Nu blijkt dat verschillende publieke voorzieningen onbetaalbaar en minder toegankelijk dreigen te worden en de vrije markt zichzelf niet naar behoren reguleert, staat onze samenleving onder spanning. Maar, parallel aan deze evolutie, vindt in het bijzonder in landen waar de privatisering de afgelopen decennia het verst werd doorgedreven, een nieuwe kleine revolutie plaats. De burger neemt het heft in eigen handen, vormt kleinschalige collectieven en daagt de markt uit, onder andere met samenaankoopinitiatieven.1 Welke lessen van historische burgercollectieven kunnen we trekken voor een coöperatieve toekomst?2
BURGERCOLLECTIEVEN
Overal in Europa schieten de burgercollectieven als paddenstoelen uit de grond. Sommige nationale overheden, zoals de Cameron-regering in het Verenigd Koninkrijk, moedigen deze ontwikkelingen aan.3 Elders, bijvoorbeeld in Nederland, ziet men van hogerhand wel allerlei opportuniteiten in deze ontwikkelingen van onderop, maar zoeken ambtenaren en politici nog naar een modus operandi. Na ongeveer twee eeuwen van individualistisch gedachtegoed lijkt het denken in samenwerkingsverbanden weer aan terrein te winnen. Burgers lijken zich meer en meer bewust te worden van de oplossingen die zij voor zichzelf en voor elkaar kunnen creëren, tegelijkertijd heeft de overheid ook meer oog gekregen voor het potentieel van burgers en samenwerkingsverbanden, vaak geïnspireerd door besparingsmaatregelen. Historische voorbeelden daterend van voor het ontstaan van de natiestaat leren ons dat burgers in staat zijn tot zelf-beheer van collectieve goederen, op een efficiënte en effectieve manier, en dat zij een samenleving veerkrachtig kunnen maken. Maar om deze een echte kans te geven in het huidige markt-en-staat-bestel moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden.
NIL NOVI SUB SOLE? HET COLLECTIVITEITSDENKEN IN HISTORISCH PERSPECTIEF
Tijdens de Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd voorzag een groot deel van de bevolking - zowel in de stad (o.a. gilden) als op het platteland (o.a. gemene gronden) - in zijn behoeften via collectiviteiten; eeuwenlang werden zowel (semi-)publieke als private goederen door burgercollectieven geproduceerd. Burgers verenigden zich onderling in collectieven tegen risico’s, maar ook om specifieke economische voordelen - bijvoorbeeld via samenaankoop van grondstoffen - te bekomen. Deze geïnstitutionaliseerde vorm van collectieve actie werd van onderop georganiseerd om sociale en economische probleem op te lossen waar individuen mee worstelden maar waar als groep een efficiënte en effectieve oplossing voor konden worden bedacht. Dat deze verbanden geïnstitutionaliseerd raakten, betekent dat er formele afspraken werden gemaakt over de regels waaraan alle leden zich zouden houden, en dat deze regels door de leden zelf opgesteld werden. Behalve gilden en samenwerkingsverbanden van boeren waren er nog tal van andere vormen van zogenoemde Instituties voor Collectieve Actie (ICA’s) in de geschiedenis van Noord-West Europa. Denk bijvoorbeeld aan water- en heemraadschappen en begijnhoven. Hoewel deze ICA’s uit het verleden danig van elkaar verschilden, hebben ze ook een aantal gemeenschappelijke kenmerken. De instituties werden van onderop gevormd in lokale context, en over het algemeen gedoogd door de overheid. Ze werden opgericht ten behoeve van de leden, maar hadden een bredere sociale doelstelling (denk hierbij aan weduwe- en armenzorg). Een derde kenmerk is dat zij niet vertrokken vanuit het delen van eigendom maar van gebruiksrechten over gemeenschappelijke goederen en diensten; de eigenlijke eigendom van de goederen in kwestie was vaak niet eens in handen van de gebruikers, maar van een lokaal heerschap met wie hierover langetermijnafspraken gemaakt werden. De ICA’s waren gebaseerd op zelfbestuur. Dit wil zeggen dat regels werden opgesteld door de leden voor de leden. Deze regels gingen over toegang tot, en gebruik van, het collectieve goed. Door middel van sociale controle werd in de gaten gehouden of de gebruiksregels werden nageleefd; de sociale controle werd ingezet met het oog op een preventief effect op slecht gedrag en zorgde ervoor dat kosten voor controle laag werden gehouden. Tegenwoordig zien wij sociale controle als iets negatiefs maar binnen ICA’s werd het actief benut om erger te voorkomen. De collectieven stelden ook sanctioneringregels op om overtreders te bestraffen.
Het gedrag van de leden van ICA’s werd beïnvloed door een systeem van wederkerigheid. Men handelde in het collectieve belang omdat ervan uit kon worden gegaan dat het collectief ook het belang van het individu behartigde; handelingen werden wederkerig beantwoord, zo was de grondgedachte. De onderlinge reciprociteit werd verhoogd door sociale controle en door de hoge mate van afhankelijkheid van de gebruikers van de institutie. Vele domeinen van het menselijk leven - inkomen, zorg - waren in de historische samenleving verbonden aan het collectief. De collectieven hadden een gecombineerde economische en sociale doelstelling waardoor ‘slecht gedrag’ op economisch vlak ook sociale gevolgen kon hebben, en reciprociteit complementair werd. Een verantwoordelijke houding werd op die manier efficiënt afgedwongen bij de leden van het collectief.
Omdat de directe belanghebbenden verantwoordelijk waren voor zowel het opstellen van de regels als het naleven hiervan, waren de regels over het algemeen doeltreffend geïnternaliseerd door de leden. De leden beslisten gezamenlijk over regelgeving en beheer, waardoor Instituties voor Collectieve Actie (ICA’s) flexibel genoeg waren om zich adequaat en snel aan te passen aan veranderende omstandigheden. Door collectieve goederen gemeenschappelijk te gebruiken en te beheren, konden ICA’s de negatieve effecten van de markt op de leden en collectieve goederen beperken. ICA’s waren er op gericht zowel risico’s als voordelen te delen. Bij risico’s valt te denken aan natuurlijke risico’s (slechte weersomstandigheden), bedrijfsrisico’s (investeringen en rechtsbijstand) en sociale risico’s (ziekte, begraafkosten, weduwen- en wezenvoorzieningen). Voordelen die het samenwerken in collectieven kon bieden, kwamen veelal voort uit het opereren op grote schaal; investeringskosten konden naar beneden worden gebracht, goederen en diensten konden in bulk worden ingekocht en kosten voor rechtsbijstand konden worden gedeeld. Bovendien werd kennis uitgewisseld en opgenomen in het sociaal kapitaal van het collectief. Tevens kon het collectief, vanwege de grote schaal, zich sterk maken tegen autoriteiten. Een belangrijke functie van de ICA’s was dan ook de belangen van de leden te behartigen bij de stedelijke regering.
De keuze voor het gezamenlijke beheren en gebruiken van publieke goederen bracht ook risico’s met zich mee. Het gevaar dat individuen disproportioneel gebruik maakten van de voordelen die een collectief biedt, zonder rekening te houden met het algemeen belang, is van alle tijden. Naar deze strijd tussen individueel en collectief belang wordt in de wetenschap verwezen met de term ‘sociaal dilemma’. Vooral wanneer een collectief goed slechts in beperkte mate beschikbaar is of mensen er niet goed van kunnen worden buitengesloten, kan zogenoemd free-riders gedrag schadelijk zijn. ICA’s werden opgezet om voordelen van collectiviteit te behouden en het sociale dilemma te overkomen, althans binnen de groep van legitieme gebruikers. Door duidelijke regels over gebruik en beheer op te stellen en ook de gebruikers zelf in te zetten voor de controle, kon goed gedrag worden afgedwongen en wederkerigheid op de lange termijn worden gegarandeerd op een relatief goedkope en efficiënte manier.
DE HERONTDEKKING VAN HET COLLECTIEF
Het collectiviteitsdenken kwam onder druk te staan vanaf het einde van de 18de eeuw, ten gevolge van o.a. de verdere ontwikkeling van de vrije markt, de natiestaten, het Verlichtingsdenken, centralisering en liberalisering. De idee dat produceren en beheren op individuele wijze effectiever en efficiënter werkte, maakte dat collectieven onder druk kwamen te staan; de nieuwe, nationale wetgeving zorgde ervoor dat collectieve bedrijfsvoering goeddeels uit het organisatierepertoire verdween. Vanaf het einde van de 18de eeuw heeft de staat de voorziening van collectieve goederen ook naar zich toe getrokken. Deze ontwikkeling zette zich verder door met de opbouw van de verzorgingsstaat. In de jaren 1980 werd echter duidelijk dat de overheid in veel gevallen niet blijvend kan voorzien in publieke diensten; de verzorgingsstaat bleek onhoudbaar. De voorziening van publieke diensten werd voor een groot deel afgeschoven richting de markt in de vorm van liberalisering en door nieuwe coalities tussen markt en staat in de vorm van Public-Private partnerships.
Gedurende de afgelopen twee eeuwen is door het verdwijnen van het collectiviteitsdenken de overtuiging gegroeid dat er slechts twee vormen van governance zijn die het produceren van goederen of leveren van diensten kunnen mediëren: dit gebeurt ofwel door de overheid, ofwel door de private markt, door de bedrijfswereld. Het burgercollectief als derde partij is hierdoor opzij geschoven als een adequate vorm van governance. Ondanks de hernieuwde interesse in collectieve actie tijdens de bloeiperiode van de coöperatie - waarvan de Vooruit uiteraard een eminent voorbeeld is - is tot op vandaag het economisch handelen als collectief ondergeschikt aan markt- of overheidsgebonden organisatie. Rond 2005 kwam er echter een keerpunt in het denken over de verhoudingen tussen de overheid, de markt en de burger. De verzorgingsstaat bleek niet houdbaar, de voorziening in publieke diensten kwam bovendien extra onder druk te staan door het afnemen van economische groei. Het afgelopen jaar zijn, mede onder invloed van de huidige economische crisis, een aantal opvallende ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt; burgers nemen steeds meer het heft in eigen handen en gaan als groeperingen eigen zorg, zorgverzekering, energievoorziening enzomeer organiseren.
Deze herontdekking van het collectieve denken kan voor een deel verklaard worden door de crisis: de bestaanszekerheid van veel mensen komt onder druk te staan; wellicht is het deze toename van risico’s die mensen bereid maakt het eigen belang te scharen onder het collectieve belang. Mensen lijken weer meer bereid in wederkerigheidstermen te denken; door nu iets bij te dragen kan op de lange termijn voordeel worden behaald. Desondanks liggen er waarschijnlijk meer fundamentele, langlopende processen aan de grondslag van de herontdekking van burgercollectieven dan de crisis. Het gebrek aan goede en betaalbare publieke goederen en diensten en het niet ingelost worden van de beloftes van privatisering van deze diensten is wellicht de belangrijkste reden waarom mensen zich in collectieven verbinden om zelf in bepaalde ‘publieke’ goederen te voorzien.
Collectieven van burgers zouden, mits aangepast aan de huidige context, weer kunnen bijdragen aan de voorziening van publieke diensten en goederen. De mens is in essentie in staat tot samenwerking, dit is iets dat de afgelopen twee eeuwen in vergetelheid is geraakt, maar eeuwenlang is bewezen. De mens is gestopt met samenwerken omdat we tweehonderd jaar lang hebben kunnen profiteren van alle voordelen die economische groei met zich mee brengt: de individualistische homo economicus heeft hoogtij gevierd. Noordwest-Europa heeft lang kunnen teren op deze groeispurt. Nu blijkt dat er andere kapers op de kust zijn en onze economieën niet noodzakelijkerwijs blijven groeien. Hierdoor verandert onze situatie. Dit heeft belangrijke consequenties voor de samenleving. Het wordt daarom tijd dat we nadenken over de implicaties. Wat zijn in deze tijden nu precies de verantwoordelijkheden van burgers? Hierbij moet worden bedacht dat wanneer burgers verantwoordelijk worden gehouden voor het collectieve goed, zij tevens de mogelijkheid moeten krijgen mee te werken aan en denken over het beheer hiervan. Het gaat hier om het ‘Do ut des’-principe: ik geef met de verwachting dat een ander mij hier iets voor terug geeft. Dit principe van reciprociteit ligt in de kern van de werking van samenwerkingsverbanden, het is de wederkerigheid die mensen aanzet tot bijdragen aan het collectieve goed. Het gaat hier dus niet om een idealistisch idee van een groep altruïsten die bijdragen zonder de verwachting daar ooit iets voor terug te krijgen. Het gaat wél om een ander mensbeeld dan dat van de homo economicus, de derde weg gaat uit van de homo reciprocans. Deze wil in zekere zin ook zijn eigen belang dienen, maar werkt samen met anderen om dit te bereiken en denkt hierbij aan de lange termijn. Om burgers verantwoordelijkheid te laten nemen voor collectieve goederen zullen zij moeten kunnen vertrouwen in het instituut dat deze goederen beheerd, ze moeten ervan op aan kunnen dat handelingen wederkerig zullen worden beantwoord.
NIEUWE TIJDEN, NIEUWE UITDAGINGEN EN NIEUWE KANSEN
Dit is geen pleidooi voor een terugkeer naar het oude, middeleeuwse, gildesysteem. De tijden zijn veranderd; dit brengt zowel kansen als uitdagingen met zich mee. Hedendaagse burgercollectieven zijn er, evenals de historische Instituties voor Collectieve Actie (ICA’s), op gericht een specifiek probleem te overkomen. Een belangrijk verschil tussen de vroegere ICA’s en hedendaagse burgercollectieven is echter dat de doelstellingen van collectieven tegenwoordig veel specifieker gericht zijn op één bepaalde nood, bijvoorbeeld het organiseren van zorg, of het opwekken van energie. Historische ICA’s, opgericht om zekerheid op de lange termijn te bieden, waren gericht op zowel bestaans- als sociale zekerheid. De meeste voorzieningen in de hedendaagse maatschappij zijn opgedeeld in aparte organisaties. Dit heeft voordelen, maar hieraan kleven ook nadelen als het gaat om de effectiviteit van collectief handelen. Het samenbrengen van verschillende doelstellingen binnen hetzelfde burgercollectief versterkt ook de interne bereidheid tot wederkerig handelen. Wederkerigheid kan bewerkstelligen dat mensen zich beter naar de collectieve norm voegen; wanneer dit systeem op meerdere domeinen werkzaam is kan het effect worden gestapeld. Waar vroeger economische en sociale doelstellingen samenkwamen en het controle- en sanctioneringmechanisme samenwerking op beide terreinen versterkte, kunnen hedendaagse burgercollectieven niet van deze complementaire reciprociteit profiteren. Nieuwe tijden bieden echter ook nieuwe kansen; moderne technieken maken samenwerking tussen onzichtbare gebruikers mogelijk, op digitale platforms wordt bewezen dat mensen bereid zijn anderen te vertrouwen en bij te dragen aan het collectieve goed, zolang er duidelijke afspraken zijn voor de procedure die zij begrijpen en aanvaarden.
Nog een verschil tussen heden en verleden is dat de tegenwoordige collectieven veel en wederzijds interactie met de markt en de overheid hebben. De interactie tussen collectieven en de markt vindt op twee manieren plaats. Enerzijds door middel van collectieve consumptie. Hierbij kan het gaan om burgers die samen een goed gaan beheren, denk hierbij bijvoorbeeld aan het delen van een auto in een buurt en delen van virtuele bestanden via een portal als eMule. Dergelijke collectieven kennen een peer to peer vorm: het initiatief is gebaseerd op gezamenlijk, gelijkwaardige beheer tussen gelijken. Ook kunnen collectieven als één consument de markt betreden; door aankoopkracht te bundelen kunnen mensen samen de kritische massa vormen die nodig is om een bepaald goed of dienst te laten produceren of voordeliger af te nemen. De markt kan ook collectieven aanspreken, denk hierbij bijvoorbeeld aan Nederlandzoektenergie of Groupon; deze bedrijven kunnen zo een kritische massa bereiken.
Anderzijds gaan collectieven in sommige gevallen ook commerciële engagementen aan. Hiervan zijn voorbeelden in de non-profitsector, zoals Linux. Open source software is op zich vrij toegankelijk en wordt door de input van het collectief verbeterd en getest, maar het gebeurt dat deze collectieven vervolgens het marktterrein betreden om hun diensten tegen betaling aan te bieden. Maar het meest voor de hand liggende voorbeeld zijn toch de coöperaties. Coöperaties hebben het afgelopen jaar veel aandacht gekregen; 2012 was het Verenigde Naties jaar van de Coöperatie.
De interactieve relatie tussen burgercollectieven, de markt en de staat biedt veel mogelijkheden, voor alle partijen. Tevens kan dit aanzetten tot het overdenken van de dominantie van markt en staat in het aanbieden van publieke diensten en goederen; door burgers te zien als een derde partner kan de institutionele diversiteit in de samenleving, en zo ook de veerkracht van die samenleving, verhoogd worden.
DE WEG NAAR MEER INSTITUTIONELE DIVERSITEIT
Dat er vertrouwen is in de oplossing van burgers is de afgelopen tijd wel gebleken. Hoe het potentieel van burgers benut moet worden, blijft echter een heikel punt. Verschillende partijen zien in de opkomst van burgerinitiatieven dé oplossing voor problemen rondom de economie en verzorgingsstaat. Maar geïnstitutionaliseerde samenwerkingsverbanden bieden niet de oplossing voor de crisis, eerder een middel dat op de lange termijn kan bijdragen aan de veerkracht van de samenleving als geheel. Wanneer burgers en hun instituties aanvaard worden als derde partner, dan pas kan worden gebouwd aan meer institutionele diversiteit. Hierdoor kunnen markt, staat en samenleving minder kwetsbaar worden voor veranderingen en crisissen.
De ‘collectieve oplossing’ moet de kans krijgen zich uit te breiden maar moet hierbij eveneens recht hebben op het maken van fouten, en zelfs op falen. Dat de overheid niet te veel wil loslaten omdat zij de eindverantwoordelijkheid draagt is niet verwonderlijk, maar bedacht moet worden dat er nu ook veel uit handen wordt gegeven, kijk maar naar privatiseringen. In ons huidige systeem steunt de overheid de markt volledig, ook wanneer het mis gaat. Falende bedrijven worden niet of nauwelijks tot de orde geroepen en ongeacht of er fouten worden gemaakt behoudt de overheid het vertouwen in marktoplossingen. Het is vreemd dat er vanuit gegaan wordt dat de anonieme markt wél allerhande problemen kan oplossen, maar burgers niet. Wanneer burgerinitiatieven als volwaardige derde partner worden gezien, dienen zij evenveel recht op slagen en falen te krijgen als markt- of overheidsalternatieven. Dit wil zeggen dat alle oplossingen, of die nu door de markt, staat, burger of een combinatie van aanbieders worden geproduceerd, op gelijke voet geëvalueerd moeten worden. Alleen dan kan worden bepaald welke partner, of welke combinatie van partners, de beste oplossing biedt voor een bepaald probleem. Het is noodzakelijk dat we creatief gaan nadenken over mogelijkheden in organisatievormen, om zo de institutionele diversiteit te vergroten. De overheid is hiervoor van uitermate groot belang, maar heeft daarin nog een lange weg te gaan.
De overheid kan bijdragen aan de uitbouw van institutionele diversiteit door de dominantie van staat en markt op het gebied van publieke diensten te doorbreken. Door meer organisatievormen toe te staan en te stimuleren, kunnen instituties - en dus de samenleving - veerkrachtiger worden. Het verleden kan ons leren dat Instituties voor Collectieve Actie (ICA’s) het potentieel hebben crisissen te verzachten voor diegenen die erbij zijn aangesloten. Deze historische collectieven functioneerden naar huidige economische maatstaven niet optimaal. Het streven was dan ook niet het maximaliseren van winst of output. Getracht werd het gebruik en beheer van collectieve goederen op haalbaar niveau te realiseren, waardoor het goed over de lange termijn houdbaar en bereikbaar zou blijven voor diegenen die erbij betrokken waren, ook in de mindere tijden. Tegenwoordig worden collectieve diensten aangeboden op het domein van de markt of staat, of een combinatie hiervan. Hierdoor zijn we kwetsbaar voor het falen van die twee aanbieders. We zien nu dat beide aanbieders potentie tot falen in zich hebben. Het zoeken naar de beste aanbiedingsvormen op specifieke domeinen met toelating van oplossingen door burgers (of burgers in combinatie met markt en/of staat) kan hierbij dus helpen en is bij uitstek een taak van de overheid. Kinderopvang kan beter worden georganiseerd door een samenwerkingsverband van burgers, gesteund door de lokale overheid. De overheid en samenleving kunnen zoeken naar de juiste oplossing per domein; welke publieke goederen en diensten hebben baat bij een grotere rol voor burgercollectieven?
We weten dat het systeem waar we nu in leven niet houdbaar is. Het heeft lang naar behoren gefunctioneerd, maar de grenzen worden nu afgetast. Maar het systeem kan falen, het is daarmee geen wetmatig gegeven voor succes. Het positieve is dat de mogelijkheden niet zijn uitgeput, we kunnen nadenken over alternatieven. Hierbij moeten we in het achterhoofd houden dat het huidige systeem niet onfeilbaar is en dat andere oplossingen de institutionele diversiteit kunnen verrijken. Dit is dus geen of-of verhaal, maar een en-en verhaal. Vooral dient het besef door te dringen dat het perfecte model niet bestaat: markt en staat kunnen falen, burgerinitiatieven ook.
We zijn aangekomen bij een moment waarop de overheid en burgers elkaar tegemoet kunnen en moeten treden. Om collectieven van burgers een kans te geven dient de overheid het potentieel van dergelijke oplossingen te herkennen en erkennen. Een deel van de verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de collectieven zelf; door succes en effectiviteit van het initiatief wel uit te dragen kunnen zij serieus genomen worden. Hierdoor kan beleid beter aan collectieve oplossingen worden aangepast. Tevens kan duidelijk worden dat de overheid niet bij alle aspecten van de werking van burgercollectieven betrokken hoeft te zijn, maar juist een ondersteunende rol kan spelen daar waar de collectieven problemen ervaren. De meeste potentie en tevens de grootste uitdaging is hierbij gelegen in een nog te beginnen dialoog tussen de overheid en burgercollectieven, maar dit kan alleen wanneer de initiatieven actief hun potentieel kenbaar maken.
Momenteel zijn burgerinitiatieven slechts een marginaal verschijnsel in het gehele spectrum van aanbieders van publieke voorzieningen. Dat de overheid zich richt op een aantal succesvolle voorbeelden is niet verwonderlijk: het beleid functioneert op basis van blauwdrukken die omwille van de efficiëntie zo breed mogelijk dienen worden geïmplementeerd. Maar precies daar gaat het vaak mis; burgercollectieven zijn bij uitstek lokaal verankerd, doordat burgers de problemen die zij ervaren zelf oplossen zijn de oplossingen uitermate contextspecifiek. De idee dat een blauwdruk van een ideaal burgercollectief overal kan worden toegepast, is een illusie.
PUBLIC COLLECTIVE PARTNERSHIPS
Om burgercollectieven te ondersteunen kan tevens worden gedacht over het bieden van een juridisch en operationeel raamwerk; ook zou de overheid bepaalde obstakels die collectieven ondervinden kunnen afbreken. Het juridisch kader waarin collectieven nu opereren, een wirwar aan regels en formaliteiten, belemmert heterogeniteit en contextgeboden functioneren. Om een collectief te beginnen heb je nu behoorlijk veel kennis van zaken, lef en kapitaal nodig; hierover beschikken met name hoger opgeleiden. Juist de lagere inkomensgroepen zouden veel baat kunnen hebben bij samenwerkingsverbanden die zelfbeschikking als uitgangspunt nemen; er valt dan ook veel te winnen bij collectieven van sociaal zwakkere lagen van de samenleving. Om dit makkelijker te maken zou het aanzienlijk helpen wanneer er een juridisch raamwerk wordt aangereikt, waardoor het eenvoudig en begrijpbaar wordt hoe een burgercollectief op te zetten. De overheid zou daadwerkelijke een derde weg kunnen creëren, in de vorm van Public-Collective-Partnerships, waarbij zowel de verplichtingen als de voordelen van het beheer van collectieve goederen door burgers opgepikt wordt.
Door de kleinschalige vorm van lokale samenwerkingsverbanden kan kort op de bal worden gespeeld, door verhoogde sociale controle werken preventie en detectie. De collectieve vorm kan in deze sector bovendien handvaten bieden om inter-generationele oplossingen te bedenken. Er bestaan momenteel wel initiatieven die zich bezig houden met inter-generationele en informele zorg, maar deze bieden in hun huidige vorm nog te weinig garantie op wederkerigheid waardoor de meerderheid van de bevolking er onvoldoende vertrouwen in heeft. Ook initiatieven die werken met alternatieve muntsoorten, zoals het LETS-systeem, bieden geen werkelijke oplossing om het sociale dilemma te overkomen; deze systemen garanderen in hun huidige vorm geen wederkerigheid op de lange termijn.4 Een alternatief geldsysteem zou pas echt waarde krijgen wanneer iemand die zijn oude buurvrouw helpt tijdens ziekte er met grote zekerheid kan van uit gaan dat hij over twintig jaar zelf bij zijn buren kan aankloppen voor hulp. Het vertrouwen in de robuustheid van dergelijke collectieven ontbreekt nu nog. Er is een gebrek aan creatieve ideeën die de complexe problemen van de huidige maatschappij kunnen aanpakken. Om hiertoe een aanzet te geven is het interessant eens te fantaseren over een transgenerationele coöperatie (zie kadertekst).
|
Gedachte-experiment: de transgenerationele coöperatie
Denk hier eens over na: wat nu als meerdere generaties zich in een coöperatie verenigen om in het heden en in de toekomst hulp aan elkaar te bieden? Een transgenerationele coöperatie zou twee belangrijke sociale vraagstukken kunnen aanpakken: kinderopvang en ouderenzorg. Stel je nu eens voor dat grootouders bij de geboorte van hun kleinkinderen investeren (in de vorm van aandelen) in een coöperatie om kinderopvang te bekostigen. Er zijn twee redenen waarom mensen in die leeftijdsfase een investering zouden kunnen en willen doen: zij zijn kapitaalkrachtig (geen thuiswonende kinderen en wellicht nog aan het werk) en hebben binnen afzienbare tijd zelf behoefte aan zorg. Een bijkomende reden is dat de grootouders via de coöperatie kapitaal kunnen overdragen aan hun eigen kinderen, door hen de kosten van kinderopvang uit handen te nemen en hen in staat te stellen om te blijven werken. Hierbij zouden de grootouders de zekerheid krijgen op termijn zelf opgevangen te worden, in dezelfde coöperatie als hun kleinkinderen. De zorgvraag voor kinderen en ouderen kan goed in één omgeving gerealiseerd worden; onderzoek heeft aangetoond dat gecombineerde kinder- en ouderenopvang een positieve uitwerking heeft op beide partijen.
|
SAMENWERKEN MET DE BLIK OP DE TOEKOMST
De belangrijkste les die het verleden biedt is dat zelfbestuur door en voor burgers op lokaal niveau kan mits dit binnen een degelijke institutionele structuur gebeurt. Instituties voor Collectieve Actie (ICA’s) hebben zich over zeer lange perioden weten te handhaven, vele gilden en markegenootschappen hebben eeuwenlang goed gefunctioneerd. Dankzij de geïnstitutionaliseerde samenwerkingsverbanden waren belanghebbenden in staat het beheer van publieke goederen op duurzame wijze te handhaven. Wanneer het echt niet anders kon, konden overtreders van regels tot de orde worden geroepen door middel van sancties die per overtreding zwaarder werden. De historische instituties getuigden van een hoge mate van robuustheid en veerkracht: ze pasten zich aan aan veranderingen in de samenleving en konden zo de impact van crisissen te temperen. Juist omdat de ICA’s zich aanpasten aan lokale omstandigheden bestonden er veel variaties op het beheermodel waardoor het niet voor de hand liggend is om een ‘blauwdruk’ voor succesvolle ICA’s te ontwerpen. Een laatste historische les is dat het succes van ICA’s niet (enkel) afgemeten kan worden in termen van economische winst. De leden van instituties uit het verleden hadden als belangrijkste doelstelling het verzekeren van hun bestaan voor ogen en dit op lange termijn, juist ook voor generaties na hen, en dat succes laat zich niet enkel meten in economische termen.
De kern is dat de samenleving terug moet naar het denken in termen van wederkerigheid op de lange termijn. In essentie is dat ook de basis van de verzorgingsstaat: draag nu bij opdat je op termijn, wanneer nodig, een beroep kan doen op de zorg die nodig is. Maar, onder meer door privatisering en vermarkting van bepaalde aspecten van die verzorgingsstaat, is dit principe deels uitgehold en blijkt het model minder robuust dan eerst gedacht. Dat men tegenwoordig meer moeite heeft met het vertrouwen in instituties voor collectieve actie is niet verwonderlijk; het kortetermijndenken heeft de overhand genomen in beleid en realiteit.
Tine De Moor
Historica en hoofd van het onderzoeksproject naar allerlei vormen van Instituties voor Collectieve Actie (ICA’s) aan de Universiteit Utrecht
Noten
1/ In Nederland zijn er tal van voorbeelden van deze herleving van collectieve actie: ZZP’ers (Zelfstandigen Zonder Personeel) die zich onderling in zogenaamde Broodfondsen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid; crèches die door ouders worden bemand; coöperaties van buurtbewoners die hun eigen energie opwekken en gebruiken, en tal van zorgcoöperaties die in specifieke zorg binnen het eigen dorp willen voorzien.
2/ Het onderzoek voor dit artikel werd mogelijk gemaakt door financiering van de European Research Council onder het 7de Kaderprogramma (FP7/2007-2013)/ERC grant agreement n° 240928 ‘United we stand’). Zie ook www.collective-action.info.
3/ Voor een - niet uitputtend - overzicht van huidige instituties voor collectieve actie: www.collective-action.info/\_ICA\_Today.
4/ Zie voor gelijkaardige systemen: zorgflorijnen: www.nieuweoudedag.nl/Zorgflorijnen.pdf; ‘Seniorengenossenschafte’: www.movisie.nl/praktijkvoorbeeld/seniorengenossenschaften.
coöperaties - burgerinitiatieven - PPS (publiek-private samenwerking)
Samenleving & Politiek, Jaargang 20, 2013, nr. 4 (april), pagina 29 tot 38
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.