Het idee van ‘décroissance’ - ‘krimp’ of ‘ont-groeien’ in het Nederlands - gaat al lange tijd mee. Met de ecologische crisis van vandaag heeft het een nieuwe impuls gekregen en werd het ook enigszins aangepast. Toch blijft het idee heel wat vragen oproepen. In dit artikel wil ik de belangrijkste daarvan vermelden en pleiten voor een andere aanpak. Want onze ecologische voetafdruk verminderen is één ding, ont-groeien is echter iets helemaal anders. Dit is enerzijds een semantische discussie maar anderzijds ook een fundamenteel meningsverschil over onze toekomst.
WETENSCHAP EN ECONOMIE
Het idee van ‘décroissance’ - het is via een aantal Franse auteurs tot bij ons gekomen - is afkomstig van de Roemeense econoom Georgescu-Roegen. Hij stelde vast dat het westers economisch denken fundamenteel fout zat en paste de principes van de thermodynamica toe op de economie. Zo komt hij bij het idee van de ‘entropie’ dat aangeeft dat er geen oneindige groei mogelijk is en dat we in onze economische benaderingen rekening moeten houden met de ‘natuur’ die we met onze activiteiten ‘opgebruiken’. Natuurlijke hulpbronnen worden nu immers gebruikt zonder dat ze in rekening worden gebracht terwijl we nooit naar een originele situatie terug kunnen. Men kan het vergelijken met financieel kapitaal. Wie van zijn kapitaal leeft en dat opgebruikt weet immers ook dat het eindig is en er op zekere dag geen andere ‘uitweg’ is dan het bankroet. Het bankroet van de aarde zal echter definitief en onherroepelijk zijn. Vandaar dat we moeten stoppen met groeien en onze economische activiteiten drastisch moeten terugschroeven.
Verscheidene auteurs hebben verder gewerkt op het concept. In Frankrijk is Serge Latouche zonder meer de bekendste. Voor hem is deze ‘décroissance’ niet te verzoenen met het humanisme. Latouche is uitgesproken tegen de moderniteit, tegen ontwikkeling en tegen technologische ‘vooruitgang’. Herman Daly, in de Verenigde Staten, is een leerling van Georgescu-Roegen en bepleit een ‘steady-state’ economie waarbij hij een onderscheid maakt tussen ‘economische’ groei en ‘oneconomische’ groei die meer kosten dan baten met zich brengt.
Vandaag wordt het idee van de ‘krimp’ vooral door groenen verdedigd, soms op een radicale manier, soms in een meer genuanceerde versie zoals een ‘New Green Deal’ of de ‘welvaart zonder groei’ van de New Economics Foundation. Vooral deze laatste tekst laat zien dat de ideeën nog niet helemaal zijn uitgeklaard en dat er makkelijk een verkeerde indruk kan ontstaan.
Er blijven dus nog heel wat vragen en mij hebben de hardnekkige pleidooien voor ‘krimp’ nooit overtuigd. Dat is ook de reden waarom ik in dit artikel een paar argumenten wil aangeven die volgens mij tot een minder zwartgallige kijk op de toekomst leiden. Want ook al beloven de voorstanders van ‘krimp’ meer ‘geluk’, het lijkt me een eerder lichtvaardige belofte die niet zo makkelijk kan worden waargemaakt.
ANDERE INDICATOREN
De discussie over ‘krimp’ wordt vaak in de grootste verwarring gevoerd. Allerhande ideeën worden op tafel gegooid die vaak juist zijn, maar daarom niet noodzakelijk tot ‘krimp’ moeten leiden. Ik wil daarom beginnen met twee vaststellingen.
De eerste gaat over de indicatoren die worden gebruikt om onze welvaart te meten. Kritiek op het Bruto Nationaal Product (BBP) is zeer oud en zeer terecht. Het BBP geeft weer hoeveel we produceren, ongeacht de positieve of negatieve effecten van die productie op ons welzijn en op het leefmilieu. Een vernietigende natuurramp kan meer BBP - en dus meer ‘groei’- veroorzaken dan een dorpsfeest dat de sociale cohesie bevordert. Industriële activiteiten met hoge CO2-emissies zijn beter voor het BBP dan de werkzaamheden van een ambachtsman. Milieudiensten, zoals schone lucht en zuiver water zijn levensnoodzakelijk maar ‘gratis’ en worden dus niet meegerekend in het BBP. Vandaar dat ook al lang nieuwe soorten van indicatoren worden voorgesteld. Voor de derde wereld is er een indicator van menselijke ontwikkeling die naast het BBP ook rekening houdt met de levensverwachting en met de alfabetisering. In rijke landen wordt meer en meer verwezen naar ISEW, een indicator voor duurzame economische welvaart die niet enkel rekening houdt met de onbetaalde arbeid van vrouwen, maar vooral met het verlies aan ecologisch kapitaal. Het is een indicator die dus aangeeft wanneer groei ‘oneconomisch’ wordt. Dergelijke indicatoren lijken me van het allergrootste belang te zijn om een juist beeld te krijgen van de manier waarop onze samenlevingen ‘vooruitgang’ boeken of niet. Dit staat echter volkomen los van de vraag of het BBP daarom noodzakelijkerwijs moet dalen.
Een tweede vaststelling houdt verband met onze westerse niet-duurzame manier van produceren en verbruiken. Het is duidelijk dat onze levenswijze niet veralgemeenbaar is. Mocht de hele wereldgemeenschap zich kunnen ‘ontwikkelen’ en met evenveel auto’s gaan rijden als wij in West-Europa doen, evenveel vliegvakanties ondernemen, evenveel vlees eten en evenveel afval produceren, dan hebben we 2,5 keer onze planeet nodig om al deze activiteiten mogelijk te maken. In West-Europa hebben we ons eerlijk ‘aarde-aandeel’ al lang overschreden. Onze ecologische voetafdruk is veel te groot en zal noodzakelijkerwijs moeten verminderen. Hoe dat kan gebeuren is zeer de vraag maar leidt evenmin onvermijdelijk tot het antwoord dat de groei daarom moet verminderen.
Dat onze levenswijze onhoudbaar want niet-duurzaam is en dat we onze vooruitgang op een ‘eerlijker’ manier moeten berekenen staat echter vast. In wat volgt wil ik aangeven waarom dit volgens mij niet noodzakelijkerwijs tot ‘ontgroeien’ of ‘krimpen’ leidt.
ANDERS GAAN LEVEN
Een eerste reden is voor veel voorstanders van ‘krimp’ volkomen taboe: technologische vernieuwingen. Dit betekent geenszins dat ik een onwrikbaar geloof heb in technologie die alles zou kunnen oplossen, dat kan ze zeker niet, maar ze kan wel een groot aantal problemen oplossen. De passiefhuizen zijn er een goed voorbeeld van. Auto’s kunnen met beduidend minder benzine rijden. Wellicht zijn er oplossingen mogelijk om een deel van de CO2-emissies bijvoorbeeld op te slaan. In labo’s kan vlees worden geproduceerd. Nogmaals, dit zijn geen tovermiddelen, maar het zou gek zijn om dergelijke oplossingen niet te gebruiken. Niet alleen omdat ze vaak sneller kunnen worden ingevoerd dan een eventuele gedragswijziging, maar ook omdat ze ook tastbare resultaten opleveren. Het ‘rebound-effect’ waardoor verbruikers meer gaan consumeren omdat ze weten dat de negatieve milieueffecten toch verminderd zijn, zal natuurlijk mee in de afrekening moeten komen.
Een tweede reden heeft eveneens met technologische vooruitgang van doen en betreft de recyclage van afval. Met cradle-to-cradle oplossingen - die evenmin een totaaloplossing kunnen bieden - kan erg veel worden bereikt zodat ons verbruik van grondstoffen sterk kan worden gereduceerd. Dit leidt bovendien tot economische activiteiten die de economische groei kunnen bevorderen.
Een derde reden vloeit voort uit het bovenstaande. Waar het vooral op aankomst is groei te verwezenlijken die geen milieuvernietigend effect heeft en waarvoor dus ook minder grondstoffen noodzakelijk zijn. Dit kan via recyclage en ook via meer activiteiten in de dienstensector. ‘Kenniseconomie’ is niet noodzakelijkerwijs milieuvriendelijk, maar sommige activiteiten - denk aan vertalen of tolken - zullen niet meer schade toebrengen dan wat nodig is voor de verplaatsing van de mensen naar hun werk of het gebruik van een computer. Ik begrijp niet waarom groei in deze sectoren niet zou kunnen.
Een vierde reden is uiteraard de ‘onderontwikkeling’ van het Zuiden. Enerzijds is onze levenswijze niet veralgemeenbaar, anderzijds is het ondenkbaar om Afrikanen of Aziaten het materieel comfort te ontzeggen dat wij wel hebben. Groei is verre van een tovermiddel om de armoede op te lossen, maar hoe de armoede zonder groei zou kunnen verdwijnen, is eveneens een raadsel. Het lijkt me evident te zijn dat arme landen hun productiecapaciteit moeten kunnen ontwikkelen, niet om te exporteren maar om de interne markt te ontwikkelen en om meer in de eigen behoeften te kunnen voorzien. Dat betekent dus dat in derdewereldlanden groei nodig is, bij voorkeur een zo weinig als mogelijk milieuvernietigende groei. Om tegelijk de wereldwijde ecologische voetafdruk niet te laten vergroten zal een verdeling van de industriële activiteiten nodig zijn - en dus een planning, zoals multinationale ondernemingen dat vandaag de dag al doen, maar dan enkel in functie van kostenfactoren - om rekening te houden met een eerlijke spreiding van de milieulast. Deze herverdeling van activiteiten is overigens de snelste en makkelijkste manier om ook een herverdeling van inkomens te bereiken. Bovendien kan de internationale handel er drastisch mee worden beperkt en kan ook daar bespaard worden op milieuvernietiging.
Een laatste argument tegen ‘krimp’ vloeit voort uit alle voorgaande punten. De voorstanders ervan maken zelden een onderscheid tussen diverse soorten economische activiteiten en groei. Er wordt in té algemene termen gesproken over groei, alsof elke groei een zwaar verbruik van eindige grondstoffen met zich brengt. Niets is minder waar en het komt er op aan vooral die activiteiten te ontwikkelen die echte economische groei in de betekenis van Herman Daly tot gevolg hebben. Ik heb nooit kunnen begrijpen waarom dergelijke groei eveneens uit den boze zou moeten zijn.
EEN ANDERE ECONOMIE…
Kortom, de pleidooien voor krimp overtuigen me niet. Wat echter niet betekent (wat hopelijk ook al blijkt uit het voorgaande) dat ik me kan neerleggen bij het huidige economische systeem. De redenen waarom ik dat niet kan zijn veelvuldig en ik kan ze hier niet allemaal bespreken. Een verwijzing naar de huidige crisis, de groeiende ongelijkheid in de wereld en het ontbreken van een genderdimensie in het economisch denken zijn de belangrijkste. Laat me hier echter nog even ingaan op de redenen die te maken hebben met ‘krimp’ en ecologie.
De reden waarom sommigen zo hard hameren op de noodzakelijke krimp heeft er misschien mee te maken dat ‘groei’ de afgelopen decennia meer en meer naar voren is gekomen als het hoofddoel van economische activiteiten. Dat is eigenlijk behoorlijk nieuw en als het al eigen is aan het kapitalisme, dan toch zeker niet aan het economisch denken op zich. Economie gaat over het voorzien in levensnoodzakelijke behoeften aan de hand van schaarse middelen en dus over de allocatie van die schaarse middelen. Al het overige valt buiten het economisch gezichtsveld. De economie kan ‘groeien’ naarmate de bevolking groeit en er dus meer behoeften moeten worden bevredigd. Ook dat is overigens al een argument tegen de ‘krimp’, want met een groeiende bevolking en gelijkblijvende of achteruitgaande economische activiteiten is er voor iedereen behoorlijk (veel) minder. De economie kan ook groeien naarmate naast ‘behoeften’ ook meer en meer ‘verlangens’ als behoeften worden ervaren. Hier zit een delicaat punt voor de ‘economische’ of ‘oneconomische’ groei, maar het leidt nog niet tot een groeidwang. Ook ‘ontwikkeling’ werd aanvankelijk niet gezien als synoniem voor groei. In het VN-ontwikkelingsdenken van na de Tweede Wereldoorlog en vooral na de dekolonisering sloeg ontwikkeling vooral op een modernisering van het productieapparaat, een diversifiëring van de activiteiten en een verhoging van de levensstandaard. Groei was daar een noodzakelijk onderdeel van, maar was niet het doel op zich. Groei werd gezien als middel om zelf de ontwikkelingsinspanningen te kunnen financieren en dus niet afhankelijk te blijven van het Noorden. Slechts in de laatste decennia, na de structurele aanpassingen en met de strategieën voor armoedevermindering, werd groei plots een doel op zich. Om de armoede te verminderen was groei nodig, zonder dat daarbij werd nagedacht of dat in het verleden wel het geval was geweest, hoe die groei moest worden verwezenlijkt en/of verdeeld. Pas toen - eens te meer - bleek dat groei geenszins de armen ten goede kwam, werd gesproken van ‘pro-poor growth’, wat eigenlijk groei is die door de armen zelf wordt geproduceerd. Of met andere woorden, de armen lossen hun armoede zelf op. Feit is dat zonder groei de armoede enkel kan worden opgelost door een herverdeling van de inkomens.
… EN EEN ANDER SOCIAAL BELEID
Precies die armoede en de toenemende ongelijkheid geeft aan dat er iets grondig fout gaat met groei en zeker met de manier waarop het huidig economisch systeem functioneert. Dat zal grondig moeten worden herdacht en het lijkt me duidelijk dat groei als doelstelling moet verdwijnen. Ook de hele redenering over de ‘homo economicus’ is in de praktijk al zo grondig fout gebleken - zeker vanuit een genderoogpunt - omdat elk altruïstisch handelen als niet-economisch wordt gebrandmerkt. Het is dringend aan herziening toe. Hierover gaat dit artikel echter niet en daarom ga ik er hier niet verder op in.
De goede en terechte reden waarom vakbonden zich tegen de voorgestelde ‘krimp’ keren is zuiver sociaal van aard. Minder groei - zoals vandaag blijkt uit de crisis - betekent minder werkgelegenheid en minder inkomen voor de werknemers. Het is duidelijk dat men zoiets niet verkocht krijgt. Bovendien is het niet makkelijk om mensen ervan te overtuigen vrijwillig af te zien van materieel comfort. De belofte van ‘meer geluk’ en ‘meer welzijn’ is te ongeloofwaardig om echt aan te slaan. Sociologisch bekeken kan men de boodschap van ‘minder groei’ dus niet aan de man of vrouw brengen. Wat men ook mag beweren over het ‘geluk’ van mensen, de afgelopen honderd jaar heeft de economische groei in het Noorden - en de herverdeling ervan - wel degelijk geleid tot betere levensomstandigheden voor alle mensen hier.
Ook ‘zonder groei’, zoals het jongste verslag van de New Economics Foundation het stelt, is niet geloofwaardig, en ze geven dat ook toe. Economische stabiliteit, zo stellen ze, kan niet gebaseerd zijn op groei van het materieel verbruik. Dat betekent dat ze wel gebaseerd kan zijn op immaterieel verbruik en op een groei van bijvoorbeeld de dienstensector. Dit is dus geen argument tegen groei. Bovendien klinkt het plots dat ‘welvaart zonder groei’ in de westerse wereld een financiële en ecologische noodzaak is. En dat er dus wel degelijk groei kan of moet zijn in het Zuiden.
WAT IS GROEI?
Mijn indruk is dat het concept van ‘groei’ hier al te algemeen wordt gebruikt. Het spreekt voor zich dat vanuit ecologisch oogpunt we veel omzichtiger zullen moeten omspringen met de aarde en alle goederen die ze ons levert. Maar groei die is gebaseerd op andere elementen? Stel dat onze samenleving beslist om voortaan de niet-betaalde arbeid van vrouwen ook te vergoeden. Aan de prijs die een huishoudster momenteel kost kan het BBP hiermee met 50 tot 70% groeien. Moeten we daar tegen zijn omdat het ‘groei’ is?
Een tweede, moeilijker punt is de op grondstoffen gebaseerde groei en het argument van Georgescu-Roegen dat elke groei altijd vernietigend is. Dat valt niet te ontkennen, alleen vermoed ik dat dit voor sommige stoffen wel een tijdje kan duren voor de uitputting nabij is. De aarde is eindig en intergenerationele solidariteit is absoluut noodzakelijk, maar hoeveel generaties moeten of kunnen we vooruit kijken? Als we onze productie zo kunnen organiseren dat onze grondstoffen niet zullen uitgeput raken in het komende halve millennium, waar stopt dan onze verantwoordelijkheid? Misschien wordt de aarde inmiddels door een meteoriet geraakt, misschien woedt er een allesvernietigende oorlog, misschien halen we water van op Mars. Het is een ethische vraag die niet makkelijk te beantwoorden valt, maar de stelling dat we de aarde precies moeten achterlaten als we ze gevonden hebben, treed ik niet bij.
ECOLOGISCHE PROBLEMEN ZIJN SOCIALE PROBLEMEN
Het is duidelijk dat onze welvaart niet enkel afhankelijk kan zijn en zeker niet bepaald wordt door enkel groei. Vragen stellen bij de materiële groei en pleiten voor een herverdeling van die materiële groei sluit daar volledig bij aan. Met het oog op de komende klimaatconferentie wordt duidelijk dat de nieuwe groeilanden niet bereid zijn hun ontwikkelingskansen van meet af aan in de koelkast te stoppen om het Noorden te plezieren. Er zal inderdaad een grondige herverdeling moeten gebeuren. Dat lijkt me ook de beste manier om de grote ongelijkheid in de wereld terug te dringen. Meer industriële activiteiten in het Zuiden met milieuvriendelijke productiemethoden, met een sterke terugdringing van de ‘oneconomische’ groei en tegelijk een sterke ‘economische’ groei in het Noorden op basis van groene technologieën, lijkt me perfect mogelijk. Duurzame ontwikkeling betekent dat ontwikkeling niet gelijk staat met groei en dat het een concept is waar zowel Noord als Zuid zich moeten over buigen om er een ecologisch duurzame invulling aan te geven. Er is hoe dan ook nog veel onderzoek nodig om precies uit te maken welke activiteiten hoe dan ook zullen moeten verminderen en welke niet. Nu wordt alles veel te makkelijk over één kam gescheerd en doet men alsof we allemaal stappen terug zullen moeten zetten. We weten nu al dat de bestaande oliereserves geen eeuw meer meegaan. Landen moeten ook de mogelijkheid hebben - zoals Ecuador - om sommige olievelden niet te ontginnen en daarentegen het regenwoud en zijn inwoners te beschermen. Als dit betekent dat we minder plastic zullen kunnen produceren en minder auto’s kunnen laten rijden, dan is dat zo en moeten we zoeken naar andere vormen van mobiliteit. Als we willen vermijden het met veel minder te moeten doen en tot een echt rechtvaardiger wereld te komen, kunnen we daar best pro-actief in zijn. De mens is vindingrijk en ik heb er het volste vertrouwen in.
Het allerbelangrijkste probleem lijkt me te zijn dat de ecologische crisis niet kan worden betaald door hen die nu al niets hebben. In de internationale documenten worden de kleine helft van armen die deze wereld telt nu eens als afhankelijke en dan weer als onafhankelijke variabele gebruikt. En het klopt dat arme mensen geen passiefhuis kunnen laten bouwen en dus meer energie zullen gebruiken dan de betere klasse. Maar de grote groep van armen wordt en is nu al het grootste slachtoffer van de ecologische crisis. Nu al zijn er eilanden aan het verdwijnen door de klimaatverandering. Nu al zijn boeren in Afrika het slachtoffer van droogte of in Azië van overstromingen. Pleiten voor minder groei komt er op neer dat er geen verbetering mogelijk is voor de tweeënhalf miljard armen en dat de ongelijkheid alleen maar blijft toenemen.
Door het volledig her-denken van ontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking kunnen m.i. ecologisch duurzame oplossingen bedacht worden in Noord en Zuid die makkelijker ‘verkocht’ raken dan de boodschap van ‘minder groei’. Materiële welvaart blijft de basis van welzijn en geluk, maar er zijn grenzen aan de toename van die welvaart. Dit is geen pleidooi voor vrijwillige armoede, maar wel voor het greep krijgen op de markt en op het grenzeloze aanbod van volstrekt nutteloze en schadelijke producten. Niemand wordt slechter van minder lichtreclames, minder vlees, minder auto’s, minder speelgoed, minder plastic zakken. Een her-denken van het landbouwbeleid, in Noord en Zuid, moet eveneens op de agenda voor een gezonde, kleinschaliger en minder vervuilende activiteit. Er zijn duizenden voorbeelden denkbaar van milieuzuinige activiteiten die de welvaart kunnen handhaven en het welzijn kunnen verbeteren. Een doelgerichte analyse naar de haalbaarheid en wenselijkheid van alle activiteiten lijkt me zeer dringend. Met ongenuanceerde verhalen over ‘minder groei’ worden mensen bang, en angst is nooit een goed raadgever. Onze ecologische voetafdruk moet kleiner worden, maar daarom moeten we nog niet ‘ont-groeien’.
Wie in discussie gaat met de voorstanders van ‘krimp’ of ‘ontgroeien’ merkt dat er grosso modo twee denkrichtingen bestaan. Enerzijds diegenen die de groei echt willen verminderen en daarvoor terug willen naar ‘gemeenschappen’ van onderlinge hulp, weg van de moderniteit en het humanisme. De mens moet ‘in harmonie’ met de natuur leven, wat m.i. nog nooit in de geschiedenis is gebeurd. Alle ‘natuur’ wordt als positief ervaren, en de mens mag niet ingrijpen om die natuur te ‘beheersen’. Hun verhaal is uiteindelijk zeer conservatief en geenszins door de linkerzijde te delen.
Anderen zijn het eigenlijk wel eens met de meeste argumenten die in dit artikel worden gegeven, maar toch niet bereid om af te zien van hun pleidooi voor ‘krimp’. Dat is jammer. Ja, we moeten af van een groeineurose en juist daarom moeten we de positieve elementen van de moderniteit en van het humanisme beter in de verf zetten. Het is mogelijk dat we in een sociaal en ecologische rechtvaardige wereld minder zullen produceren in het Noorden, hoewel dat valt af te wachten. Het staat vast dat er in het Zuiden meer zal moeten worden geproduceerd. Maar in algemene termen over ‘ont-groeien’ spreken als men de groei niet per sé wil verminderen, zonder onderscheid tussen Noord en Zuid en zonder onderscheid tussen ‘economische’ en ‘oneconomische’ groei, lijkt me niet verstandig. Het is nergens voor nodig onze antihumanistische en antimodernistische vijanden in de kaart te spelen.
Onze ecologische voetafdruk zal sterk moeten verminderen en we hebben andere indicatoren nodig. Ons economisch systeem moet worden herdacht en groei zal daarbij geenszins een doel kunnen zijn. Daar rond een positieve boodschap vertellen, voor onszelf en voor het Zuiden is de uitdaging waar de linkerzijde nog geen antwoord op gevonden heeft.
Francine Mestrum
Lector ULB en redactielid Samenleving en politiek
ecologische crisis - ontgroeien - economische krimp
Samenleving & Politiek, Jaargang 16, 2009, nr. 9 (november), pagina 41 tot 48
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.