dat bleek in hun geval een maat voor niets.
Omdat er onvoldoende opvangcapaciteit was en de overheid geen extra middelen wilde vrijmaken, bleef deze laatste groep maandenlang in de kou staan. Zij waren dan wel erkend als slachtoffers van mensenhandel, toch konden zij de rechten die aan dit statuut verbonden zijn niet uitoefenen. Integendeel, hun situatie werd met de dag slechter. Aangezien ze niet meer konden werken, hadden de arbeiders ook geen inkomen meer. Niets om als kostwinner naar hun gezinnen te sturen, niets om hun leningen in hun herkomstland af te lossen, zelfs niets om hier te overleven. Bij gebrek aan opvang moesten ze noodgedwongen in de povere appartementen van hun werkgever blijven, terwijl die laatste hen daar natuurlijk zo snel mogelijk buiten wilde. Men wilde de werknemers met valse beloftes naar een ander land sturen en dreigde om het gas en de elektriciteit af te sluiten. Bovendien kregen de werknemers niet het recht om legaal in België te blijven. Dit recht wordt namelijk enkel verleend aan slachtoffers die door een erkend centrum worden opgevangen en begeleid. En net dat was niet mogelijk, omdat de overheid er geen middelen voor uittrok. De mannen belandden met andere woorden in een juridisch limbo, waarbij ze werden verhinderd om hun rechten uit te oefenen en hun aanspraken in rechte af te dwingen. Ze konden slechts overleven dankzij liefdadigheidsacties en met de steun van hulporganisaties. Toch werd het steeds moeilijker om te overleven, omdat met de financiële middelen ook het mentaal welzijn van de arbeiders kelderde. Een enkeling overwoog zelfdoding. Het nijpende schuldgevoel tegenover hun families begon zich ook te uiten in fysieke klachten, zoals verhoogde bloeddruk, aanzienlijke vermagering en haaruitval.
De overheid zag de situatie maandenlang aan en besloot er niets aan te doen. Er waren immers 'niet genoeg middelen om iedereen te helpen'. Enkel de 55 slachtoffers die toevallig eerst waren ontdekt, werden geholpen. De rest viel uit de boot.
Het gebrek aan budget werd dus gebruikt als rechtvaardiging voor het discriminatoire overheidsoptreden (of eerder het overheidsfalen). Maar het was een loos argument: als deze mensen zouden worden geholpen, zouden ze snel een nieuwe job vinden. Een dergelijke houding speelt uiteraard ook in de kaart van mensenhandelaars. Zonder recht op werk en verblijf, waren de slachtoffers de facto genoodzaakt om naar hun thuisland terug te keren of in de illegaliteit te verdwijnen. Zij zouden nooit kunnen worden vergoed voor hun schade. Het strafonderzoek zou trouwens ook doodlopen bij gebrek aan slachtoffers en bewijs. Op die manier zorgt het beleid er dus indirect voor dat mensenhandelaars ongestraft hun gang kunnen gaan.
Meestal keren de slachtoffers terug naar hun land van herkomst en is het probleem 'opgelost', maar dat deden deze werknemers niet.
Meestal keren de slachtoffers terug naar hun land van herkomst en is het probleem 'opgelost', maar dat deden deze werknemers niet. Zij besloten om zich hier niet zomaar bij neer te leggen. De mannen begrepen dat het probleem voornamelijk voortvloeide uit politieke onwil. Nadat ze al een maand zonder inkomen zaten, voerden ze actie aan het politiekantoor in hun buurt en contacteerden ze een journalist. Op die manier kwamen ze in contact met advocaten. De werknemers verenigden zich. Ze hadden de macht van het getal en een ijzersterk doorzettingsvermogen. In een poging om hun rechten op te eisen, gingen de mannen letterlijk de straat op. Met zelfgemaakte pancarten marcheerden ze dagelijks, en later wekelijks, op verschillende Antwerpse pleinen. Daar scandeerden ze luidkeels: 'We are victims, don't forget us' en 'We need help, solution now'. De arbeiders trokken zelfs richting Brussel, waar ze samen met de vakbonden actie voerden aan het kabinet van minister van Welzijn Hilde Crevits. Een kleine delegatie werd er uitgenodigd voor een gesprek.
DE AANHOUDER WINT
Aangezien het verhaal van de slachtoffers inmiddels overal te lezen was, werd de druk stevig opgevoerd. Ondanks hun strijdvaardigheid werd het voor de werknemers steeds moeilijker om door te zetten. Zij zagen het weinige budget waarover ze nog beschikten met de minuut slinken en kregen het ook mentaal steeds harder te verduren. Maar ze gaven niet op – en de aanhouder wint.
Dankzij het verzet van de arbeiders werd hun stem uiteindelijk gehoord. Hoewel ze dreigden uit hun appartementen te worden gezet, belandde geen enkel slachtoffer op straat. Het Antwerpse stadsbestuur, dat de panden brandonveilig vond, kwam met een oplossing. Ook de werkgever maakte zijn dreigementen niet waar en betaalde zelfs een deel van de achterstallige lonen. De arbeiders kregen OCMW-steun, waardoor zij net wat meer financiële ademruimte kregen. Bovendien engageerde de overheid zich om meer middelen vrij te maken, zodat opvangcentrum Payoke de bijzondere bijstands- en beschermingsprocedure voor een nieuwe groep slachtoffers kon opstarten. Zo konden de Bengalezen, zij het maanden na de feiten, alsnog hun recht op begeleiding en opvang uitoefenen. Aan de Turkse arbeiders werd een tijdelijke verblijfsvergunning uitgereikt, waarmee ze gedurende drie maanden op zoek konden gaan naar een nieuwe werkgever in België.
'Eind goed, al goed', zou men kunnen denken. Maar het zou de strijd van de slachtoffers geen eer aandoen als we als maatschappij niets uit dit drama zouden leren. Of moeten we het maar normaal vinden dat slachtoffers van mensenhandel moeten vechten voor hun rechten? Dat zij maandenlang afhankelijk blijven van hun uitbuiter, die tenslotte nog steeds betaalt voor de onleefbare panden waarin zij verblijven, en die hun familie wel weet te vinden als zij te mondig zouden worden? Dat we leven in een maatschappij die uitbuiting faciliteert, door sociale dumping aan te moedigen en zo vrij spel te geven aan elke opdrachtgever?
In plaats van in eigen boezem te kijken, wijst de overheid liever met de vinger. Want 'het grote onrecht speelt zich toch niet bij ons af?' Het grote onrecht vindt plaats in Qatar, waar arbeiders als slaven sterven tijdens de opbouw van het WK. We spreken liever niet over de migranten die reeds sinds jaar en dag naar België komen om allerlei klusjes uit te voeren. Net zoals we na de Tweede Wereldoorlog mensen nodig hadden om de steenkool in de mijnen te kappen, besteden we ook vandaag ons werk nog graag uit. Onder andere in de bouwsector staan steeds meer arbeidsmigranten op de werf. Al te vaak worden zij uitgebuit, maar helaas komt dat niet altijd aan het licht. Op die manier worden de loon- en arbeidsvoorwaarden van alle werknemers onderuitgehaald. Het is daarom zo belangrijk dat we de Borealis-slachtoffers als voorbeeld nemen, opdat hun inspanningen niet tevergeefs zouden zijn. Want voor de slachtoffers in de Antwerpse haven, was België eigenlijk niet veel beter dan Qatar.
Samenleving & Politiek, Jaargang 29, 2022, nr. 10 (december), pagina 38 tot 43
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.