Abonneer Log in

De Palestijnen en Israël: wat nu?

Samenleving & Politiek, Jaargang 9, 2002, nr. 9 (november), pagina 4 tot 14

Hoe zou een vredesregeling in Israël er kunnen uitzien? En is vrede haalbaar?

HET BEGIN VAN DE STAAT ISRAËL

Wie nader overschouwt wat het ‘christelijk’ Europa de joden heeft aangedaan, wordt overstelpt van afgrijzen over zoveel wreedheid. Vooral in het tweede millennium van onze tijdrekening waren vervolgingen niet van de lucht. In Oost-Europa, voornamelijk in Rusland, Polen en Roemenië, mondde de jodenhaat in de 19de en in het begin van de 20ste eeuw uit in talrijke pogroms: plundering en vernieling van joodse bezittingen en moord van ontelbare joden.

In het Europese jodendom ontstond als reactie de zionistische beweging: deze streefde naar de stichting van een eigen staat, waarin joden veilig zouden kunnen leven. De grote gangmaker van het zionisme was Theodor Herzl, die een aantal zionistencongressen op touw zette en voorzat, het eerste in 1897 te Bazel. Het was Herzl eerst niet duidelijk waar de joodse staat moest komen, maar hij gaf de voorkeur aan Palestina. De Britse regering bood de zionistische beweging in 1903 15.500 km² onbewoond vruchtbaar hoogland in Oeganda aan. Met moeite slaagde Herzl erin dat voorstel door het zesde zionistencongres (1903) te laten goedkeuren. Maar het volgende congres (1905) verwierp elke kolonisatie buiten Palestina. In november 1917 verklaarde Balfour, Brits Minister van Buitenlandse Zaken officieel dat ‘de Britse regering de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het joodse volk gaarne zou zien en in de hand werken.’ Er was geen sprake van een staat, maar van a national home.

Gedurende Wereldoorlog II brachten Hitler en zijn nationaal-socialistische trawanten zes miljoen Europese joden om. Niet om wat ze gedaan hadden, maar alleen omdat ze joden waren. Het was een verschrikkelijk dieptepunt in de wereldgeschiedenis. Toen de gruwelijke holocaust, met zijn uitroeiingskampen, zijn gaskamers en zijn verbrandingsovens, in 1945 ten volle aan het licht kwam, geraakte de zionistische beweging in een stroomversnelling. In november 1947 besliste de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een einde te stellen aan het na WO I aan Groot-Brittannië toevertrouwde mandaat over Palestina en dat land (27.000 km²) te verdelen in twee onafhankelijke staten, een joodse en een Arabische, de eerste 14.500 km² groot, de tweede 12.500 km². De Arabieren in het algemeen en de Palestijnen in het bijzonder legden zich niet neer bij het verlies van Palestijns gebied. Op 14 mei 1948 verklaarde David Ben-Goerion te Tel Aviv de staat Israël onafhankelijk namens de Joodse Nationale Raad en namens de Algemene Zionistische Raad. In de gevechten, die daaraan voorafgingen en erop volgden, waren de zionistische strijdkrachten in de minderheid. Maar ze kregen de bovenhand op de Arabieren door hun vastberadenheid en hun tucht en maakten zich voor de wapenstilstand van januari 1949 meester van een aanmerkelijk groter gebied dan het verdelingsplan van de VN toekende aan Israël, namelijk van 20.700 km² of 76,6% van Palestina. De Palestijnen behielden alleen hetgeen nu bekend staat als de Palestijnse Gebieden en omvat: de Westoever (van de Jordaan), de Gazastrook en Oost-Jeruzalem. Na de Zesdaagse Oorlog (juni 1967) bezette Israël ook de Palestijnse Gebieden, het schiereiland Sinaï (Egypte) en de Golan (Syrië).

ONRECHT JEGENS DE PALESTIJNEN

Om het mateloze leed dat de joden eeuwen lang en in het bijzonder tijdens WO II werd berokkend, kan men de stichting van Israël als een veilige haven voor joden alleen maar toejuichen. Dat zou althans zo zijn indien er voor 1948 niemand gewoond had in Palestina. De eerste (Europese) zionisten redeneerden alsof Palestina leeg was. Ze wisten eigenlijk beter en kennelijk vloeide hun houding voort uit hun gevoel dat de inboorlingen, de Palestijnen, mensen van minder allooi zijn en zeer geschikt om een zionistische kolonisator hand- en spandiensten te bewijzen. Maar de Palestijnen woonden er al meer dan duizend jaar in groten getale en na het jaar 135 na Christus telde Palestina bitter weinig joodse inwoners. In het begin van de 19de eeuw waren er zowat 10.000, in 1883 24.000: op beide tijdstippen ongeveer 3,5% van de bevolking. Tussen 1882 en 1948 vestigde zich een toenemend aantal Europese joden in Palestina, gedreven of aangemoedigd achtereenvolgens door de Oost-Europese pogroms, door de zionistische beweging, door de Balfour-verklaring, door de vijandigheid van Hitlers Derde Rijk en door de holocaust. In 1931 waren 17% van de inwoners van Palestina joden, in 1940 30%, in 1948 ongeveer 35%. De autochtone bevolking ervoer de grootschalige joodse immigratie natuurlijk als een bedreiging en verzette zich ertegen met hand en tand.

De oorzaak van het nu al 54 jaar durende geschil tussen de Palestijnen en de staat Israël is het fundamentele feit, dat de op zichzelf wenselijke stichting van die staat, waarin de zionisten het voor het zeggen wilden hebben en inderdaad hebben, het Palestijnse volk beroofde van het overgrote deel van wat sinds ruim een millennium zijn vaderland was. Dat gebeurde ten gunste van mensen die kort tevoren uit Europa gekomen waren of die nog van overal zouden komen, die nooit in Palestina hadden geleefd en dat land meestal nog niet hadden gezien, en wier voorouders al 1800 jaar lang buiten Palestina hadden gewoond. De onrechtvaardigheid is des te schrijnender omdat de Palestijnen en andere Arabieren geen enkele schuld hadden aan de pogroms en aan de holocaust, en integendeel gedurende eeuwen overwegend vreedzaam hadden samengeleefd met hun joodse minderheden in de landen van de Arabische wereld, zonder getto’s en zonder barbaarsheden. Dat ze de nieuwe staat lange tijd niet erkenden of nog niet erkennen is niet verbazend. Waarom zouden ze goedschiks een roof aanvaard hebben? De Balfour-verklaring van 1917 stelde reeds dat bij ‘de vestiging van een nationaal tehuis voor het joodse volk… niets zal worden gedaan, dat inbreuk zou maken op de burgerlijke en godsdienstige rechten van de bestaande niet-joodse gemeenschappen in Palestina…’ De zionisten, die hun staat met alle geweld in Palestina wilden vestigen - een veilig thuisland kon nochtans ook elders worden geschapen! - hebben dit gedeelte van de Balfour-verklaring altijd genegeerd.

De veel verder gaande oprichting, niet van een nationaal tehuis, maar van de staat Israël, waarin de autochtone bevolking niets te vertellen zou hebben, was uiteraard al een zware inbreuk op haar burgerlijke rechten. De toenmalige en latere Israëlische leiders waren te scherpzinnig om dat niet te beseffen en vermits hun doelstellingen die inbreuk onvermijdelijk maakten, vergde het elementaire fatsoen dat hun staat zich tot het uiterste zou inspannen om het onrecht voor de Palestijnen te beperken. Dat onrecht helemaal wegwerken zou vereisen dat de staat Israël verdwijnt. Het is evenwel noodzakelijk dat een land kan blijven fungeren als een nationaal joods tehuis en als een toevluchtsoord voor joden, die elders nog ooit vervolgd zouden kunnen worden. Maar het was en is billijkheidshalve even fundamenteel en dwingend dat Israël spontaan en loyaal meewerkt om in de regio een bestel tot stand te brengen, dat voor de Palestijnen toch in de mate van het mogelijk draaglijk en redelijk is.

ISRAËL BLIJFT IN GEBREKE

Israël is zijn plicht van rechtmatigheid nooit nagekomen en heeft zeker in drie opzichten het tegenovergestelde gedaan.

1. Een miljoen Palestijnen vluchtten voor of werden verdreven door het Israëlische leger gedurende de oorlogen van 1948 en 1967. Israël ontzegde hun het recht op terugkeer na een jaar, hoewel zij en hun voorouders er eeuwen lang hadden geleefd. Anderzijds kregen alle joden, van waar ze ook kwamen en al hadden zij en hun verre voorvaderen Palestina nooit gekend, het ‘recht op terugkeer’ (na meer dan 1800 jaar!) en het automatische staatsburgerschap. De massale joodse immigratie werd op die manier bevorderd. Zo heeft de regering nog in 1984-1991 nagenoeg 30.000 falasha’s, Ethiopische joden, overgevlogen naar Israël, terwijl in 1996 3,6 miljoen Palestijnse vluchtelingen en hun nakomelingen meestal in kampen en in armoedige omstandigheden ondergebracht waren, in Jordanië, op de Westoever, in Gaza, in Syrië en in Libanon.

2. Tussen 1900 en WO II kochten de zionisten, meer bepaald het Joods Nationaal Fonds, grond in Palestina om er joodse nederzettingen te vestigen. In 1935 bezaten zij 1.300 km². In 1948 had het fonds 6,6% van de totale oppervlakte van Palestina gekocht. Aan het eind van dat jaar had het Israëlische leger gewapenderhand 76,6% van Palestina veroverd. Vervolgens kondigde Israël in een paar jaren ettelijke wetten af, die de eigendommen van de gevluchte of verdreven Palestijnen verbeurd verklaarden en uitsluitend aan joden toewezen (en waarover men inlichtingen aantreft in Mark Heirmans boek De Twaalf Zuilen van Israël). Vermoedelijk hebben de Palestijnen die in 1948 in Israël gebleven zijn, hun bezittingen mogen behouden. Maar afgezien daarvan heeft de staat Israël, om het onverbloemd te zeggen, 70% van de Palestijnse grond, 18.900 km², simpelweg gestolen, met het recht van de sterkste als enige verantwoording. Honderdduizend Palestijnen, die nu vegeteren in vluchtelingenkampen, werden derhalve niet alleen beroofd van hun vaderland, maar ook van hun persoonlijk bezit, hun huizen, boomgaarden en landerijen, ten voordele van joden, die bijvoorbeeld pas uit Letland, Nederland, Jemen of Argentinië kwamen en waarschijnlijk achtenswaardige mensen waren, maar toch indringers.

3. De Palestijnen hebben veel meer recht op een Palestijnse staat dan de zionisten op de staat Israël. Het verdelingsplan van de VN (1947) kende de eerstgenoemden dan ook een staat toe, 12.500 km² groot. Maar zij hebben hem nog steeds niet. Door een vredesverdrag te sluiten met Israël erkende Egypte dit land in 1979 en Jordanië deed hetzelfde in 1994. Door de ondertekening van de akkoorden van Oslo in 1993 erkenden Yasser Arafat en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) de staat Israël, erkende Israël ‘een Palestijnse entiteit’ en kregen de Palestijnse Gebieden vanaf 1995 een zekere mate van zelfbestuur, uitgeoefend door de Palestijnse Autoriteit. De Palestijnse Gebieden zijn slechts 6.300 km² groot. De Israëlische regering gunt de Palestijnen zelfs die schamele 23,4% van hun eigen vaderland niet. Want het voorstel dat Ehud Barak, de toenmalige eerste minister, eind 2000 aanvaardde in Camp David, betrof niet eens de gehele Westoever, doch slechts iets meer dan 90% van de Westoever, waaraan President Clinton nadien nog 2 à 3% toevoegde. En dat was een zogenaamd ‘grootmoedig’ voorstel (Ariel Sharon, de huidige eerste minister, denkt aan 40% van de Westoever, in een verre toekomst).

BOUW VAN DE NEDERZETTINGEN

In 1970 begon Israël onder druk van zijn ultranationalisten joodse nederzettingen te bouwen in de destijds bezette Palestijnse Gebieden. In 1998 waren die gebieden al doorspekt met 140 nederzettingen, die onttrokken zijn aan het gezag van de Palestijnse Autoriteit. Daar woonden toen nagenoeg 170.000 militante Israëlische kolonisten. Die nederzettingen kunnen bovendien bereikt worden langs tientallen speciaal aangelegde en alleen voor Israëli’s toegankelijke wegen. Het is schrijver dezes niet bekend of de zionisten de voor nederzettingen en wegen benodigde grond aangekocht of ook schaamteloos in beslag genomen hebben. Hoe dat ook weze, het nederzettingenbeleid is politiek en sociaal rampzalig, want het lokt voortdurend tweespalt en strubbelingen tussen kolonisten en Palestijnen uit. De Israëlische wegen tussen de nederzettingen versnipperen de Palestijnse Gebieden - samen niet groter dan twee Belgische provincies! - in eilandjes, waarvan sommige slechts 2 km² meten. Eind 1999 telde Amnesty International 227 van die eilandjes. Die stand van zaken is moordend voor wat overblijft van de Palestijnse economie. De nederzettingenpolitiek lijkt moedwillig bedacht te zijn om de wanhoop van de Palestijnen over de uitzichtloosheid van hun bestaan ten top te drijven. Om zich goed rekenschap te geven van de enormiteit van die politiek volstaat het om zich af te vragen hoe Israël zou reageren indien de Palestijnen in het 3,3 maal grotere Israël een paar honderd nederzettingen zouden eisen, waarin zij alleen het voor het zeggen zouden hebben, met bijzondere, uitsluitend voor hen openstaande verbindingswegen. En nochtans mogen de Palestijnen daarop meer aanspraak maken krachtens hun recht op terugkeer naar het hun afgepakte vaderland, dan de Israëli’s op burchten in het stukje Palestina, waarover de inboorlingen sedert zeven jaar een beetje zeggenschap hebben.

Na de sluiting van de akkoorden van Oslo in 1993 is, in strijd met die akkoorden, het aantal nederzettingen nog verdubbeld, vooral onder de havikachtige eerste ministers Netanyahu en Sharon. Er wonen nu 200.000 kolonisten in de nederzettingen. Op 24 april 2002 begonnen de zionisten met de bouw van hun tot dusver grootste nederzetting (130 villa’s en 350 andere woningen) op de Westoever. Sharon heeft onlangs nog verklaard dat alle kolonies zullen blijven bestaan. Dit alles maakt vrede tussen de Palestijnen en Israël nog onbereikbaarder en aangezien alle Israëlische regeringen sedert 1977 de nederzettingenpolitiek hebben gehandhaafd, valt het sterk te betwijfelen of zij ooit, wellicht met uitzondering van de regeringen van Rabin en Barak, te goeder trouw over vrede hebben onderhandeld.

Het lijkt duidelijk dat indien ‘een Palestijnse entiteit’ volgens Sharon al een staat zou kunnen wezen, deze entiteit niet meer kan zijn dan de karikatuur van een staat, een verzameling van gescheiden lappen grond, een piepklein hulpeloos vazalstaatje, dat Israël ten allen tijde in een politieke, militaire en economische wurggreep kan houden. Zo’n visie staat haaks op Israëls morele plicht jegens de verongelijkte Palestijnen.

Behoudens Egypte en Jordanië (en de PLO) hebben de Arabische landen het bestaansrecht van de staat Israël niet erkend. Het is tegenwoordig politiek correct daarover verontwaardigd te zijn, hoewel die landen hun weigering kunnen billijken doordat het bestaan zelf van Israël een ander Arabisch volk schromelijk onrecht berokkent en doordat de politiek van Israël het onrecht bovendien niet lenigt, maar nog verergert. Heeft Israël trouwens ooit ondubbelzinnig het veel steviger gegronde recht van de Palestijnen op een eigen echte staat erkend? Het is een veeg teken dat Sharon in zijn regering vertegenwoordigers heeft opgenomen van een paar kleine partijen, die pleiten voor de definitieve verdrijving van de Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden. Israël moet zijn bestaansrecht nog verdienen door zijn zware schuld jegens de Palestijnen te delgen.

TERRORISME

Namens de Palestijnen en namens de Israëli’s worden nu al tientallen jaren lang ontelbare daden van terrorisme gepleegd. De eindeloze reeks van aanslagen, vergeldingen en vergeldingen voor vergeldingen, die nog altijd voortduurt, begon omstreeks 1930. Toen en ook gedurende en na WO II vermoordden Palestijnse en zionistische terroristen elkaar bij honderden en bestookten ze eveneens de Britse mandaathouder. De zionisten hadden een ondergronds leger, Hagana, waarvan zich in 1937 de meer extremistisch Irgoen afscheurde. Menschem Begin, later eerste minister van Israël, stond aan het hoofd van Irgoen. Yitzak Shamir, later ook eerste minister, begon zijn loopbaan insgelijks als terrorist. In 1969 werd Arafat de leider van de terreurgroep al-Fatah. Drie ‘Volksfronten’, kleinere Palestijnse groepen, waaronder Hamas, waren en/of zijn extremistischer, Hezbollah eveneens.

Met ‘terreur’ worden vaak nogal losjes allerlei gewelddaden aangeduid: moordaanslagen of gijzelingen of verwoestingen, die worden gepleegd om een politiek doel te bereiken. Niet iedereen is bereid elke gewelddaad van een guerrillagroep misdadig te noemen en dikwijls is dezelfde geweldpleger een vrijheidsstrijder (en een moedig man) in iemands ogen, een terrorist (en schuldig) in de ogen van iemand anders. Er zijn echter gewelddaden, die volgens schrijver dezes en waarschijnlijk volgens velen altijd zonder voorbehoud moeten worden veroordeeld, zelfs al worden ze begaan om een vroegere terreurdaad te ‘vergelden’, namelijk gewelddaden, niet alleen moorden, waarvan de slachtoffers ongewapende burgers zijn, die niets te maken hadden met die eventuele vroegere terreurdaad. In al het onderstaande worden met het woord ‘terreur’ uitsluitend daden bedoeld, die beantwoorden aan deze scherpere definitie.

Onder die vele, onbetwistbaar misdadige geweldplegingen worden hier de meest beruchte opgesomd, begaan door Palestijnen of hun medestanders:

  • Een aanval op een joods ziekentransport (13 april 1948 - 40 artsen en verpleegsters dood) als wraak voor de verder vermelde massaslachting te Deir Yasin.
  • De moord op Israëlische olympische atleten in München (1972 - 12 doden).
  • Vliegtuigkapingen in de jaren 1970 en 1980.
  • Aanslagen op de Israëlische ambassade en op een joods cultureel centrum in Buenos Aires (1994 - 124 doden)
  • Een reeks zelfmoordaanslagen in Israël (tussen 28 maart 2001 en 7 mei 2002 - totaal: 188 doden), die in heel het land akelige angstgevoelens teweegbrachten. Begaan door zionisten:
  • Het opblazen van het King David Hotel te Jeruzalem door Irgoen (1946 - 91 doden).
  • De slachting van ongeveer 250 Palestijnse dorpelingen, de helft vrouwen en kinderen, te Deir Yasin (9 april 1948) veroorzaakte een panische vlucht van Palestijnen uit de kustvlakte.
  • De moord op graaf Folke Bernadotte in september 1948, vier maanden nadat de VN hem hadden aangesteld om te bemiddelen tussen Israël en de Arabieren.
  • Na de onafhankelijkheidsverklaring voerde Sharon, toen leider van de geheime eenheid 101, vergeldingsacties uit in Arabisch gebied; in het dorp Qibya blies hij bewoonde huizen op (69 doden).
  • Een joodse kolonist schoot in een moskee te Hebron 29 biddende Palestijnen dood (1994). Bij de aanvang van de eerste intifada (1987-1993), de volksopstand in de door Israël bezette Palestijnse Gebieden, gaf Yitzhak Rabin, later eerste minister, zijn manschappen het afschuwelijke bevel de ledematen te breken van opgepakte Palestijnen die aan de opstand hadden deelgenomen.

HET OPTREDEN VAN SHARON

De tweede intifada vloeide voort uit vertwijfeling om het alsmaar uitblijven van een vredesregeling en brak uit na het opzettelijk provocerende bezoek van Sharon aan de Tempelberg in Jeruzalem op 28 september 2000. Israël reageerde tegen de tweede intifada met militaire strafexpedities. Tot maart 2002 vielen ongeveer 1000 Palestijnse doden en 250 Israëlische doden. Na een reeks van Palestijnse zelfmoordaanslagen in Israël wilde Israël begrijpelijkerwijze die verfoeilijke aanslagen doen ophouden. Het Israëlische leger trok op 29 maart 2002 de Westoever binnen en bezette in april af en aan de meeste steden en vluchtelingenkampen in de Palestijnse Gebieden. Voorzeker waren er onder de Palestijnen die daarbij omkwamen, heel wat die inderdaad zelfmoordacties hadden beraamd. Maar aangezien Israëlische soldaten, sluipschutters, tanks en helikopters lukraak schoten op alles wat bewoog in Ramallah, Tulkarem, Hebron of Jenin, op militieleden en op ongewapende burgers, ook op vrouwen en kinderen, zelfs op ziekenwagens, en aangezien bulldozers en tanks willekeurig honderden woningen, bewoond of onbewoond, vernielden, lijdt het geen twijfel dat de gedode Palestijnen in grote meerderheid, niet enkel stenen gooiende jongens, niets uit te staan hadden met het plegen van terreur.

In een kamp bij Jenin verblijven al sedert 1948 Palestijnen, die toen gevlucht of verdreven waren uit Haifa en andere plaatsen in het noorden van Israël. Niet-Palestijnse bronnen, waaronder een gezant van de VN, de Amerikaanse Human Rights Watch en Amnesty International hebben woorden als ‘gruweldaden’, ‘oorlogsmisdaden’ en ‘onvoorstelbare en buitensporige vernielingen’ gebruikt om te beschrijven hoe de kampbewoners door het leger van Sharon in april 2002 werden behandeld. Dat het Israëlische leger journalisten en het Rode Kruis geweerd heeft uit Jenin en dat Sharon, na aanvankelijke aanvaarding, geen onderzoekscommissie van de VN heeft toegelaten in het vluchtelingenkamp, doet sterk vermoeden dat Israël veel te verbergen had en dat sommige beschuldigingen gegrond waren. In juli 2002 kwam een verslag van Kofi Annan, zonder onderzoek ter plekke, tot het besluit dat Israël geen bloedbad had aangericht onder Palestijnse burgers. Een reportage van Channel 4, uitgezonden door Canvas op 11 augustus 2002, laat er niet veel twijfel over bestaan dat het Israëlische leger oorlogsmisdaden heeft begaan in Jenin. Sharon heeft steeds verklaard dat zijn leger enkel binnengevallen is in de Palestijnse Gebieden om ‘de infrastructuur van het Palestijnse terrorisme’ te vernietigen. Dat zal inderdaad wel een van zijn doeleinden geweest zijn, overigens een rechtmatig doel. Maar zijn bewering houdt geen steek omdat de plundering en verwoesting van honderden woningen (volgens het rapport van Kofi Annan zijn 17.000 mensen hun huis kwijtgeraakt), van gemeentehuizen, van het Palestijns Bureau voor Statistiek en van het Ministerie van Onderwijs te Ramallah, terreurdaden niet bemoeilijkt en omdat de vernietiging van gebouwen van veiligheidsdiensten, van politieposten en van gevangenissen de bestrijding van terreur juist wel belemmert. Sharons heimelijk tweede doel was klaarblijkelijk de Palestijnse Autoriteit te ontwrichten en misschien ook de Palestijnen weg te pesten uit de Palestijnse Gebieden door een puinhoop te maken van het weinige dat ze hebben.

Ook na april 2002 heeft Sharons leger om de haverklap plaatsen op de Westoever en in de Gazastrook overvallen. Op 2 september 2002 berichtte De Standaard dat in het weekend van 31 augustus en 1 september door toedoen van het Israëlische leger minstens elf Palestijnen omgekomen zijn, waaronder een activist van de Al-Aqsa Brigades, twee tieners, een tienjarig jongetje, een zesjarig meisje en, volgens het televisienieuws van 1 september, vijf Palestijnen ‘die zich verdacht gedroegen’. Dat is een tamelijk typische mededeling, want met de regelmaat van een klok melden onze media dat ‘de Israëli’s gisteren zoveel of zoveel Palestijnen gedood hebben’, zonder de woorden ‘moord’ of ‘terreur’ te laten vallen en zonder een zweem van de afkeuring waarop elke (veel zeldzamere) Palestijnse zelfmoordactie terecht wordt onthaald. Is het leed van de familieleden van onschuldige Palestijnse doden minder erg dan het verdriet van de verwanten van de Israëlische slachtoffers van zelfmoordaanslagen? Is een Palestijns leven minder waard dan een Israëlisch leven? Sharons manschappen gaan tekeer alsof elke Palestijn per definitie een terrorist is, alsof Israëli’s naar goeddunken Palestijnen mogen vernederen, hen verplichten zich aan controleposten uit te kleden, beroven van hun identiteitspapieren, overvallen of opsluiten in hun huizen, bestelen, dakloos maken, verdrijven, aanhouden, gevangenzetten, beschieten, verwonden of doden. Israël maakt zich schuldig aan talloze buitengerechtelijke executies, die men doorgaans net zo goed moorden kan noemen. Sharon hanteert zijn krijgsmacht als een terreurmachine, waarvan de wandaden niet minder echte terreurmisdaden zijn omdat zij worden begaan door soldaten. Dat een regeringsleger de dader is, in tegenstelling met lichtgelovige twintigjarige zelfmoordenaars, maakt het eigenlijk alleen maar erger voor een staat, die voor beschaafd wil doorgaan.

Overigens waren bloedbaden Sharon tevoren al niet vreemd. Dat blijkt uit zijn optredens in Qibya en tijdens de Israëlische invasie in Libanon in 1982: toen heeft een Libanese militie meer dan duizend weerloze Palestijnen afgeslacht in de vluchtelingenkampen Sabra en Shatila. Sharon, opperbevelhebber van de Israëlische strijdkrachten, had dat moeten en kunnen beletten, maar dat deed hij niet. Hij werd nadien zo kritisch beoordeeld door de Israëlische onderzoekscommissie Kahan dat hij als minister van Defensie moest aftreden.

HET OPTREDEN VAN ARAFAT

Arafat heeft een zwaar terroristisch verleden. In april 2002 heeft hij onder Amerikaanse druk de zelfmoordcommando’s veroordeeld en nadien hebben woordvoerders van de Palestijnse Autoriteit dat herhaaldelijk gedaan. In weerwil van Israëlische verklaringen is het betwijfelbaar dat Arafat zelfmoordaanslagen actief heeft gepland, want het is vooral Hamas die aanslagen op zijn kerfstok heeft. Hamas en Arafat zijn bovendien gezworen vijanden en het gezag van Arafat bij Hamas reikt zeker niet ver. Arafat heeft beloofd de zelfmoordacties te bestrijden. Maar zelfs als hij dat echt wil, dan is het zeer de vraag of hij de zelfmoordenaars kan tegenhouden met zijn haveloos en bovendien door Sharon kapotgeschoten bestuursapparaat. Zelfs Israël met zijn goed georganiseerde inlichtingendienst Mossad en met zijn machtig leger is daartoe blijkbaar niet in staat op zijn eigen grondgebied.

De Israëli’s, die erin slagen de indruk te wekken dat alleen de Palestijnen terreurdaden op hun geweten hebben, moeten op dit stuk zeker niet de vermoorde onschuld spelen, evenmin als de Palestijnen.

Sharon heeft op grotere schaal dan de Palestijnen terreur bedreven, want hij heeft niet alleen grootschalige verwoestingen aangericht en luchtbombardementen op woonwijken uitgevoerd. Blijkens een rapport van Amnesty International, dat eind september 2002 bekend werd, vielen sinds het begin van de tweede intifada 580 Israëlische doden en 1.700 of driemaal meer Palestijnse doden. Dat een groot deel van dat Israëlisch ingrijpen niet minder echte terreur was dan de Palestijnse zelfmoordacties, wordt ook bevestigd door het feit dat onder de doden veel kinderen waren. Volgens Amnesty International zijn 72 Israëlische kinderen om het leven gekomen en meer dan 250 Palestijnse kinderen, of 3,5 maal meer.

HOE ZOU EEN VREDESREGELING ERUIT KUNNEN ZIEN?

De algemene slotsom van de voorgaande hoofdstukken is dat de staat Israël door en sedert zijn ontstaan de Palestijnen oneindig veel meer onrecht heeft aangedaan dan zij heeft ondervonden. Israël kan het de Palestijnen blijkbaar maar niet vergeven dat ze niet hebben gejubeld en niet onderdanig harakiri hebben gepleegd, toen hun vaderland in 1948 en 1967 werd ingepalmd. Israël blijft zich gedragen alsof het alle vreselijke vervolgingen, die joden door toedoen van Europeanen hadden ondergaan, hardnekkig wil wreken op de Palestijnen.

Is vrede nog mogelijk? De beste kans op vrede, zelfs op vrede in de hele regio, wordt geboden door het vredesplan van de Arabische Liga van maart 2002: ontruiming van alle bezette gebieden door de Israëli’s; stichting van een Palestijnse staat; erkenning van de staat Israël door de Arabische landen. Van het voorstel, dat in overeenstemming is met de resoluties van de VN, zijn enkel de grote lijnen, maar geen bijzonderheden bekend. Het vredesverdrag zou m.i.volgende elementen moeten inhouden:

  • Twee zelfstandige levensvatbare staten, een Israëlische en een Palestijnse, zonder enige zeggenschap van de ene over de andere.
  • De Israëlische staat heeft de grenzen van voor 1967. De Palestijnse staat beslaat 100% van de Palestijnse Gebieden: de Westoever, de Gazastrook en de hoofdstad Oost-Jeruzalem (nogmaals: die vertegenwoordigen samen slechts 23,4%, minder dan een kwart van het vaderland van de Palestijnen; vergeleken met Israël zal de Palestijnse staat een ministaat zijn). Alle nederzettingen worden ontruimd door de joodse kolonisten. De Palestijnen beschikken vrij en ongehinderd over een doorgang tussen de Gazastrook en de Westoever (dit was reeds afgesproken in de akkoorden van Oslo, maar werd niet gerealiseerd).
  • Israël en de Palestijnse staat kunnen met wederzijdse instemming hun gemeenschappelijke grens licht wijzigen door uitwisseling van gebiedjes met gelijke oppervlakte en met even vruchtbare grond.
  • Israël, de Palestijnse staat, Syrië en Jordanië hebben allemaal recht op een vastgesteld redelijk deel van het water van de Jordaan (nu voert Israël veel water uit het Meer van Tiberias door een leiding naar de Negeb ten behoeve van teelten in en van bewoning van die woestijn).
  • Er blijven geen Israëlische troepen in het Palestijns gedeelte van de Jordaanvallei.
  • Het is ongerijmd dat de Israëli’s zich moeten en de Palestijnen zich niet mogen kunnen verweren. Net als Israël heeft de Palestijnse staat recht op zelfverdediging en op een legermacht, opdat hij niet, zoals in en na april 2002, weerloos onder de voet zou worden gelopen door een Israëlische krijgsmacht uitgerust met kanonnen, pantservoertuigen, tanks, raketten, gevechtshelikopters, oorlogsvliegtuigen, onderzeeërs en kernbommen, en opdat hij daar desnoods toch wat meer zou kunnen tegenover stellen dan ongeregelde milities met geweren, kalasjnikovs en springstoffen. Wegens de ongelijkheid van de wederzijdse hulpbronnen kan er van de Palestijnse strijdkrachten nooit een offensieve dreiging uitgaan tegen de zoveel machtiger Israëlische staat, die zelf zo agressief, repressief en annexionistisch gebleken is.
  • Ofschoon de Palestijnse vluchtelingen in beginsel het volste recht hebben om terug te keren naar hun vroegere haardsteden in Israël, doen de Palestijnen afstand, zij het schoorvoetend, van hun recht op terugkeer (het standpunt van de Israëli’s is dat de terugkeer het joodse karakter van hun staat zou aantasten). De staat Israël betaalt de Palestijnse vluchtelingen echter een door een neutraal internationaal orgaan billijk bepaalde, geldelijke vergoeding voor alle bezittingen, die hun werden ontstolen, en voor de ellende, die ze ruim een halve eeuw hebben verduurd.
  • De Golan wordt teruggegeven aan Syrië.
  • Alle Arabische landen garanderen de grenzen en de veiligheid van Israël en Israël garandeert die van de Palestijnse staat.
  • Alle Arabische landen normaliseren hun betrekkingen, inbegrepen economische betrekkingen, met Israël.

Dat of een soortgelijk verdrag moet door de Palestijnen, door alle Arabische landen en door Israël worden aanvaard en ondertekend, en waarborgen behelzen voor onvoorwaardelijke uitvoering (na de ondertekening van de akkoorden van Oslo heeft Netanyahu ze niet willen naleven tot de Palestijnen bijkomende toegevingen zouden doen en na ingestemd te hebben met de komst van een onderzoekscommissie van de VN naar Jenin, is Sharon nog met de onmogelijkste voorwaarden voor de dag gekomen). Het verdrag dient duidelijk te omschrijven wat veiligheid van de Israëlische en Palestijnse grenzen en normalisering van betrekkingen precies betekenen, zodat elke dubbelzinnigheid uitgesloten is. De VN, de VS, de Europese Unie en Rusland horen borg te staan voor het traktaat en desgewenst moeten de VN gedurende enkele jaren een vredesmacht posteren langs de Israëlisch-Palestijnse grens en misschien langs de Israëlisch-Syrische grens. In aanmerking genomen dat de gerechtvaardigde Israëlische grieven bij lange na niet opwegen tegen alle rechtmatige Palestijnse grieven is het zonneklaar dat de hierboven geschetste denkbare versie van het vredesplan van de Arabische Liga, de Palestijnen slechts een absoluut minimum toekent, en zeker minder grond dan hun toekomt.

IS VREDE HAALBAAR?

Geen enkele vredesregeling lijkt haalbaar wanneer men verneemt dat joodse bewoners van de nederzetting in Hebron een standbeeld oprichten voor de kolonist die 29 moslims vermoordde in een moskee, en dat Palestijnen in een bus juichten toen ze hoorden dat een zelfmoordenaar zichzelf en een aantal Israëli’s opgeblazen had. Er zal geen vrede komen indien het voortouw genomen moet worden door de Israëlische en Palestijnse politici. Aan beide kanten snoeren de extremisten de gematigden immers de mond. Sharon is nog minder dan Arafat een man die met alle macht naar vrede streeft. Tijdens onderhandelingen beoogt de autocraat Arafat te veel de handhaving van zijn persoonlijke positie en dan pas de belangen van zijn volk. De bullebak Sharon verwacht alle heil van wapengeweld en zweert bij de gedragsregel ‘Ons is alles toegestaan, de Palestijnen niets’. Als sterkste speler wenst en hoopt hij dat de strijd nog vele jaren zal duren en tenslotte zal uitlopen op Sharons versie van vrede: de vrede van de kerker voor de Palestijnen. Opdat een redelijk vredesverdrag tot stand zou komen zal er druk moeten worden uitgeoefend op de twee partijen. De aandrang zal ten dele van binnen, maar grotendeels van buiten moeten komen, van vele mensen en van landen, die het goed voorhebben met de Israëli’s en met de Palestijnen.

In de Palestijnse Gebieden zijn er gematigde Palestijnen en in alle landen zijn er gematigde moslims, die met luider stem moeten benadrukken dat de opeenvolging van weerzinwekkende zelfmoordaanslagen en vergeldingen nooit een einde aan het geweld zal maken, die zelfmoordcommando’s scherp moeten afkeuren, en die hun volks- en geloofsgenoten en alle religieuze leiders in de Palestijnse Gebieden moeten aansporen om op te houden met de verheerlijking van zelfmoordenaars en met hun verheffing tot het martelarendom.

Om een zin van Mark Heirman (blz.112 van zijn boek) te parafraseren: wanneer zal er in Israël een profeet opstaan, die de zionisten ‘confronteert met de meest elementaire eisen van de gerechtigheid’ en ‘die zijn tijdgenoten een geweten schopt’? Bij gebrek aan een profeet dienen de vele gematigde joden in Israël en in de diaspora, ook in België, die intellectueel eerlijk genoeg zijn om te vatten wat de Palestijnen allemaal werd ontnomen, luidkeels aan te dringen op een billijke bejegening, mede in het welbegrepen belang van Israël zelf. De invloedrijke internationale joodse gemeenschap blijft in gebreke door niet krachtig te beklemtonen dat Sharons buitensporig machtsmisbruik in Jenin en elders enkel de haat, het aantal potentiële zelfmoordenaars en zo de onveiligheid voor de Israëli’s vergroot. Een volk, dat een buurvolk besteelt en nadien brutaal blijft onderdrukken, mag niet verwachten in peis en vrede te leven. De heldere koppen en alle mensen van goede wil in het Palestijnse en in het joodse kamp horen het inzicht te verspreiden dat de helse cyclus van wraak en weerwraak op onschuldigen immoreel en uitzichtloos is en dat blijven vechten geen en een politieke oplossing de enige uitweg biedt.

Verheugend was de aankondiging van de Amerikaanse Minister Powell (april-mei 2002) dat de VN, de VS, de Europese Unie en Rusland een vredesconferentie zouden beleggen. Jammer genoeg hebben we daarover sedertdien niets meer vernomen. Het is te hopen dat die conferentie alsnog doorgaat en dat de deelnemers optimaal zullen voortbouwen op het vredesaanbod van de Arabische Liga, in het besef dat het na 54 jaar hoognodig is die lont definitief uit het kruitvat in het Nabije Oosten te halen. Sterke druk van de grote landen zal noodzakelijk zijn om de twee kemphanen, en bovenal Israël, ertoe te bewegen water in hun wijn te doen. Zonder vredesconferentie en zonder druk zal vrede een utopie blijven.

De staat Israël is als roofstaat begonnen; vele van zijn vroege inwoners en in latere jaren 200.000 kolonisten in de nederzettingen binnen de Palestijnse Gebieden hebben bij wijze van spreken aan Palestijnen gezegd: ôte-toi de là que je m’y mette. Israël heeft een aantal resoluties van de VN hooghartig in de wind geslagen, zelfs nog in april 2002. Na tot de bevinding te zijn gekomen dat aanwending van machtsmiddelen nu al een halve eeuw lang al maar door vergeefs is gebleven en een duurzame oplossing nog geen beetje naderbij heeft gebracht, zullen de Israëli’s hopelijk wijs genoeg zijn om er zich rekenschap van te geven dat ze tot dusver de gevolgen van het kwaad hebben willen bestrijden, dat ze het over een heel andere boeg moeten gooien en namelijk de oorzaak van het kwaad moeten tenietdoen: het onrecht dat de Palestijnen werd berokkend. Indien de bovenbedoelde conferentie plaatsvindt zal ze de Israëlische natie in de gelegenheid stellen om eindelijk eens te bewijzen, door de buitenwereld aangepord en tegen de zin van Sharon of zonder hem, dat zij vatbaar is voor een beetje gerechtigheid jegens de Palestijnen.

De hieronder opgesomde beweegredenen zouden de Israëli’s en hun regering kunnen en moeten ertoe brengen een vredesregeling te onderschrijven, zoals hierboven beschreven. De fundamenteelste onder de drijfveren is de overweging dat Israël aldus een ereschuld zou kwijten en moreel juist en billijk zou handelen. Wie weinig gewicht toeschrijft aan het ethische gehalte van een handelswijze kan vooral haar praktische voordelen in de weegschaal proberen te leggen. Het sluiten van zo’n verdrag stelt een einde aan een nu al 54 jaar aanslepende en nog steeds uitzichtloze worsteling, zet geen enkel wezenlijk belang van Israël op het spel en is voor de staat Israël het (enige mogelijke) middel om zich ten langen leste volkomen te legitimeren. Het is ook de enige manier om door alle andere staten te worden erkend, met West-Jeruzalem als wettige hoofdstad en om het veilige vaderland te worden, dat Israël nog altijd niet is voor zijn burgers. En om zijn burgers inderdaad maximale veiligheid te verschaffen, meer veiligheid dan zij ooit zouden hebben als Israël de Palestijnen een regeling opdrong, die van hen radeloze en wraakzuchtige paria’s maakt. Het is ook een middel om te kunnen gedijen in een politiek stabiele regio, om zich te kunnen toespitsen op vreedzame bezigheden, om verlost te geraken van verpletterende militaire uitgaven, om niet voortdurend staande gehouden te moeten worden door Amerikaanse bijstand en om op te klimmen tot de status van een normale, door niemand meer verfoeide, algemeen geachte medespeler in het wereldbestel.

Noot
De redactie van deze tekst werd afgesloten in september 2002.

Samenleving & Politiek, Jaargang 9, 2002, nr. 9 (november), pagina 4 tot 14

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.