Debatten over de vraag of er vandaag meer of minder racisme is, zijn naast de kwestie. De vraag die centraal moet staan, is waarom racisme zo aanhoudt en wat eraan kan worden gedaan. De sociale psychologie levert een aantal aanknopingspunten die een stuk relevanter zijn voor het racismedebat. In onze samenleving wordt disproportioneel veel aandacht geschonken aan ‘kleur’ als maatschappelijk relevant criterium. In deze bijdrage reiken we een aantal handvaten aan voor een ontkleurde samenleving. Maar hoe ziet racismebestrijding 2.0 er dan concreet uit?
De laatste tijd vloeide nogal wat digitale inkt over het racisme dat naar aanleiding van een aantal gebeurtenissen leek te zijn verhevigd. Zo was er vorige zomer het geval van Ramzi Kaddouri die in Marokko om het leven kwam door een ongeluk met een quad. Internetfora werden omzeggens overspoeld door boodschappen die ronduit goor en racistisch waren. Begin januari van dit jaar was er de Belgische Turk Kerim Akyll die bij een aanslag in Istanbul om het leven kwam. Opnieuw werd op de sociale media pijnlijk duidelijk hoe sommigen zich leken te verheugen op het overlijden van een Belg met een migratieachtergrond. Het vitriool waarin de digitale veer veelvuldig werd gedoopt, leidde ertoe dat het Interfederaal Gelijkekansencentrum Unia (geflankeerd door een deel van de goegemeente en door een relatief brede waaier van online opiniestichters) van oordeel is dat er in België nog nooit zoveel uitingen van haat zijn geweest.
Een opvallende positie in dat maatschappelijk debat werd ingenomen door Maarten Boudry en Guillaume Van der Stichelen (2017). Zij opperden, in schril contrast met Unia, dat de vele abjecte reacties niet moeten worden beschouwd als bewijs voor de stelling dat het vroeger beter zou zijn geweest en dat er toentertijd dus minder racisme was. Boudry (2014 & 2017) houdt alvast niet van defaitisme. Volgens hem leven we in een wereld die er in moreel opzicht op vooruit is gegaan. De racistische bagger, zo stelt hij, komt nu gewoon via nieuwe kanalen naar buiten en krijgt meer aandacht omwille van onze groeiende morele verontwaardiging. Niet het racisme is toegenomen, wel onze gevoeligheid ervoor. Bijgevolg is onze tolerantie voor racisme verminderd. De Vlaamse non-profitorganisatie KifKif (2016), die strijdt tegen ongelijkheid en racisme, nomineerde Boudry prompt tot kandidaat voor de ergste uitspraak van 2016 in verband met ‘racisme-is-relatief’.
Verder gaf Boudry (2017) aan dat leedvermaak bij de dood van iemand dan wel moreel verwerpelijk is, maar wel degelijk behoort tot de vrijheid van meningsuiting. Iets anders wordt het wanneer iemand anderen aanzet tot geweld. De ironie is dat Boudry net voor dit soort uitspraken veel verbaal slijk over zich heeft gekregen. Het leek erop dat men hem er persoonlijk wou van overtuigen dat er helemaal geen morele vooruitgang is. Quod erat demonstrandum. En, nu het pad van de ironie toch is betreden, Boudry is eraan gehouden om, als voorstander van het vrije woord, (althans een deel van) die vileine reacties te verdragen. De vrijheid van meningsuiting is, zoals hij dat ook zelf aangeeft, nu eenmaal gebaat met een bepaalde graad van incasseringsvermogen (zie ook Levrau, 2015a).
MEER OF MINDER RACISME?
De gevoerde discussies focusten vooral op de vraag of er nu meer of minder racisme is dan vroeger. Die vraag brengt ons echter niet bij de crux van het ‘racismedebat’. Periodes met elkaar vergelijken blijft moeilijk, precies omwille van het feit dat die op een aantal kenmerken van elkaar verschillen. Uit onderzoek over sociale cohesie blijkt bijvoorbeeld dat heel wat factoren meespelen in de mate waarop de cohesie al dan niet tot wasdom kan komen. Die veelheid van factoren leidde ertoe dat het sociaal-wetenschappelijk onderzoek over de impact van diversiteit op sociale cohesie is gekomen tot een ‘stalemate’ (Stolle & Harell, 2015), een patstelling.1 De conclusie is dat elke situatie op zichzelf moet worden bekeken en dat het schier onmogelijk is om grote en generaliserende uitspraken te doen over het verband tussen etnisch-culturele heterogeniteit en sociale cohesie.
Van gelijke strekking is de vraag of racisme nu meer of minder voorkomt in vergelijking met vroeger. Racisme heeft nu eenmaal veel gezichten (heimelijk, indirect, latent, onbewust en subtiel versus openlijk, direct, manifest, bewust en cassant) en ze blijven elk op hun manier afgrijselijk. Het kan, in functie van de tijd, ook anders worden geregistreerd.2 Racisme is ten andere ook onderhevig aan heel wat factoren die ervoor kunnen zorgen dat er bij tijd en wijle ‘racismeopstoten’ zijn. Dat er nu via sociale media veel racisme wordt gedetecteerd, zegt dus niks over het feit dat er vroeger minder/meer racisme zou zijn geweest. Het zegt alleen dat er vroeger geen racisme was dat zich via de sociale media een weg kon banen.
De aandacht die we nu - mede door die nieuwe media - aan het racisme schenken, zegt ook niks over onze al dan niet toegenomen morele gevoeligheid. Zo kan men geredelijk inbrengen dat het racisme vroeger vooral werd geventileerd in een aantal cafés en dat diegenen die niet van zins waren om naar de grofgebekte tooghanger te luisteren op zoek gingen naar cafés waar er in de regel een ander en beschaafder discours werd gevoerd. En, zelfs als ze toch dat ‘racistische café’ bleven frequenteren, is het goed mogelijk dat zij er hun afgrijzen hebben gedeeld met vrienden voor wie het racisme eveneens hoogst laakbaar is. Ook zij waren dus moreel verontwaardigd, alleen hadden ze geen sociale media om hun aversie voor het racisme kenbaar te maken.
Opnieuw, volgens mij blijkt uit de huidige digitale storm niet dat er meer racisme is en/of dat we er meer gevoelig voor zijn geworden. Alleen dat er mensen zijn die er vandaag racistische ideeën op nahouden en dat er (gelukkig) veel mensen zijn die het daarvan serieus op hun heupen krijgen.
VERBALE CONSTIPATIE OF VERBALE DIARREE?
Het punt waarnaar onze aandacht eigenlijk zou moeten worden geleid, is een stuk eenvoudiger: de vaststelling dat er blijkbaar op behoorlijk bestendigende wijze racisme in onze samenleving te ontwaren is. Waarover het dan zou moeten gaan, is de reden voor dat aanhoudende racisme en wat eraan kan worden gedaan.
Wat dat laatste betreft, rezen er stemmen op die mensen de mogelijkheid willen ontnemen om op digitale fora hun gal te spuien. Knack.be en andere Roularta-websites besloten zelfs om mensen niet meer te laten reageren op onlineartikels. Trop is te veel en te veel is trop. Tegenstanders van dit verbod gaven aan dat mensen die de cyberkanalen hanteerden om er hun frustratie te uiten nu op zoek zullen gaan naar andere kanalen en potentieel meer ontwrichtende middelen. De onderliggende vrees is dat een racisme in woord zal overgaan in een racisme in daad. Tegenstanders van een reageerverbod lijken dan een soort ‘appeasement’ politiek te verdedigen: als we ermee kunnen vermijden dat de situatie helemaal ontaardt, laat de gefrustreerden zich dan maar even verbaal ontlasten op de internetfora. De ‘grote boodschap’ inzake onderbuikgevoelens lijkt hier te zijn dat verbale constipatie erger is dan verbale diarree.
Dit doet enigszins denken aan de discussie over het al dan niet dogen van prostitutie. Prostitutie wordt door sommigen getolereerd omdat mannen anders niet meer met hun driften overweg zouden kunnen. Een wereld zonder prostitutie zou een seksueel inferno opleveren waar verkrachting en seksueel misbruik schering en inslag zijn. Tegenstanders van een gedoogbeleid stellen dat prostitutie niet mag worden getolereerd omdat er een intrinsiek kwaad mee gepaard gaat, namelijk de degradatie van een mens tot seksueel middel. Wanneer een samenleving prostitutie toelaat, dan wordt daarmee al dan niet direct aangegeven dat seksualiteit koopbaar is en dat vrouwen als lustobject kunnen worden benaderd. Gevreesd wordt dan dat het aantal verkrachtingen zal toenemen, zeker in een samenleving die op verschillende manieren lijkt te zijn gepornoficeerd. Dat we verkrachting willen vermijden, daarover is iedereen het eens. Dat prostitutie toelaten daarvoor een goed middel is, daarover gaat het debat. Waarmee dan rekening moet worden gehouden, is dat het verbod op prostitutie een inbreuk kan zijn op de vrijheid van een vrouw om haar lichaam als seksueel koopwaar aan te bieden. Dit lijkt mij een sterk argument, waardoor het belang daagt om te weten welke prostituee haar lichaam (on)vrijwillig te koop aanbiedt. Een bepaalde (controlerende en sanctionerende) filter is dus nodig.
Mutatis mutandis voor wat betreft de internetfora. Iedereen is het er over eens dat haatboodschappen en racistische commentaar niet door de beugel kunnen. De vraag is echter of met het afschaffen van de commentaarsecties niet het kind met het badwater wordt weggegooid. Is het feit dat we de ranzige meningen liever kwijt willen, een voldoende reden om mensen een forum te ontnemen waar ze hun mening kwijt kunnen? De vrijheid van meningsuiting is er nu eenmaal (en misschien zelfs primair) om ook ongemakkelijke meningen de kans te geven. Wat dat betreft valt een uitbreiding van de fora waarop mensen kunnen reageren eigenlijk alleen maar toe te juichen, alleen moet er een bepaalde filter komen die de racistische bagger naar de internetriool doorspoelt.3
Net zoals bij prostitutie, lijkt er dus in de eerste plaats nood te zijn aan een (controlerende en sanctionerende) filter. De vrijheid van een vrouw om met haar lichaam te doen wat ze wil, mag niet zomaar geofferd worden om er een bepaald kwaad, namelijk het feit dat vrouwen worden misbruikt, mee weg te vegen. En de vrijheid van meningsuiting mag niet zomaar worden gefnuikt om te vermijden dat er racistische meningen worden geventileerd.
DE ONTKLEURDE SAMENLEVING
De vaststelling dat racisme blijft, noopt dus tot de vraag wat er dan moet gebeuren om dit in te dijken. Naar mijn aanvoelen kunnen we lering trekken uit de sociale psychologie - een discipline die vaak wat jammerlijk op de achtergrond blijft in politieke/maatschappelijke discussies (een recente uitzondering is Van Hiel, 2016). Mensen voelen zich vaak ongemakkelijk in de aanwezigheid van anderen - waarbij het duidelijk moet zijn dat die anderen slechts anderen zijn omdat ze tot significante anderen worden gemaakt. Met die significantie wordt een dominante negatieve connotatie bedoeld. Echter, precies omdat die negatieve connotatie in grote mate het product van een sociale constructie is, kan die worden bevraagd, geneutraliseerd en positiever worden gemaakt.
Laat me dat even concreet duiden. Mijn zoontje van zes zit in een klasje waarbij ongeveer 80% van de klasgenootjes een ander kleurtje heeft. Het zou me ten zeerste verbazen indien hij zichzelf ooit de bedenking heeft gemaakt dat ‘huidskleur’ een significant element is op basis waarvan de (klas)samenleving moet worden opgedeeld. De groepjes die in de klas op spontane wijze ontstaan zijn in de regel het gevolg van een aantal karakteriële kenmerken. Kindjes die wat ‘actiever’ zijn, spelen vaker met elkaar en de ‘rustige’ kindjes zoeken elkaar ook op spontane wijze op. Kleur noch geslacht lijken daarbij een rol te spelen. Wanneer er echter een nieuw kindje in de klas is bijgekomen en wanneer mijn zoontje mij daarop attendeert, dan betrap ik me erop dat quasi de eerste vraag die ik hem dan stel de vraag is die peilt naar hoe dat kindje eruit ziet. Onbewust wil ik blijkbaar weten welke kleur dat kindje heeft en of het kindje ook Nederlands praat. Op die manier maak ik mijn zoontje duidelijk dat dit elementen zijn die er toe doen. Dit heeft vanzelfsprekend te maken met het feit dat ook ik een product ben van de samenleving waarin ik ben opgegroeid, en dat ook ik heb leren denken en kijken via het raster van een aantal demarcatiekenmerken zoals huidskleur en moedertaal. Deze twee kenmerken zouden echter geen rol mogen spelen. De huidskleur is triviaal, net zoals de oogkleur dat is. Het vertelt niks over het individu. Ook de Nederlandse taal is niet zo belangrijk, al was het maar omdat de Nederlandse lingua franca bij geen enkele zesjarige sterk ontwikkeld is. Sterker nog, alle zesjarigen wordt die taal samen aangeleerd.
De reden waarom er dan toch in onze samenleving sprake is van een ‘clash of colours’, dat dan mede in de excessen van het racisme en de xenofobie tot uiting komt, is het gevolg van het feit dat er disproportioneel veel aandacht wordt geschonken aan ‘kleur’. De samenleving in grote mate ‘ontkleuren’ is daarom noodzakelijk. Voor alle duidelijkheid, dat ontkleuren betekent dat ‘kleur’ geen maatschappelijk relevant criterium mag worden. Ook voor wat betreft de manier waarop dit dan moet gebeuren, kunnen we bij de sociale psychologie (i.c. de sociale contacttheorie) een aantal handvaten vinden. Ik ben ervan overtuigd dat de politieke filosofie en de sociale psychologie elkaar wat vaker de hand moeten reiken.
RACISMEBESTRIJDING 2.0
Ontkleuring kan het gevolg zijn van intercultureel contact, dat wil zeggen van de ontmoeting tussen diverse bevolkingsgroepen. Sociale mix leidt echter niet als vanzelf tot een vermindering van negatieve vooroordelen en angsten. Conform het paradigma van de sociale contacthypothese dienen de ontmoetingen te voldoen aan een aantal voorwaarden. Belangrijk aan die voorwaarden is dat politici hun beleid er op kunnen afstemmen. Het zijn ankers op grond waarvan het racisme kan worden bedwongen omdat het de relevantie van kleuronderscheid afzwakt. Er wordt gezocht naar iets wat mensen verbindt, waardoor wat mensen scheidt op de achtergrond belandt. Eens de ander als het ware niet meer ‘anders’ is, maar tot onze groep behoort, wordt een bodem gecreëerd waarin racisme, xenofobie en discriminatie allengs kunnen zinken en verdwijnen.
De eerste voorwaarde is dat het contact moet verlopen tussen mensen met een gelijke sociale status. Hier kan worden gewezen op het belang van doortastend antidiscriminatiebeleid en multicultureel beleid dat er niet zozeer op uit is om bepaalde mensen te bevoordelen, maar wel om bestaande wetten, instellingen en regels aan te passen in functie van de diversiteit (Kymlicka, 1995; Modood, 2007). De ‘maatschappelijke basisstructuur’ is nu eenmaal niet voor iedereen op dezelfde wijze toegankelijk. Multiculturele interventies zijn erop gericht om die toegang te egaliseren zodanig dat iedereen gelijke kansen krijgt om zijn leven in volle vrijheid vorm te geven. De huidige ‘backlash against multiculturalism’ toont echter aan dat er nog veel werk moet worden verzet om mensen diets te maken dat het multiculturalisme ertoe dient om de basisstructuur van een samenleving rechtvaardiger te maken. Het hoeft nauwelijks gezegd dat neutrale en objectieve media hier ook hun verantwoordelijkheid dragen.
Laat me, ter verduidelijking, aangeven dat het multiculturalisme vooral complementair is aan de antidiscriminatiewetgeving. Daar waar de antidiscriminatiewetgeving zich richt op de bestrijding van discriminerende toepassingen van de wetgeving, ijvert het multiculturalisme ervoor om de wetten, regels en instituties zodanig te wijzigen dat de diverse noden en aspiraties van etnisch-culturele minderheden erin worden gereflecteerd.
De logica van de antidiscriminatiewetgeving veronderstelt bijvoorbeeld dat sikhs bij een vacature voor politieagent evenveel kans hebben om aangeworven te worden, wanneer zij over de gevraagde vaardigheden beschikken. De logica van het multiculturalisme veronderstelt daarentegen dat wanneer de sikh is aangeworven, hij het recht heeft om zijn tulband te dragen. Mensen kunnen dan wel een formele godsdienstvrijheid hebben, maar in de feiten kunnen zij door arbeidsverplichtingen of vakantieregelingen verhinderd zijn om met die vrijheid effectief iets te doen. In dit geval zou dit kunnen betekenen dat het politie-uniform moet worden aangepast zodanig dat sikhs hun tulband kunnen blijven dragen of dat de werkkalender aangepast wordt zodanig dat sikhs vrijaf kunnen nemen op voor hen belangrijke feestdagen.
Het tweede criterium gaat over de aanwezigheid van echte en doorvoelde persoonlijke ontmoetingen. Hier ligt onder meer een taak voor het onderwijs dat leerlingen stimuleert om met elkaar om te gaan, van elkaar te leren en aan den lijve te ervaren dat die ‘ander’ eigenlijk wel meevalt. Het gaat niet om het occasionele beleefdheidsknikje (al kan dat ook wel helpen), maar om een diepere vorm van ontmoeting met andere culturen. Zo leert men zien dat niet alle moslims terroristen zijn en dat niet alle migranten teren op de werkloosheidssteun - en als ze dat toch doen, dan niet altijd uit gemakzucht. De invoering van LEF - een onafhankelijk, verplicht en algemeen vormend vak over levensbeschouwing, ethiek en filosofie in alle jaren en netten van het onderwijs - zou hier enige waarde kunnen hebben (Loobuyck, 2014). Jongeren leren onder meer over religieuze diversiteit en over democratisch burgerschap. Daardoor kan hun angst voor de ander worden getemperd en daarbij worden ze geappelleerd om zich als verantwoorde burgers te gedragen in de postseculiere en superdiverse samenleving van de 21ste eeuw.
Een derde criterium stelt dat de leden van verschillende bevolkingsgroepen met elkaar moeten samenwerken, om zo gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken. Hier staat of valt het beleid dat inzet op een ‘shared sense of belonging together’. Mensen laten samenwerken (bijvoorbeeld in de context van onderwijs of buurt) is een manier om hen te laten inzien dat ze dezelfde verlangens koesteren en dezelfde bekommernissen delen. Wie wil niet dat kinderen naar een goede school gaan? Dat de buurt waarin men leeft proper en veilig is? Via intercultureel, participatief en dialogisch beleid kan een belangrijke stap voorbij het ‘wij/zij’ worden gezet.
Samen iets positiefs doen, samen vergaderen, samen in een schoolraad zetelen, samen een buurtactiviteit op poten zetten, kan ertoe leiden dat het gewicht van een aantal populaire, maar niet altijd even consequente mantra’s kan worden afgezwakt, zoals ‘de allochtonen profiteren van onze welvaartsstaat’ of ‘de allochtonen nemen onze jobs af’. Andere mantra’s die men (al te) vaak hoort, zijn ‘de allochtonen nemen onze identiteit af!’, ‘alle moslims zijn potentiële terroristen!’ en ‘de waarden en normen van de allochtonen zijn niet de onze’. Daar waar het ‘multiculturalisme’ in hoofdzaak een discussie is over meer/minder rechtvaardigheid, heeft het ‘interculturalisme’ een veeleer voluntaristisch karakter. Mensen kunnen er immers niet toe worden verplicht om effectief deel te nemen aan interculturele activiteiten. Dat brengt ons bij het vierde criterium.
Het vierde criterium centraliseert de sociale normen van de gemeenschap die dienen om het interculturele contact te ondersteunen. Hier schuilt de aanzet tot de creatie van een sociaal, egalitair en multicultureel ethos. Hoewel mensen de vrijheid moeten blijven behouden om in hun dagelijks leven te leven volgens de eigen opvattingen van het goede leven, is een samenleving er wel degelijk mee gebaat dat haar burgers zich in meer of mindere mate ook de rechtvaardigheidslogica eigen maken die de basisinstellingen van de samenlevingen (wetten, regels, instituten) begeestert.
Burgerschapseducatie kan ook hier een belangrijke rol opnemen. Het blijft wat dansen op een dunne koord om te bepalen wanneer een beleid nu wel/niet paternalistisch is, maar het punt blijft overeind dat burgers mogen worden geappelleerd aan hun morele plicht om in hun alledaagse keuzes en interacties de samenleving leefbaar te houden. Elke scherpe mening kan bijvoorbeeld op een andere manier worden geformuleerd, zonder dat de boodschap aan sterkte of duidelijkheid inboet. Dit betreft geen paternalistische beperking van de vrijheid van meningsuiting, maar eerder een poging om de idealen van vrijheid, gelijkheid en solidariteit op elkaar af te stemmen (voor een uitwerking, zie Levrau, 2016).
Volgend citaat laat alvast zien dat we er nog lang niet zijn. ‘To demand from Europe’s Muslims that they should ‘adapt’ or assimilate themselves to the ‘lead culture’ would deserve the cynical answer from the empirical social science community that this ‘lead culture’, by the turn of the Millennium, was a culture of over 200 million tax evaders, 200 million Roma-phobes, 155 million homophobes and 67 million open anti-Semites, and in between these ‘lead culture values’ more than 100 million people who think that somehow political assassinations are justified and that taking bribes is somehow acceptable. So what is Europe’s ‘lead culture’? The conviction, shared by more than 193 million Europeans that sex under the legal age of consent is sometimes or always justifiable? The more than 60 million Europeans, who openly reject a neighbor of a different race? To which ‘Europe’ ‘the Muslims’ should adapt in the end?’ (Tausch, 2009: 25).
Het citaat gaat dan wel over Europa, maar de gedachte dat men al te snel aangeeft dat ‘anderen’ zich moeten inburgeren en aanpassen, terwijl het betwijfelbaar is of men wel zelf conform de gegeerde liberale waarden en normen leeft, is ongetwijfeld ook op Vlaanderen van toepassing. Denk aan de Nieuwkomersverklaring zoals gepropageerd door Theo Francken, staatssecretaris voor Asiel en Migratie. Als de Nieuwkomersverklaring al een opportuniteit zou zijn, dan voor iedereen, en niet voor één groep. Uiteindelijk moet iedereen (jong, oud, ‘autochtoon’, ‘migrant’) zich ‘integreren’ in de liberaal-democratische Vlaamse samenleving.
Politici en morele gezagsdragers van de natie spelen hier een niet onbelangrijke rol. De recente onthullingen over Luxleaks, Swissleaks en de Panamapapers geven wat dat betreft aan dat een deel van hen niet bepaald het goede voorbeeld geeft. In die zin is een egalitaire en niet-racistische samenleving gebaat met de vormgeving en stimulering van een egalitair en sociaal logos (mensen moeten kennis en inzicht krijgen in de processen van ongelijkheid en diversiteit), het egalitaire en sociale pathos (de emotionele intelligentie van mensen moet worden aangeboord en ontwikkeld) en het egalitaire en sociale ethos (mensen moeten tot op zekere hoogte in hun dagelijkse woord en daad handelen in functie van de logos en pathos). De concrete uitwerking van dit drieluik gaat de marges van dit artikel te buiten, maar het lijkt ons van groot belang dat er in de samenleving van morgen aandacht wordt besteed aan de vorming van burgers die weet hebben van het elementaire abc van de processen van sociaaleconomische en statusgerelateerde ongelijkheid.
Het moment dat we ons op de borst kunnen kloppen en zeggen dat de samenleving van racisme is verlost, is nog lang niet aangebroken. Zolang racisme nog een (dagelijks) feit is, is de vraag of er meer of minder racisme is dan ook wat voorbarig. De vier genoemde criteria vormen alvast een aanzet voor meer en concreet denkwerk op maat van een ‘ontkleurde’ samenleving.
François Levrau
Doctor in de Sociale Wetenschappen en verbonden aan de Universiteit Antwerpen
Noten
1/ Op grond van Amerikaanse data gaf Robert Putnam (2007) aan dat er een universeel geldig en negatief verband zou bestaan tussen diversiteit en sociale cohesie. Nadat Putnam die these had geponeerd, werd een omvangrijk onderzoeksdomein gesticht met honderden publicaties die met dat zogenaamd universele verband aan de slag zijn gegaan. Voor recente meta-analyses, zie onder meer Van der Meer & Tolsma, (2014); Stichnoth & Van der Straeten, (2013); Schaeffer (2014). Uit dit onderzoek blijkt dat er géén sprake is van een eenduidig verband omdat de situaties op te veel factoren van elkaar kunnen verschillen. Zie ook Levrau (2015b).
2/ Nu kan men er terecht op wijzen dat bijvoorbeeld op de Wereldexpo in 1958 mensen naar de ‘negers uit Kongo in kooien’ kwamen kijken en dat dit soort van aberrante feiten thans niet/nauwelijks nog aanwezig is. Echter, dat dit soort van excessen minder/niet voorkomt en ook niet meer wordt getolereerd, betekent niet noodzakelijk dat men over de ganse lijn minder racistisch is geworden. Mogelijks verheelt de mate waarin men luidkeels tegen de excessen fulmineert dat men oogluikend andersoortige vormen van racisme wel tolereert of dat men veeleer blind is geworden voor ‘het latente racisme van elke dag’. Het is één zaak om tegen de manifeste vormen van racisme te zijn, het is een andere om het eigen latente racisme te onderkennen. Ik werp het ter introspectie even op. Is het een vorm van racisme wanneer men, ogenschijnlijk willekeurig, op de trein niet naast een gesluierde vrouw gaat zitten? Is het een vorm van racisme wanneer men niet in het Turkse buurtwinkeltje binnenstapt en liever een straat verder wandelt om daar de nodige stukken fruit te kopen? Is het een vorm van racisme om stiekem te wensen dat een persoon met een migratieachtergrond niet je nieuwe buur wordt? Het antwoord is niet eenduidig en hangt wellicht af van de gelegenheid.
3/ De vraag is dan wie ertoe bereid is om de fora continu te ‘surveilleren’. Zo wil Knack.be ongetwijfeld liever geld besteden aan een journalist die goede stukken schrijft, dan aan een journalist die als filter fungeert.
Referenties
- Boudry M. (2014). De multiculturele erfzonde: Iedereen racist. De Standaard, 28/01/2014.
- Boudry M. & Van der Stighelen G. (2017). Links kan gewoon niet tegen zijn verlies. Interview. De Tijd, 07/01/2017.
- Kifkif (2016). De Racisme-is-Relatief prijs voor de ergste uitspraak van 2016. http://www.kifkif.be/actua/de-racisme-is-relatief-prijs-voor-de-ergste-uitspraak-van-2016
- Kymlicka W. (1995). Multicultural citizenship. A liberal theory of minority rights. Oxford: Oxford University Press.
- Levrau F. (2015a). Over vrije meningsuiting en culturele vervuiling. Samenleving en politiek, 22(2): pp. 24-31.
- Levrau, F. (2015b). De multiculturele herverdelingsstaat. Over gelijkheid en solidariteit in de multiculturele samenleving. Res Publica, Politiek-wetenschappelijk tijdschrift van de Lage Landen, 57(3): pp. 269-293.
- Levrau F. (2016). Waardering als sociaal bindmiddel? Over respect, beleefdheid en het egalitaire ethos. Filosofie & Praktijk, 37(3): 55-70.
- Loobuyck P. (2014). Meer LEF in het onderwijs. Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie voor iedereen. Brussel: VUB Press.
- Modood T. (2007). Multiculturalism. A civic idea. Cambridge: Polity Press.
- Putnam R. (2007). E pluribus unum: Diversity and community in the twenty-first century. Scandinavian Political Studies, 30(2): pp. 137-174.
- Schaeffer M. (2014). Ethnic diversity and social cohesion. Immigration, ethnic fractionalization and potentials for civic action. Aldershot: Ashgate.
- Stichnoth H. & Van der Straeten, K. (2013). Ethnic diversity, public spending, and individual support for the welfare state: A review of the empirical literature. Journal of Economic Surveys, 27(2), pp. 364-89.
- Stolle D. & Harell A. (2015). The consequences of ethnic diversity: Advancing the debate. In R. Koopmans, B. Lancee, & M. Schaeffer (Eds.), Social cohesion and immigration in Europe and North America: Mechanisms, conditions, and causality. London: Routledge.
- Tausch A. (2009). What 1.3 billion muslims really think: An answer to a recent Gallup study, based on a ‘World Values Survey. New York: Nova Science Publishers.
- Van der Meer T. & Tolsma J. (2014). Ethnic diversity and its supposed detrimental effects on social cohesion. Annual Review of Sociology, 40(1): pp. 459-78.
- Van Hiel A. (2016). Iedereen racist. De multiculturele droom ontleed. Tielt: LannooCampus.
racisme - sociale media - samenleven
Samenleving & Politiek, Jaargang 24, 2017, nr. 2 (februari), pagina 22 tot 30
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.