Lof der gezondheid. Van apologie tot utopie?
Is de Belgische gezondheidszorg perfect? Neen. Zijn er continue aanpassingen en grotere hervormingen nodig? Ja. Raakt Louis Ide met zijn boek een aantal prangende problemen aan? Ja. Zijn de oplossingen die hij voorstelt geloofwaardig? Neen, want te eenzijdig bekeken met een communautaire bril en te weinig met een sociale. Ziehier in een notendop een samenvatting en bespreking van het boek Lof der gezondheid. Van apologie tot utopie?.
Zoals Guy Peeters, voorzitter van het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten, het in zijn voorwoord terecht stelt: Louis Ide en het boek verdienen vooral lof omdat ze het debat over de gezondheidszorg aanwakkeren. Ide is een van de weinige parlementsleden die zich consequent verdiept in de complexe mechanismen van de ziekteverzekering.
Maar zij die een voldragen, volwassen en evenwichtige benadering van de gezondheidszorg zoeken, zijn er aan voor de moeite. Louis Ide zet, soms al explicieter dan anders, een zeer eenzijdige en communautaire bril op om deze boeiende sector te benaderen. Dat levert bijwijlen overtrokken en gekleurde passages op, zoals het heel lang uitgesponnen gevecht over de door het Riziv gebruikte cijfers over de regionale uitgavenverschillen.
Door alle problemen communautair te bekijken, wekt Ide de indruk dat ze als sneeuw voor de zon zullen verdwijnen eenmaal de gezondheidszorg Vlaams is geworden. Dit is noch een correcte noch een moedige analyse. De lezer die echt wil weten hoe Louis Ide en in het verlengde de N-VA het gezondheidszorgbeleid zien en welke moeilijke politieke keuzes ze zouden maken als ze aan het stuur zouden zitten, blijven grotendeels op hun honger zitten.
Tussen de lijnen zijn wel af en toe glimpen op vangen. Opvallend daarbij is dat die omfloerste glimpen niet noodzakelijk overeenstemmen met het openlijke rigiditeitdiscours dat Ide vooral ten aanzien van het zuiden van de taalgrens voert. Enige schizofrenie is de N-VA-senator blijkbaar niet vreemd.
Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in de passage over het referentiesysteem. Dat systeem kwam tot stand onder Frank Vandenbroucke, en legt de uitgavenlat gelijk voor een aantal standaardingrepen tussen ziekenhuizen. Of zoals Ide het samenvat ‘une prothèse à Bruxelles = een prothese in Veurne.’ Een verdedigbaar principe dat - net als de strijd tegen overconsumptie - een conditio sine qua non is voor het behoud en de versterking van het draagvlak van een solidair gefinancierde ziekteverzekering.
Maar op p. 22 houdt Ide een slag om de arm wanneer hij stelt dat deze ‘referentiebedragen enigszins de therapeutische vrijheid beperken.’ We kunnen moeilijk anders dan dit als volgt te vertalen. Referentiebedragen zijn goed voor zover ze de Waalse ziekenhuizen viseren. Maar als ook de Vlaamse ziekenhuizen in het vizier komen, wordt het grote principe ‘de therapeutische vrijheid’ al boven gehaald om verzachtende omstandigheden te pleiten.
Nog een voorbeeld. Ide trekt - terecht overigens - fel van leer tegen de hoge supplementen in ziekenhuizen, en de grote verschillen ter zake tussen ziekenhuizen en artsen. En dit onder de noemer: ‘Waarom worden er voor een persoonskamers in sommige ziekenhuizen tot 400% ereloonsupplementen aangerekend, en in andere maar 100%? Het antwoord kennen we: om inkomsten te genereren voor het ziekenhuis en de artsen in kwestie. Maar dit is niet te rechtvaardigen.’
Tot zover volledig akkoord. Ide zwijgt evenwel over een misschien nog prangender probleem - want een black box -, met name dat van de supplementen die zorgverleners in hun privépraktijk aanrekenen. Het is een van de uitdagingen voor de toekomst, om ten eerste deze supplementen in kaart te brengen, en ten tweede waar nodig ertegen op te treden. Blijft de onbeantwoorde vraag of de N-VA bereid is om Vlaamse artsen te verplichten supplementen kenbaar te maken in hun private praktijken?
Ide stelt in het boek expliciet dat de ‘gezondheidszorg morgen ook betaalbaar en voor iedereen toegankelijk moet blijven’, en dat hij een sluipende privatisering van de hand wijst. Maar aan de andere kant vindt hij dat werkloosheid geen parameter mag zijn bij het berekenen van gerechtvaardigde uitgaven, en meent hij dat denken in termen van rijk en arm achterhaald is.
Opmerkelijk voorts dat de N-VA-senator op een bepaald moment toegeeft ‘dat de opleidingsschool van de artsen voor een groot deel hun attitude en voorschrijfgedrag beïnvloeden.’ Hij deelt hiermee het inzicht van de Leuvense economieprofessor Erik Schokkaert, die door hem nochtans stevig op de korrel wordt genomen. In zijn studie ‘Defederalisering van de Belgische gezondheidszorg?’ bevestigt Schokkaert het bestaan van uitgaven- en praktijkverschillen, maar hij wijt die niet zozeer aan ‘regionale’ culturen maar eerder aan aanbod en scholing regionaal geclusterde verstrekkers. Of met andere woorden: verschillen tussen instellingen of verstrekkers zijn belangrijker dan verschillen tussen gewesten. Praktijkverschillen zijn onvermijdelijk in gezondheidszorgsystemen waarin de verstrekkers een grote mate van therapeutische vrijheid hebben.
Kortom: het boek van Ide is vooral lezenswaardig omdat het een aantal belangrijke werven in de gezondheidszorg opsomt. Ide kent de ziekteverzekering, hij weet wat de problemen zijn, hij weet wat de uitdagingen van de toekomst zijn. Zoals meer aandacht voor kwaliteit, meer digitalisering, een evolutie van acute naar chronische zorg en een doorgezette strijd tegen overconsumptie en overaanbod. Maar zij die een gedragen oplossing voor deze problemen willen vernemen, komen van een kale reis terug.
We kunnen dat Ide niet kwalijk nemen. Het is niet de opdracht van een N-VA-senator om een evenwichtige benadering van de gezondheidszorg op papier te zetten. Maar minstens had hij de inhoudelijke visie van N-VA inzake het Vlaams gezondheidszorgbeleid beter uit de doeken kunnen doen, zonder zich al te vaak te verschuilen achter het puur communautaire discours. En de indruk te wekken dat in een Vlaamse gezondheidszorg al de problemen van de baan zullen zijn. Want niets is minder waar.
Samenleving & Politiek, Jaargang 19, 2012, nr. 5 (mei), pagina 83 tot 85
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.