Op 12 oktober 2015 won Angus Deaton de Nobelprijs Economie. Volgens de traditie wordt de winnaar telefonisch op de hoogte gebracht om 12 uur Zweedse tijd. Door het tijdsverschil valt het belangrijke telefoontje om 6 uur ’s ochtends aan de Amerikaanse Oostkust, met een korte en rusteloze nacht voor veel Amerikaanse economen tot gevolg. Deaton vertelde dat hij verbaasd en een beetje argwanend reageerde toen zijn telefoon heel vroeg overging. Als dit maar geen flauwe grap is, spookte door zijn hoofd. Deze reactie illustreert de kritische en enigszins sceptische manier waarop Deaton aan onderzoek doet. Deatons collega’s waren minder verrast over de keuze van het Nobelcomité. Mijn eigen studenten kunnen getuigen dat Deaton telkens één van mijn topfavorieten was in de jaarlijkse Nobel pronostiek. Niet omdat ik een glazen bol heb, maar omdat Deaton één van de belangrijkste economen van zijn generatie is. Laat me kort toelichten waarom dat zo is.
70 jaar geleden wordt Deaton geboren in het Schotse Edinburgh. Hij schreef zijn doctoraat in Cambridge. Na een korte passage in Bristol verhuisde hij in 1983 naar de Woodrow Wilson School in Princeton. In dit multidisciplinair instituut is Deaton één van de intellectuele zwaargewichten van een bijzonder productieve generatie sociale wetenschappers. Deaton is de derde Nobelprijswinnaar in de afgelopen 15 jaar van de Woody Woo, zoals het instituut in Princeton genoemd wordt, na Daniel Kahneman in 2002 en Paul Krugman in 2008.
Het werk van de intellectuele duizendpoot Deaton samenvatten, is niet eenvoudig. Het is ‘hard core’ economisch en multidisciplinair, breed en gedetailleerd, theoretisch en empirisch tegelijkertijd. Deaton werkte vooral, maar niet uitsluitend, aan de analyse van consumptie, armoede en welvaart. Zijn bijdragen zijn meestal technisch zeer gesofisticeerd. Nooit zijn ze echter het soort van elegante - maar wereldvreemde - sudoku’s die theoretische economen vandaag graag aan mekaar voorleggen. Deatons werk heeft steeds praktische en maatschappelijk relevante implicaties. Het Nobelcomité zag drie belangrijke verwezenlijkingen in het werk van Deaton. Ik overloop ze even kort.
DRIE VERWEZENLIJKINGEN
Begin jaren 1980 realiseerde Deaton een aantal belangrijke doorbraken in de analyse van consumentengedrag. Op dat moment waren de bestaande modellen gebouwd op restrictieve veronderstellingen die vaak de toetsing met de empirische realiteit niet doorstonden. Samen met John Muellbauer uit Oxford stelde Deaton in 1980 het zogenaamde ‘Almost Ideal Demand System (AIDS)’ voor als alternatief. Niettegenstaande de ongelukkige acroniem, vormde het model de basis van de moderne analyse van consumentengedrag. Dergelijke gedragsmodellen zijn belangrijk vanuit theoretisch oogpunt, maar spelen ook een cruciale rol in de praktische welvaartsanalyse van verschillende overheidsinterventies. Deatons werk laat economen vandaag toe om de gevolgen van een wijziging in het btw-tarief, een taxshift of een vettaks op voorhand te berekenen en vooral ook om er een gedetailleerde welvaartsanalyse van te maken.
Ten tweede speelde Deaton een belangrijke voortrekkersrol in de statistische analyse van de vraag hoeveel consumenten sparen en hoe ze hun consumptie uitspreiden in de tijd. Om langetermijnvoorspellingen van dergelijke modellen te kunnen toetsen en ze daarna aan te passen waar nodig, volgen onderzoekers idealiter het gedrag van een groep consumenten gedurende een lange periode. Jammer genoeg zijn dergelijke panel datasets duur en dus schaars. Vandaag beschikken we in België bijvoorbeeld niet over een dergelijke panel dataset. Naast zijn theoretische bijdragen over consumptie, sparen en inkomensschokken presenteerde Deaton ook een pragmatische oplossing voor het probleem van de ontbrekende panel data: het zogenaamde pseudo-panel. Ondertussen is het pseudo-panel een standaardinstrument geworden in de toolbox van empirische sociale wetenschappers.
Ten derde. Deaton is vooral geïnteresseerd in het consumptiegedrag van de allerarmsten in de wereld. Zijn pionierswerk en de samenwerking met de Wereldbank begin jaren 1980 introduceerden huishoudsurveys in ontwikkelingseconomie. Deze aanpak hielp om ontwikkelingseconomie te transformeren van een theoretisch onderzoeksdomein van geaggregeerde fenomenen naar een sterk empirisch gedreven domein waar micro-data centraal staan. De introductie van huishoudsurveys liet onderzoekers toe om armoede in ontwikkelingslanden gedetailleerd in kaart te brengen. Deatons werk over de vraag hoe inkomens op gepaste wijze gecorrigeerd kunnen worden voor prijsverschillen tussen landen, laat bovendien toe om internationale vergelijkingen van deze armoedecijfers te maken.
THE GREAT ESCAPE
Het werk van Angus Deaton transformeerde verschillende domeinen binnen de economische wetenschap door de deuren tussen theoretisch en empirisch onderzoek open te gooien. Deze geïntegreerde benadering leidde vaak tot verrassende, tegenintuïtieve en controversiële bevindingen. Deatons eigenzinnige en data-gedreven aanpak is daarom moeilijk in een ideologisch vakje te duwen. Niettegenstaande zijn focus op armoede en de allerarmsten van de wereld, is Deaton niet echt een lieveling van politiek links (in tegenstelling tot Nobelprijswinnaars Amartya Sen, Joseph Stiglitz en Paul Krugman). In zijn meest recente boek The Great Escape. Health, Wealth and the Origins of Inequality (2015) toont Deaton zich genuanceerd over de gevolgen van ongelijkheid en ronduit kritisch voor ontwikkelingshulp.
The Great Escape gaat over de oorsprong van ongelijkheid en leest als een thriller. Het boek gebruikt de metafoor van de gelijknamige oorlogsfilm uit 1963 waarin een groep krijgsgevangen probeert te ontsnappen uit een kamp in de Tweede Wereldoorlog. Deaton vergelijkt vooruitgang met een soortgelijke ontsnapping aan armoede en vroegtijdige sterfte. Het is een optimistisch boek, ware het niet dat een grote groep krijgsgevangen noodgedwongen achterblijft in het kamp (dit zijn de ontwikkelingslanden). Vooruitgang leidt zo automatisch tot een verhoogde ongelijkheid. Deaton ziet ongelijkheid echter niet noodzakelijk als iets slechts. Ongelijkheid kan bijdragen tot verdere vooruitgang door mensen prikkels en inspiratie te geven om zelf ook te ontsnappen. Tegelijkertijd bespreekt hij de politieke gevaren van hoge ongelijkheid en van exuberante lonen in de financiële sector die de meest getalenteerde studenten wegkapen van maatschappelijk meer waardevol werk.
Deaton is kritisch over ontwikkelingshulp, vooral wanneer het gaat over grote sommen budgethulp. In ontwikkelingslanden, waar donoren voorzien in een belangrijk aandeel van de inkomsten van de overheid, hoeft deze overheid immers niet meer in dialoog te gaan met haar burgers over de hoogte van de belastingen. Budgethulp ondermijnt zo de politieke instituties van deze ontwikkelingslanden. Deaton is daarom kritisch over de doelstelling om 0,7% van het bbp aan ontwikkelingshulp te besteden. Als alternatief voor budgethulp stelt hij kennisoverdracht, eerlijkere handelsovereenkomsten en meer open migratie voor.
Deatons werk beperkt zich niet tot klassieke economische vragen. De multidisciplinariteit én praktische organisatie van de Woodrow Wilson School zitten daar allicht voor iets tussen. Samen met de psycholoog en zijn voormalige buurman aan de Woody Woo, Daniel Kahneman, bestudeerde Deaton het effect van inkomen op geluk en subjectief welzijn. Heel recent publiceerde Deaton samen met zijn vrouw Anne Case een invloedrijke studie over de alarmerende hoge sterftecijfers onder blanke Amerikanen van middelbare leeftijd. Niet toevallig zit het koppel economen nu in een gang omringd door epidemiologen en artsen. Deaton is zelf voorstander van een gezonde disciplinaire mix in de universitaire gangen en een regelmatige herschikking van de bureaus onder professoren.
Het ganse oeuvre van Deaton is een wisselwerking tussen een gedetailleerde analyse van data en een rigoureuze theoretische modellering. Deaton maakte niet alleen belangrijke theoretische bijdragen en vernieuwende empirische analyses, zijn grootste verdienste zit hem in de uitzonderlijk vruchtbare én maatschappelijk relevante combinatie van theorie en empirie.
Koen Decancq
Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, UA en de Woodrow Wilson School, Princeton University
Samenleving & Politiek, Jaargang 22, 2015, nr. 10 (december), pagina 61 tot 63
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.