De coronacrisis dwingt ons om na te denken over de wijze waarop we omgaan met kwetsbare gezinnen.
Het coronavirus wist met een ongeziene snelheid te evolueren van een lokaal fenomeen naar een mondiale dreiging die overheden dwong tot een vrijwel complete lockdown van wat tot dan een bruisende samenleving was. De pandemie zorgde voor immense uitdagingen in alle facetten van ons leven. De nachtmerrie overleefde als het ware elke nacht opnieuw en de werkelijkheid overtrof de fictie. Zelfs in Albert Camus' roman La Peste van 1948 kon de bevolking van de fictieve stad Oran tijdens hun epidemie af en toe nog eens in bars en bioscopen om het sociaal isolement te doorbreken.
Ons gezondheidssysteem wist deze lakmoesproef te doorstaan, het onderwijs toonde zich van zijn meest flexibele kant en er kwam een warme golf van solidariteit op gang. Maandenlang werd geapplaudisseerd terwijl hulpverleners de frontlinie trotseerden met lijf en leden. En toch omhelst de coronacrisis, naast de te betreuren overledenen en zieken ook een donkere sociale bladzijde. Reeds bestaande sociale problemen van eenzaamheid, onderwijsuitval, armoede en gebrek aan speelruimte kwamen sterker naar de oppervlakte en werden plots zichtbaar voor een deel van de bevolking die niet van het bestaan van deze problemen af wist, of er de ogen voor sloot.
Ik schreef het eerder al: we trotseerden dan wel allemaal dezelfde storm, maar niet iedereen zat in dezelfde kajuit. Sommige boten worden dan ook niet louter en alleen bemand door kinderen, jongeren en gezinnen met dromen, maar ook door kinderen en families met zorgen. De coronacrisis dwingt ons om na te denken over de wijze waarop onze samenleving organiseren, maar in het bijzonder over de manier waarop we omgaan met kwetsbare gezinnen en in het bijzonder met kinderen en jongeren.
Laat de coronacrisis daarom één langgerekt pleidooi zijn voor een hulpverlening die uitbreekt, die haar creativiteit gebruikt om buiten de lijntjes te kleuren, die de ambiguïteit die eigen is aan het samen op pad gaan met kinderen en jongeren niet alleen erkent, maar ook omarmt, die durft te experimenteren en dat ook mag doen, die de publieke ruimte die er is vrij mag invullen, die nabijheid weet te creëren zonder verlamd te worden door procedures en richtlijnen, maar laat de coronacrisis vooral een stevig pleidooi zijn voor een zorgverleningslandschap dat besmet is met het kinderrechtenvirus. Een landschap dat doordrongen is van een kinderrechtenreflex, niet in alleen in haar kwaliteitshandboeken, maar vooral in haar denken, handelen en spreken.
Dit klinkt misschien wat vreemd in de oren. België ratificeerde namelijk de Universele Verklaring van de Rechten van het Kind en Vlaanderen kent zelfs haar eigen Decreet Rechtspositie van de Minderjarige. In tal van wetgevende teksten wordt het belang van het kind voorop gesteld en het recht op hulp is zelfs decretaal verankerd. En toch moeten we luidop durven streven naar meer. De wet is namelijk geen maatstaf voor ethiek of voor ethisch handelen. Ook al hebben we wetten en regels nodig, het is een misvatting te denken dat ze voor een responsieve of kinderrechtengeoriënteerde hulpverlening zorgen. Ook dat werd duidelijk tijdens de coronacrisis.
NOG WEINIG SPRAKE VAN PARTICIPATIE VAN KINDEREN
De profylaxe nam het over van het pedagogische. Zo mochten kinderen en jongeren die in residentiële voorzieningen verbleven niet langer fysiek bezoek ontvangen of groepsactiviteiten organiseren. Laat staan dat ze naar huis mochten in het weekend. De registratie van asielaanvragen werd opgeschort waardoor kinderen en jongeren in migratie in de kou bleven staan. Niet-begeleide-minderjarigen ouder dan 15 kregen zelfs geen opvang meer door Fedasil en het persoonlijk contact tussen de jeugdrechter en de minderjarige op de zogenaamde jaarlijkse zitting werd vervangen door een schriftelijk gebeuren. Van het recht op participatie van kinderen en jongeren was met andere woorden nog weinig sprake.
Dit alles gebeurde uiteraard om kinderen en jongeren te beschermen en om de verdere verspreiding van het coronavirus in te dijken, maar het gebeurde ook omdat we kinderrechten vandaag al te vaak beschouwen als eindpunt van dialoog. Dat kan en moet anders. Kinderrechten beschouwen als een eindpunt van de dialoog impliceert dat we er als samenleving van uitgaan dat het wettelijk vastleggen van rechten voldoende is om ze te realiseren. Het is dan aan de betrokkenen, in dit geval kinderen en jongeren, om ervoor te zorgen dat ze gebruik maken van die rechten. Doen ze dat niet, dan is dat hun verantwoordelijkheid, of zelfs hun schuld.
Het recht op participatie kan in dergelijke redenering gemakkelijk gereduceerd worden tot het recht om gehoord te worden. Er wordt, met andere woorden, geluisterd naar wat kinderen en jongeren zeggen, maar er wordt niets mee aangevangen. Het recht om klacht in te dienen kan in diezelfde redenering gerealiseerd worden door een klachtenbus te installeren waarna de ingediende klachten in de prullenmand verdwijnen. Kinderrechten als eindpunt van de dialoog impliceert dan ook dat rechten eenzijdig opgeschort kunnen worden, en dat is precies wat tijdens de Coronacrisis her en der gebeurde onder de noemer van profylaxe.
KINDERRECHTEN ALS STARTPUNT VAN DE DIALOOG
Dit wordt veel moeilijker, misschien zelfs onmogelijk wanneer we als samenleving en als hulpverlening kinderrechten als startpunt van de dialoog beschouwen. Dit impliceert dat de betekenis van juridisch verankerde kinderrechten in dialoog met kinderen en jongeren wordt vorm gegeven. Kinderen worden mede-actor, eerder dan uitvoerder van rechten die opgesteld zijn zonder hun perspectief in rekening te brengen. Wanneer we kinderrechten als startpunt van dialoog beschouwen, wordt in samenspraak met alle betrokken actoren gezocht naar de betekenis van kinderrechten voor eenieder.
Er is niet langer sprake van contractdenken, van 'ik heb het recht om klacht in te dienen, dus ik dien klacht in', maar eerder van 'hoe kunnen we het recht om klacht in te dienen samen op een nuttige manier vorm geven binnen de context waarin we ons bevinden'. Het plaatsen van een klachtenbus om het klachtrecht te realiseren wordt op die manier onvoldoende. Het kinderrechtenkader wordt namelijk gekoppeld aan de vraag of kinderen en jongeren ook daadwerkelijk tot hun recht komen. Hetzelfde geldt voor het recht op participatie en de betrokkenheid van kinderen en jongeren in alle besluitvormingsprocessen, of dit nu processen zijn op micro, meso of macroniveau.
Kinderrechten als startpunt van dialoog zorgt dan ook voor een samenleving en een hulpverleninglandschap dat responsief is ten aanzien van de betrokken actoren. Dit houdt ook in dat hulpverlening niet noodzakelijk hoeft aan te sluiten bij de leefwereld van kinderen, jongeren en gezinnen, maar die leefwereld erkent en samen met hen verruimt. Dit alles als #BeterNaCorona streefdoel nemen, kan ons een eind op weg brengen in het realiseren van een kinderrechtenreflex.
Deze bijdrage verscheen in de Zomerreeks 2020: #BeterNaCorona van Samenleving & Politiek.
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.