Parlementsleden vinden steeds meer dat de federale staat opnieuw meer bevoegdheden moet krijgen. Deze 'Belgiëbocht', die al een aantal jaren aan de gang is, zet zich langzaam maar zeker verder, maar met belangrijke onderlinge verschillen, vooral binnen de partijen.
De voorbije jaren groeit opnieuw de aandacht voor het thema 'staatshervorming'. Verschillende partijen beraden zich over hun precieze visie hierop en de federale regering nam enkele initiatieven ter inhoudelijke voorbereiding, zoals het oprichten van een gemengde commissie Kamer-Senaat die hoorzittingen organiseerde met experten. Ook de zogenaamde 'pre-deal' tussen PS en N-VA, mede gesteund door Vooruit, CD&V en Les Engagés, tijdens de zomer van 2020 en het opnieuw op de agenda zetten van 'confederalisme' door N-VA-voorzitter Bart De Wever doet vermoeden dat er na de verkiezingen van 2024 opnieuw communautaire gesprekken zouden kunnen komen. Al is wel de vraag of er ooit een akkoord zal kunnen worden gevonden. In 2011 waren al 8 verschillende partijen nodig om de benodigde tweederdemeerderheid in Kamer en Senaat en de bijzondere meerderheid in beide taalgroepen te bereiken. Gezien de versnippering van het politieke landschap en het succes van radicaal-links en radicaal-rechts sindsdien niet bepaald is afgenomen, zullen er voor een zevende staatshervorming misschien zelfs meer dan 8 partijen nodig zijn.
Bovendien lijken de standpunten van die partijen over staatshervorming meer dan ooit uit elkaar te liggen, misschien zelfs nog meer binnen de taalgroepen dan tussen de taalgroepen. Terwijl er vroeger op zijn minst consensus was over de richting waarin bevoegdheden zouden moeten verschuiven, namelijk naar de deelgebieden, kwam de voorbije jaren ook het voorstel om bevoegdheden te herfederaliseren nadrukkelijker in het debat. Het debat over herfederalisering kwam met name sterk op gang met de media-aandacht die gegenereerd werd door onze vorige studie naar de voorkeur van de parlementsleden in België rond bevoegdheidsverdeling. Die toonde toen namelijk verrassend aan dat er een stijgende steun was voor een dergelijke herfederalisering bij de parlementsleden. Het maakte een evolutie die voordien onder de radar bleef plots zichtbaar. In de dagen na de publicatie van onze resultaten deden heel wat voorstanders hun 'coming-out'.1 Er ontstond een publiek debat dat vervolgens nog geregeld zou terugkeren, zoals naar aanleiding van de dysfuncties in het veiligheidsbeleid die naar boven kwamen bij de terroristische aanslagen in Brussel of bij de versnipperde aanpak van de coronacrisis, waarbij het beeld van de 9 regeringsleden bevoegd voor gezondheidszorg op het netvlies bleef plakken.
De resultaten over herfederalisering van bevoegdheden maakten deel uit van een ruimer onderzoek waar we de leden van alle parlementen in België bevraagden over hun visie op de toekomst van het federalisme in België. We deden dat voor een tweede keer in 2014-2015, na een eerste onderzoek in 2011. Intussen hebben we de parlementsleden na de vorming van de regering-De Croo een derde keer bevraagd en stellen we hier opnieuw de resultaten voor van het luik over bevoegdheidsverdeling. Eén van de vragen is of de trend naar herfederalisering zich doorzet, dan wel of dit een eenmalige opflakkering was en er nu weer sprake is van 'business as usual' nu het debat over staatshervorming opnieuw aantrekt.
HET ONDERZOEK
Dit onderzoek maakt deel uit van een groter project, waarmee het onze ambitie is om de evolutie van de visies van de parlementsleden in België over de toekomst van het Belgische federalisme in kaart te brengen. Dergelijke data zijn reeds sinds de jaren 1970 beschikbaar voor de publieke opinie2, maar veel minder voor de politieke mandatarissen. Daarom bevragen we nu al voor de derde keer de leden van alle parlementen in België over een hele reeks institutionele en communautaire kwesties.
In deze bijdrage presenteren we enkele resultaten van deze derde enquête en vergelijken we die met de onderzoeken uit 2011 en 2014-2015, waarvan we resultaten eerder publiceerden, zowel in Samenleving & Politiek3 als in internationale wetenschappelijke tijdschriften.4 Het staat ons intussen toe om de evolutie van de institutionele voorkeuren van parlementsleden te analyseren op een periode van tien jaar.
De bevraging wordt telkens afgenomen in het eerste deel van een nieuwe legislatuur, liefst na het afronden van de regeringsvormingen, zodat het onderzoek gebeurt in een politiek relatief stabiele periode. De eerste keer was dit niet helemaal het geval, omdat het ook een jaar na de verkiezingen nog onduidelijk was of en wanneer een akkoord over de zesde staatshervorming uit de bus zou komen en er vervolgens een aanvang kon worden genomen met de federale regeringsvorming. De parlementsleden werden toen bevraagd tussen juli en oktober 2011, in wat de laatste fase zou blijken te zijn van de onderhandelingen over de zesde staatshervorming. Het onderzoek werd een tweede keer uitgevoerd, net na de vorming van de regering-Michel, tussen november 2014 en februari 2015. Voor de derde editie van de enquête werd gewacht tot de eedaflegging van de regering-De Croo op 1 oktober 2020, waarna alle regeringen gevormd waren in navolging van de samenvallende verkiezingen van 2019. Meer bepaald werd deze derde survey afgenomen tussen oktober 2020 en februari 2021.
Concreet werden alle 473 parlementsleden in België gecontacteerd: 150 Kamerleden, 10 gecoöpteerde senatoren, 124 Vlaamse parlementsleden, 75 Waalse parlementsleden, 89 Brusselse parlementsleden en 25 Duitstalige parlementsleden. Dit gebeurde via e-mail, met vervolgens online en telefonische rappels voor wie nog niet had gereageerd. De participatiegraad voor deze survey is 60,68 %. In vergelijking met andere internationale onderzoeken is deze opmerkelijk hoog.
Om de parlementsleden toe te laten zo vrij mogelijk te antwoorden, zeker in de Belgische context van sterke partijdiscipline, werd individuele anonimiteit gegarandeerd van de antwoorden. Bijgevolg zullen de resultaten in dit artikel telkens geaggregeerd gepresenteerd worden, per partij of assemblee.
Verdere details over de methodologie van dit onderzoeken kan u terugvinden in de Courrier Hebdomadaire du Crisp (2022/7-8, n° 2532-2533, pp. 5-62).
DEFEDERALISERING, STATUS QUO OF HERFEDERALISERING?
Zoals gezegd zullen we in deze bijdrage focussen op de voorkeuren van de parlementsleden over de bevoegdheidsverdeling. De Belgische politieke en institutionele context in 2020-2021 is aanzienlijk gewijzigd sinds de eerste twee studies, met ook de Covid-19-pandemie die leidde tot hevige debatten over de werking van het Belgische federale systeem.5 De resultaten van de enquête uit 2014-2015 hadden aangetoond dat er een evolutie is naar herfederalisering, maar hoe zit het meer dan vijf jaar later? Om dit te onderzoeken werd in 2020-2021 opnieuw dezelfde vraag gesteld aan de parlementsleden: 'Er bestaat discussie over de juiste verdeling van bevoegdheden tussen de regionale en federale beleidsniveaus. Sommigen zijn van mening dat de gemeenschappen en gewesten meer bevoegdheden zouden moeten krijgen, anderen denken dat de federale staat meer bevoegdheden zou moeten krijgen. Waar situeert u zich in deze discussie op een schaal van 0 tot 10? 0 betekent dat alle bevoegdheden aan gewesten en gemeenschappen moeten worden toegekend, 10 betekent dat alle bevoegdheden aan de federale overheid moeten worden toegekend, 5 betekent dat u tevreden bent met de huidige bevoegdheidsverdeling'.
Op basis van de positionering van de parlementsleden op deze schaal van 0 tot 10 kunnen we verschillende gemiddelden berekenen, bijvoorbeeld per partij en per parlement. In TABEL 1 hebben we de gemiddelden berekend per partij, over de parlementen heen. We vergelijken deze ook met de resultaten uit de twee vorige surveys, zodat we voor de eerste keer een evolutie over tien jaar tijd kunnen schetsen. Voor elke partij worden drie elementen gepresenteerd: haar gemiddelde score, de cohesie-index van haar parlementsleden (standaarddeviatie6) en het dominante scenario daarin met betrekking tot de toekomst van het Belgische federalisme (een gemiddelde tussen 0 en 4,9 duidt op een min of meer sterke 'defederalisering', een gemiddelde van 5,0 op een 'status quo'-scenario en een gemiddelde tussen 5,1 en 10 op een min of meer sterk 'herfederalisering'-scenario). Tot slot geven we in de laatste kolom ook per partij het verschil weer tussen de twee laatste onderzoeken.
Laat ons beginnen met de zaken die over de hele periode heen vrij stabiel zijn gebleven. Zo zien we dat drie partijen consequent een gemiddelde score hebben die aan het ene of andere uiteinde van de schaal van institutionele voorkeuren ligt (dicht bij de 0 of 10 dus). Niet verrassend zijn dat aan het onderste deel van de schaal de Vlaams-nationalistische partijen Vlaams Belang en N-VA die zich steeds ergens tussen de '0' en de '0,6' bevinden. Bij Vlaams Belang zou men verwachten dat alle parlementsleden '0' zouden invullen gezien de partij nog steeds voor separatisme pleit. In 2020 was dit ook zo voor alle ondervraagde parlementsleden van die partij, op één vertegenwoordiger na, die '3' invulde, vandaar de uiteindelijke gemiddelde score van 0,1.
Tussen Vlaams Belang en N-VA bestaat nog wel een zeker onderscheid, in die zin dat N-VA steeds iets hoger scoort dan Vlaams Belang maar eigenlijk is dit verschil beperkter dan men zou kunnen verwachten. Hoewel N-VA evenzeer als Vlaams Belang het streven naar een onafhankelijke Vlaamse staat nog steeds in haar statuten heeft staan, verdedigt de partij van Bart De Wever dit publiek al meer dan een decennium niet meer waarbij er is overgestapt naar 'confederalisme', waarbij toch nog enkele bevoegdheden op het 'confederale' niveau zouden blijven liggen. Maar als men concreet aan de parlementsleden vraagt hoe zij de bevoegdheidsverdeling zien, antwoorden velen onder hen toch nog steeds '0'.
Aan de andere kant van het spectrum vinden we PVDA-PTB. Hoewel dit een unitaire partij is, hebben we de parlementsleden toch opgesplitst naar taalgroep. Dit is mogelijk nu de partij deze legislatuur ook Nederlandstalige parlementsleden wist te verkiezen. Niet dat dit veel verschil maakt want met 8,5 en 9 als gemiddelden is er weinig onderling onderscheid. De score ligt ook op hetzelfde hoge niveau als voor de (Franstalige) parlementsleden in de vorige legislatuur (8,5) en is coherent met de institutionele standpunten van de partij.
De partijen met de meest uitgesproken standpunten zijn ook degenen met de laagste standaarddeviatie. Zeker voor de Vlaams-nationalistische partijen is dit geen verrassing want staatshervorming is hun corebusiness, waarrond ze dus meer homogeniteit zullen vertonen dan mogelijk rond andere thema's. Ook voor PVDA-PTB is dit niet verwonderlijk, aangezien de partij zich sterk uitspreekt rond de Belgische eenheid en zich expliciet als unitaire formatie profileert.
Als we dan naar de andere partijen kijken zien we dat deze zich op een bredere 'range' situeren dan in 2014. Terwijl toen alle partijen behalve N-VA, VB en PVDA zich situeerden tussen 4,5 en 5,8, loopt het spectrum nu van 3,9 tot 7,3 (kortom van 1,3 punt onderling verschil naar maar liefst 3,4). Dit heeft in mindere mate te maken met het feit dat de CD&V-parlementsleden zich opnieuw wat sterker aan de kant bevinden van een verdere opsplitsing van bevoegdheden (van 4,5 naar 3,9) maar vooral dat verschillende andere partijen verder opschuiven richting herfederalisering. Waar in 2014 enkel de parlementsleden van PTB een gemiddelde (ver) boven de '6' optekenden, zijn er nu maar liefst zes partijen die deze waarde overschrijden: Les Engagés, Défi, MR, Groen, Ecolo en Open VLD. Deze vaststelling toont dus aan dat na de 'doorbraak' ervan in 2014, de herfederaliseringsgedachte verder terrein wint, vooral maar niet uitsluitend onder de Franstalige parlementsleden.
De parlementairen die de sterkste evolutie doormaken zijn die van Les Engagés (het vroegere cdH), met een stijging van 1,8 punt op de schaal richting herfederalisering tegenover 2014 en een stijging met maar liefst 3 punten tegenover tien jaar geleden. Met 1,4 heeft ze ook één van de laagste standaardafwijkingen. Daarmee verwijdert deze partij zich ook sterk van haar historische tegenhanger, CD&V. Deze twee (vroegere) zusterpartijen hebben dus, op de Vlaams-nationalisten en radicaal-links na, de sterkst uiteenlopende institutionele voorkeuren. Deze hoge score van Les Engagés contrasteert wel met de aanwezigheid van de partij in de zogenaamde 'bubbel van 5' die in de zomer van 2020 (kort voor de afname van de enquête) zich verzameld had rond een mogelijke deal tussen N-VA en PS (daarin ook gesteund door CD&V en Vooruit) voor een federale regeringsvorming met duidelijk communautaire toetsen richting verdere opsplitsing van bevoegdheden.
De tweede partij die het sterkst evolueert tegenover het vorige onderzoek is Défi. Op tien jaar tijd gaan de parlementsleden van een gemiddelde van 4,6 naar 6,7. Dit reflecteert de omvorming van een francofone taalradicale partij naar een bredere links-liberale formatie, die in haar recente standpuntbepalingen ook duidelijker de federale kaart trekt. Een eventuele fusie tussen Les Engagés en Défi, waarvan dezer dagen sprake is, zou dus alvast op het communautaire thema (of althans op het punt van bevoegdheidsverdeling) niet te veel interne fricties mogen opleveren.
De derde partij die op de schaal het sterkst beweegt is Open VLD, dat nu gemiddeld ook op '6' uitkomt. Dit ligt in lijn met de verdere evolutie van het officiële discours van de partij richting een versterkt federalisme, die al in de vorige legislatuur was ingezet. Er zijn weliswaar belangrijke onderlinge verschillen, met een breedte gaande van 2 tot 9 op de schaal, maar de liberale volksvertegenwoordigers die zich aan de herfederaliseringskant bevinden, zijn vier keer zo talrijk als de beperkte groep die nog voor defederalisering pleit. '7' is de score die het vaakst wordt opgegeven door de liberalen.
De volksvertegenwoordigers van Open VLD die zich aan de herfederaliseringskant bevinden, zijn vier keer zo talrijk als de beperkte groep die nog voor defederalisering pleit.
Ook de Franstalige liberalen van de MR evolueren, zij het minder dan men had kunnen verwachten als men het sterk pro-Belgische discours aanhoort van voorzitter Georges-Louis Bouchez die zich in een interview in het magazine Wilfried op bepaald moment zelfs als unitarist outte (al nuanceerde hij dat vervolgens als een 'persoonlijk ideaal', geen 'politieke positie'). MR schuift weliswaar ook verder op voorbij punt 6 op de schaal, maar toch beduidend minder dan de parlementsleden van Les Engagés en Défi, wiens voorzitters zich veel minder sterk pro-Belgisch profileren. Bovendien verbergt de gemiddelde score van de Franstalige liberale parlementsleden een vrij grote interne diversiteit, zo lopen de opgegeven scores van 2 tot 10. Binnen de partij zijn er dus ook nog een aantal regionalisten, zij het dat deze net zoals binnen de Vlaamse zusterpartij sterk in de minderheid zijn, hun aantal is nog minder dan een kwart van het aantal voorstanders van herfederalisering en maar ongeveer een zesde van het totale aantal ondervraagde MR-parlementairen. Zeker in vergelijking met 2014, toen de MR nog op 3,9 zat, is dat een serieuze sprong. Ook Open VLD stond toen trouwens op hetzelfde gemiddelde. De twee liberale partijen vertonen op het vlak van staatshervorming dus een vrij gelijkaardig profiel, met een vergelijkbare evolutie over de voorbije tien jaar en een gelijklopende interne consistentie.
Dat geldt ook voor de groene familie, tot nog toe de enige die in de Kamer een gezamenlijke fractie vormt, naast PVDA. Groen en Ecolo komen in 2020 zelfs op exact hetzelfde gemiddelde uit, met quasi dezelfde standaardafwijking. Ook bij Ecolo zijn er zoals bij MR posities gaande van 2 tot 10, maar met opnieuw een overduidelijk overwicht richting herfederalisering. Bij Groen zijn de interne verhoudingen vergelijkbaar, maar met een minder grote spreidstand, gaande van 4 tot 10 (al zijn degenen die bij Ecolo lager gaan dan 4 individuele uitschieters).
De socialistische familie toont een iets ander beeld. De parlementsleden van Vooruit zitten in dezelfde groep als Open VLD en Groen die op de schaal rond 6 draaien (weliswaar iets lager met 5,8), wat dus ook duidelijk wijst op herfederalisering. Dit lijkt in contrast te staan met de houding van de top van de partij, aangezien Conner Rousseau tijdens de regeringsvorming van 2019-2020 zich een voorstander toonde van een coalitie tussen PS en N-VA en zich daarvoor zelfs tot matchmaker ontpopte tussen Paul Magnette en Bart De Wever. Een coalitie die sowieso de voorbode zou vormen van een verdergaande – en wellicht verregaande – opsplitsing van het land. Ook eerder al bleek de socialistische partijtop – die doorgaans best open stond voor verdere defederalisering – op dat vlak niet altijd gevolgd door haar basis en haar parlementsleden. Een nuance wel: onder de parlementsleden van Vooruit zijn er iets meer die zich toch aan de regionaliseringskant van de schaal bevinden dan bij de groenen en liberalen, maar omdat dit meestal om een keuze voor '4' op de schaal gaat komt het gemiddelde van de partij niet veel lager uit.
Binnen de socialistische familie valt wel een duidelijk verschil op. De parlementsleden van PS zijn de enigen aan Franstalige kant die op de schaal die geëvolueerd zijn richting defederalisering en ook de enigen die zich effectief aan die kant bevinden. Echter, gaat het maar om een lichte daling van 0,3 en komt het gemiddelde uit op 4,9. Eerder kunnen we voor PS dus spreken van status quo, zowel wat de houding over de verschillende onderzoeken betreft, als wat de positie op de schaal betreft die steeds rond de 5 draait. Maar in de evoluerende context over de voorbije tien jaar brengt dit de Franstalige socialisten wel van de Franstalige partij met de hoogste score naar die met de laagste score, wat toch wel opmerkelijk is. Betrekken we ook de Vlaamse partijen erbij, dan gaat PS van de tweede hoogste score in 2011 naar de negende score in 2020. Het toont nog maar eens aan hoe sterk de houdingen bij de parlementsleden geëvolueerd zijn: de PS-parlementsleden bleven nagenoeg stabiel, maar rond hen evolueerde zeer veel.
Dit gezegd zijnde, staat ook deze gemiddelde score voor PS wellicht niet in verhouding tot de houding van de top van de partij, die zich in de zomer van 2020 best bereid toonde een pak verder te gaan in de regionalisering van bevoegdheden. Intussen slaat Paul Magnette een ander discours aan, waarin hij zegt geen volgende staatshervorming meer te willen. Dat betekent echter niet dat de inhoudelijke openheid is niet verdwenen. Het beeld wordt wel iets anders wanneer we kijken naar wat er achter deze 'status quo'-positie schuilt, namelijk een sterke interne verdeeldheid. Meer dan bij welke andere partij ook, houden de parlementsleden die zich onder de '5' plaatsen en degenen die een cijfer daarboven aanduiden elkaar in evenwicht. De twee groepen zijn nagenoeg even groot met een kleinere groep die ook expliciet voor het status quo kiest. Hoewel het hier maar om een individuele respondent gaat, is PS ook de enige partij naast N-VA en Vlaams Belang die een parlementslid telt dat zich op '0' gepositioneerd heeft.
Bij CD&V is dat laatste niet het geval, maar de partij telt wel best wat parlementsleden die zich van 1 tot 4 positioneren, waarbij 3 de meest ingenomen positie is. De christendemocratische parlementsleden zijn ook één van de weinigen die dalen op de schaal en bovendien het meest (van 4,5 naar 3,9, al zaten ze in 2010 op 3). Ook de Vlaamse christendemocraten zijn echter intern verdeeld, met scores van 1 tot 8. Ze tellen dus ook een aantal voorstanders van herfederalisering maar deze zijn duidelijk in de minderheid. Het is wel een minderheid die door de partijtop expliciet niet wordt in rekening genomen, aangezien één van de strijdpunten van CD&V om in de Vivaldi-coalitie te stappen was om enige verwijzing naar herfederalisering uit het regeerakkoord te schrappen, daar waar de andere partijen wel toegaven op een expliciete vermelding van een verdere defederalisering van de gezondheidszorg (die er zeer voorspelbaar niet gekomen is, al was het alleen al maar omdat de Vivaldi-coalitie hiervoor niet de benodigde meerderheid heeft). Dat was opmerkelijk omdat de leden op een congres in 2016 wel in meerderheid voor het opnemen van herfederalisering in het partijprogramma hadden gestemd, wat echter door de top nooit is uitgedragen, integendeel. De nieuwe voorzitter Sammy Mahdi lijkt op deze kwestie persoonlijk wel een iets minder 'Vlaams-nationalistische' koers te varen dan zijn voorgangers. Tegelijk, als we terugkijken naar de 'bubbel van 5' rond N-VA en PS uit de zomer van 2020, zien we echter wel dat CD&V daar meer dan andere haar plaats heeft, als partij met parlementsleden die na de Vlaams-nationalisten het meeste naar defederalisering neigen.
Hoewel de CD&V- en PS-parlementsleden dus evolueren in de richting van een (lichte) defederalisering, is één van de opvallendste conclusies uit dit nieuwe onderzoek toch de versterking van de tendens in de andere richting, die we kunnen waarnemen bij zes partijen.
Hoewel de CD&V- en PS-parlementsleden dus evolueren in de richting van een (lichte) defederalisering, is één van de opvallendste conclusies uit dit onderzoek toch de versterking van de tendens in de andere richting, die we kunnen waarnemen bij zes partijen.
De grafische weergave van deze statistische gegevens in de vorm van een 'boxplot' ( GRAFIEK 1) maakt het mogelijk om de evolutie tussen de drie enquêtes beter te begrijpen. In 2011 gaven de meeste parlementsleden (de boxplot-rechthoek7) een antwoord tussen 0 en 4,9, wat overeenkomt met het defederaliseringsscenario. In 2014-2015 was dat enkel het geval voor N-VA, CD&V en VB. Uit de enquête 2020-2021 blijkt dat het herfederaliseringsscenario wordt versterkt, zoals een beweging naar rechts van veel boxplots aangeeft.
VERKLARENDE FACTOREN
In wat voorafging hebben we de parlementsleden weergegeven volgens hun partij-aanhorigheid. Het is echter relevant om de resultaten ook op te splitsen per parlement en gemeenschap, wat ons kan helpen om de institutionele voorkeuren van de ondervraagde parlementsleden beter te begrijpen. Om ze nog verder te proberen verklaren, integreren we vervolgens deze variabelen in een verklaringsmodel door ze aan te vullen met individuele variabelen.
Opdeling per parlement
Uit TABEL 2 blijkt dat er tussen de vijf onderzochte parlementen – Federaal (Kamer en Senaat), Vlaams, Waals, Brussels en Duitstalig parlement – een statistisch significant verschil bestaat in de antwoorden van de parlementsleden.
Net als in 2014-2015 noteren we in het Vlaams Parlement de positie die het meest naar defederalisering neigt: de gemiddelde score is daar 3,3 (tegenover 3,4 vijf jaar eerder). Dit is natuurlijk logisch, aangezien de Vlaams-nationalistische partijen die de laagste scores laten optekenen, daar het sterkst vertegenwoordigd zijn. De gemiddelde positie van de leden van het Federaal Parlement ging tussen de twee onderzoeken van status quo (5,0) naar herfederalisering (5,4). In het Waalse en Brusselse Parlement zijn parlementsleden het sterkst geëvolueerd en ook het meest voorstander van het herfederaliseringsscenario: de gemiddelde scores zijn respectievelijk 6,0 en 6,8 (tegenover 5,2 en 5,5 voorheen). De parlementsleden van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest zijn dus wederom degenen die zich het meest herkennen in een dynamiek van herfederalisering. In tegenstelling tot hierboven, hebben we in deze tabel ook de Duitstalige parlementsleden opgenomen, die gemiddeld rond het status quo hangen (5.1).
Achter deze gemiddelden gaan echter aanzienlijke standaarddeviaties schuil. Dat was ook al het geval in 2014-2015 maar ze zijn nog verder toegenomen. Binnen het Federaal Parlement is de grootste verdeeldheid waarneembaar (standaarddeviatie 3,0), gevolgd door het Vlaams Parlement (2,8).
Deels is dit te wijten aan de aanwezigheid in deze parlementen van leden met sterk uitgesproken en afwijkende voorkeuren, namelijk die van N-VA, Vlaams Belang en PVDA. Laten we deze buiten de berekening, stijgen de gemiddelde scores in het Federaal Parlement en het Vlaams Parlement aanzienlijk (respectievelijk +0,8 en +1,8). De overige leden van het Federaal Parlement lijken dan iets meer voorstander van het herfederaliseringsscenario dan die van het Waalse Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap (6,2, tegen respectievelijk 5,7 en 5,1). Verder stijgt de gemiddelde score in het Vlaams Parlement net boven de waarde 5 (ofwel 5,1). De gekozen leden van het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (6,5) blijven het meest voorstander van herfederalisering.
Opdeling per gemeenschap
In tegenstelling tot de eerste twee enquêtes, nemen we nu ook de Duitstalige gemeenschap op wanneer we de verschillen per taalgemeenschap in kaart brengen. TABEL 3 toont een statistisch significant verschil. Franstalige parlementsleden zijn gemiddeld genomen voorstander van het scenario van herfederalisering (gemiddelde score van 6,4 – tegenover 5,5 vijf jaar eerder), Duitstalige parlementsleden zijn voorstander van de status quo, zeer licht neigend naar herfederalisering (5,1), en Nederlandstalige parlementsleden zijn nog steeds meer voorstander van het defederaliseringsscenario zij het iets minder dan in 2014 (4,2 tegen 3,9). Opnieuw is de standaarddeviatie aan Nederlandstalige kant beduidend hoger dan in Franstalige rangen (3,1 tegenover 2,1) wat een stijging is (2,5 tegenover 1,7 in de vorige enquête).
Wanneer parlementsleden van N-VA, VB en PTB-PVDA buiten de berekening worden gelaten, komen de gepresenteerde resultaten aan weerszijden van de taalgrens niet verrassend veel meer overeen, evenals de standaarddeviatie: 6,1 aan Franstalige kant tegen 5,7 aan de Nederlandstalige kant voor de gemiddelde score, en 2,1 tegen 2,2 voor de standaarddeviatie.
Individuele kenmerken van parlementsleden
In welke mate spelen nu ook de individuele kenmerken van parlementsleden een rol in hun voorkeuren over bevoegdheidsverdeling? Hiervoor gebruiken we een multivariaat model (waarbij dus rekening wordt gehouden met meerdere variabelen) met als afhankelijke variabele de scores van parlementsleden op de schaal van 0 tot 10 (de institutionele voorkeuren die we trachten te verklaren). Gezien de aard van deze schaal voeren we een lineaire regressie uit. Op geaggregeerd niveau nemen we de variabelen 'parlementen' en 'nationalistische/unionistische parlementsleden' op, aangezien er substantiële verschillen bestaan voor deze twee variabelen, zoals we hierboven zagen. Omgekeerd, aangezien de scores van de partijen sterk op elkaar lijken (met uitzondering dus van N-VA, VB en PTB-PVDA) en deze daarbinnen redelijk verdeeld zijn, voegen we geen 'politieke partij'-variabele als zodanig toe.
Voor de individuele variabelen van parlementsleden gebruiken we identiteit en het politieke traject. Tijdens ons eerste onderzoek in 2011 bleken die inderdaad centraal te staan in het verklaren van de institutionele voorkeuren van parlementsleden, wat werd bevestigd in 2014-2015. Welke (regionale/nationale) identiteit parlementsleden zich aanmeten blijkt, net als vaak in andere (federale) landen, mede bepalend voor de mate waarin men autonomie bepleit voor deelstaten. We gebruiken hiervoor een andere vraag uit ons onderzoek die naar deze identiteitsbeleving peilt, geoperationaliseerd in drie categorieën: één die meer regionaal gericht is ('Ik voel me alleen Waals/Brussels/Vlaams/Duitstalig' en 'Ik voel me meer Waals/Brussels/Vlaams/Duitstalig dan Belgisch'), één van gemengde identiteit ('Ik voel me net zo Waals/Brussels/Vlaams/Duitstalig als Belgisch') en één die meer Belgisch gericht is ('Ik voel me meer Belg dan Waals/Brussels/Vlaams/Duitstalig' en 'Ik voel me uniek Belg'). Voor het politieke traject kijken we dan weer naar de federale of regionale ervaring van parlementsleden. Dit wordt geoperationaliseerd volgens het aantal mandaten op federaal of regionaal niveau (telkens parlement of regering).8
De resultaten van de lineaire regressie worden weergegeven in TABEL 4. De lezing is als volgt. De waarden van de coëfficiënten geven het effect van de variabelen op de schaal van 0 tot 10 aan, terwijl het teken van deze coëfficiënten (positief of negatief) de richting van het effect aangeeft. Een negatieve coëfficiënt geeft een neiging aan om voorkeuren dichter bij de waarde 0 te hebben (d.w.z. het defederaliseringsscenario), terwijl een positieve coëfficiënt een neiging aangeeft om voorkeuren dichter bij de waarde 10 te hebben (d.w.z. het herfederaliseringsscenario).
TABEL 4 laat zien dat, bij een 'gemiddeld' parlementair profiel op de andere variabelen, identiteitsvariabelen een belangrijke rol spelen, zoals ook eerder al bleek. Parlementsleden met een meer regionale identiteit hebben een lagere score van -1,88 punten dan hun tegenhangers met een gemengde identiteit (met een nauwkeurigheid van 0,36 punten), terwijl parlementsleden met een meer Belgische identiteit een hogere score hebben van +0,82 punten (met een nauwkeurigheid van 0,27 punten). Met andere woorden, parlementsleden die zich 'meer Belg dan Waals/Brussels/Vlaams/Duitstalig' voelen, positioneren zich gemiddeld genomen in de richting van het herfederaliseringsscenario, terwijl parlementsleden die zich 'meer Waals/Brussels/Vlaams/Duitstalig voelen dan Belg' voorkeuren hebben die neigen naar defederalisering.
Wat het politieke traject betreft is de enige statistisch significante variabele die van regionale ervaring. Aangezien het gaat om het aantal regionale mandaten, moet het als volgt geïnterpreteerd worden: elk bijkomend gewest- of gemeenschapsmandaat verschuift de voorkeuren van de respondent met 0,35 punt in de richting van het scenario van defederalisering. De steun van de meest ervaren regionale parlementsleden (tot zes ambtstermijnen) voor het defederaliseringsscenario is in 2019 dus 2,1 punt hoger dan die van de nieuw gekozen regionale parlementsleden. Dit effect is ongeveer twee keer zo sterk als dat waargenomen in 2014. De effecten van een regionale 'socialisatie' van de politieke klasse lijken dus te worden versterkt.9
Dit wijst op een 'positioneel' effect, waarbij parlementsleden de neiging hebben om de macht van het niveau waar ze zetelen uit te breiden. Dit bleek in 2014 al voor het Vlaams Parlement, wat nu bevestigd wordt. Maar het gaat in mindere mate ook op voor het parlement van de Duitstalige Gemeenschap.
TABEL 4 , ten slotte, toont het – heel duidelijke – effect van lidmaatschap van N-VA of Vlaams Belang. In vergelijking met alle leden van het Brussels parlement scoren de parlementsleden van deze twee Vlaams-nationalistische partijen gemiddeld beduidend lager (-3,20 punten, met een foutenmarge van 0,47 punten). Dit is allesbehalve verwonderlijk, gezien hun radicale voorkeuren op institutioneel gebied. Het tegenovergestelde effect vinden we, zij het zwakker, voor parlementsleden van PVDA (die een hogere score hebben van +1,52 punten, met een foutenmarge van 0,48 punten).
CONCLUSIE
Het debat over staatshervorming verliep vroeger voorspelbaar. Politici verschilden wel van mening over hoeveel en welke bevoegdheden overgeheveld moesten worden en over hoe prioritair dat was, maar er bestond een apert taboe: bevoegdheden konden enkel van België naar de regio's verschuiven, nooit omgekeerd. Het communautaire debat werd beheerst door een nationalistische ideologie, die dicteerde dat bevoegdheden maar in één richting konden verschuiven. Staatshervorming moest Vlaamse (en Waalse) staatsvorming zijn. Nochtans kon je politici off the record wel al eens horen betogen dat ze op bepaalde vlakken te ver waren gegaan in het splitsen. Maar ze dachten dat die boodschap niet 'bon ton' was en waren bevreesd om bestempeld te worden als belgicist. Herfederalisering was politiek incorrect.
Ons onderzoek naar de visie van de parlementsleden in België over de evolutie van de staatsstructuur toont duidelijk de evolutie aan die de voorbije 10 jaar heeft plaatsgevonden.
Intussen is herfederalisering integraal deel gaan uitmaken van het communautaire debat. Ons onderzoek naar de visie van de parlementsleden in België over de evolutie van de staatsstructuur toont ook duidelijk de evolutie aan die de voorbije 10 jaar heeft plaatsgevonden. In 2011, net voor een akkoord bereikt werd over de zesde staatshervorming, bleken de meeste respondenten nog voorstander van verdere regionalisering van het land. Vier jaar later leken veel parlementsleden die laatste staatshervorming misschien toch een stap te ver te vinden en werd de wende naar herfederalisering zichtbaar. Deze wordt nu bevestigd in de meest recente editie van onze bevraging, uitgevoerd in 2020-2021. Terwijl in 2014 enkel de volksvertegenwoordigers van de unitaire partij PVDA/PTB zich (ver) boven de positie 6 bevonden op de tienpuntenschaal van bevoegdheidsverdeling, krijgen zij nu het gezelschap van maar liefst zes andere formaties: beide liberale partijen, beide groene partijen, Les Engagés en Défi. Bij Vooruit blijft men daar nipt onder maar ook daar zit men duidelijk aan de herfederaliseringskant van het spectrum. Belangrijke uitzondering op deze dynamiek zijn uiteraard de parlementsleden van de Vlaams-nationalistische partijen – die beiden dicht bij de '0' zitten – maar ook die van CD&V die terug wat meer richting defederalisering opschuiven en de PS-parlementairen die rond het status quo blijven hangen.
Zeker onder de Franstalige socialisten, maar tot op zekere hoogte ook binnen andere partijen, valt er verdeeldheid te constateren, die deels te verklaren valt door de identiteitsbeleving en de parlementaire ervaring. Niettemin is de globale evolutie bij veel partijen wel onmiskenbaar.
Betekent dit nu dat er bij een eventuele volgende staatshervorming effectief bepaalde bevoegdheden terug naar het federale niveau zouden gaan? Dat is allesbehalve zeker. Staatshervormingen zijn het hoogtepunt van particratische besluitvorming in ons land en dus het prerogatief van de partijtop. Parlementsleden kunnen intern wel proberen wegen, maar eerdere staatshervormingen toonden dat velen dat in de praktijk niet konden (of wilden) doen. Het is wel zo dat verschillende van de partijen wier parlementsleden zich uitspreken voor herfederalisering dit ook in hun partijprogramma hebben staan. Maar de vraag is of al die partijen dan ook dezelfde bevoegdheden willen herfederaliseren. En meest cruciaal is of die partijen er rond de tafel wel degelijk een prioriteit – zoniet een breekpunt – van willen maken dat een volgende staatshervorming niet zoals de vorige zes opnieuw eenrichtingsverkeer wordt.
VOETNOTEN
- D. Sinardet, 'Herfederalisering komt uit de kast' in De Tijd, 2017.01.05, p. 10.↑
- Zie o.a. D. Sinardet, L. De Winter, J. Dodeigne, M. Reuchamps, 'Language, identity and voting', in K. Deschouwer, dir., Mind the Gap: Political Participation and Representation in Belgium, Colchester, Rowman & Littlefield International / ECPR Press, 2018, pp. 113-132.↑
- Zie M. Reuchamps, J. Dodeigne, D. Sinardet, 'Parlementsleden over het Belgische federalisme', Samenleving & Politiek, jg. 20, nr. 6, juni 2013, pp. 4-20; D. Sinardet, M. Reuchamps, J. Dodeigne, 'Belg, Vlaming, Waal… identiteiten van parlementsleden', Samenleving & Politiek, jg. 23, nr. 1, januari 2016, pp. 4-15; D. Sinardet, M. Reuchamps, J. Dodeigne, Een Belgiëbocht? Parlementsleden over de bevoegdheidsverdeling, Samenleving & Politiek, jg. 23, nr. 2, februari 2016, pp. 74-85.↑
- Zie o.a. J. Dodeigne, P. Gramme, M. Reuchamps, D. Sinardet, 'Beyond linguistic and party homogeneity: Determinants of Belgian MPs' preferences on federalism and state reform', Party Politics, volume 22, n° 4, 2016, p. 427-439 ; M. Reuchamps, D. Sinardet, J. Dodeigne, D. Caluwaerts, 'Reforming Belgium's Federalism: Comparing the Views of MPs and Voters', Government and Opposition, volume 52, n° 3, 2017, pp. 460-482; J. Dodeigne, C. Niessen, M. Reuchamps, D. Sinardet, 'The Effect of Institutional Affiliation and Career Patterns on (De)centralization Preferences in Advanced Multi-Level States: Parliamentarians' Support for (De)Centralization in Belgium', Publius: The Journal of Federalism, volume 51, n° 2, 2021, pp. 262-282.↑
- D. Sinardet, J. Pieters, 'Nationalism and Covid in Belgium: A Surprisingly United Response in a Divided Federal Country', Nationalism and Ethnic Politics, volume 27, n° 2, 2022, pp. 311-330.↑
- Ter herinnering: de standaarddeviatie is een indicator van de gemiddelde spreiding van parlementsleden van een bepaalde partij, op een schaal van 0 tot 10, vergeleken met de gemiddelde score van deze partij.↑
- De boxplots moeten als volgt worden begrepen: de 'witte box' vertegenwoordigt 50% van de antwoorden van de parlementsleden van de partij in kwestie, de verticale zwarte lijn binnen deze witte box geeft de mediaan aan, de ruimtes gevormd aan de linkerkant en aan de rechterkant van de mediaan vertegenwoordigen de waarden van 25% van de respondenten, en de uiteinden van de horizontale zwarte lijnen komen overeen met de minimum- en maximumwaarden (d.w.z. de laagste en hoogste respectievelijk geselecteerde antwoorden op de schaal van 0 tot 10) . Ten slotte vertegenwoordigen de stippen extreme waarden van de respondenten, dat wil zeggen posities die ver verwijderd zijn van de andere respondenten van de partij. Hoe groter de boxplot, hoe meer verspreid de antwoorden van parlementsleden zijn op de schaal van 0 tot 10 (en dus hoe zwakker de cohesie binnen de partij).↑
- Voor de leesbaarheid schrijven we telkens 'regionaal', zowel wat identiteit als parlementaire ervaring betreft, terwijl hier zowel verwezen wordt naar het gewestelijke niveau als naar het gemeenschapsniveau.↑
- J. Dodeigne, C. Niessen, M. Reuchamps, D. Sinardet, 'The Effect of Institutional Affiliation and Career Patterns on (De)Centralization Preferences in Advanced Multi-Level States', in Publius: The Journal of Federalism, 51, 2 (2021), pp. 262-282.↑
Samenleving & Politiek, Jaargang 29, 2022, nr. 10 (december), pagina 4 tot 17
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.