11 september. Een datum die in het collectief geheugen gegrift staat. Althans in het Westen en de Islamitische landen die direct of indirect de gevolgen van de aanslagen op het WTC en Pentagon hebben ervaren. Want ik kan moeilijk geloven dat de Soedanezen en Ugandezen die dagelijks met 'hun' kindsoldatenoorlog geconfronteerd worden, of de Colombiaanse boeren die hun inkomen teloor zien gaan in zogenaamde anti-drugsacties van de door de VS gesteunde Colombiaanse overheid of al die andere mensen en bevolkingsgroepen die dagdagelijks rechtstreeks met dood en geweld te maken hebben, dat zij werkelijk onder de indruk waren van de gewelddadigheid van de aanslagen. Eerder van de betekenis ervan: het grote machtsblok in het centrum geraakt. Neen. Het heeft eerder met perceptie te maken. We kennen plots - in al onze welvaart - een rechtstreekse tot nu toe ongrijpbare dreiging, een gevoel dat wij niet meer gekend hebben sinds het informele einde van de Koude Oorlog in 1987, toen Gorbatsjov zijn Nieuwe Denken presenteerde in het boek Perestrojka Een nieuwe visie voor mijn land en de wereld. De bedreiging waar al langer voor gevreesd werd maar die op 11 september werkelijkheid werd, brengt het debat over veiligheid en defensie in een stroomversnelling. Het debat is niet nieuw, maar krijgt plots een ander cachet.
Het debat dat gevoerd wordt, is meerduidig. Het gaat ten eerste om de wijze waarop een land of politieke entiteit zijn verdediging uitbouwt. Haviken en pragmatici zweren bij een militaire strategie. Pacifisten en idealisten geloven dat de meest duurzame manier om veiligheid op te bouwen samenwerking met de potentiële vijand is. Door overleg en contact conflicten voorkomen. Ten tweede kunnen in de militaire strategie nog verschillen vastgesteld worden. Moeten wij ons losmaken van de VS, de NAVO-alliantie vaarwel zeggen en ons concentreren op een Europees defensieleger? Voorstanders van deze optie willen aan de Snelle Europese Interventiemacht liever een offensief en defensief mandaat geven. Of moeten wij juist de NAVO versterken? Een derde punt van discussie is het tijdsperspectief waarin het beleid gevoerd wordt. De VS hebben niet de cultuur van op heel lange termijn te denken, maar ook in West-Europa zijn politici daar niet zo sterk in. Ongetwijfeld heeft dit te maken met het electoraal systeem dat een stimulus is voor directe successen en een remmende factor voor successen op de lange termijn. De vruchten hiervan kunnen in een volgende legislatuur immers door een concurrerende partij geplukt worden. Daarbij komt nog dat de hypothesen die geconstrueerd worden in het langetermijndenken complexer zijn dan in het kortetermijndenken. Je zou met een spreekwoordelijke mathematische regel kunnen zeggen dat de complexiteit van de hypothesen over de toekomst in complexiteit rechtsevenredig toenemen met de tijdspanne die in het tijdsperspectief overbrugd moet worden.
De drie hierboven geschetste discussiepunten zullen centraal staan in de stelling die ik wil verdedigen. Een stelling die als volgt kan samengevat worden. Om een goed veiligheidsbeleid uit te bouwen, moeten we op de lange termijn denken, de NAVO geleidelijk aan loslaten en conflictpreventie en conflictoplossing in de schoot van een hervormde VN werpen. Dat dit niet zo utopisch is als op het eerste zicht zou blijken, moet duidelijk worden uit de wereldsysteemtheorie van Immanuel Wallerstein. In het eerste hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt hoe Wallerstein zijn wereldsysteemtheorie ziet, hoe de internationale gemeenschap volgens hem geëvolueerd is en wordt vanuit de vaststellingen over het verleden een wereldsystemische blik geworpen op de toekomst. In een tweede hoofdstuk wordt het verband gelegd tussen de wereldsysteemtheorie en defensiebeleid, in een derde hoofdstuk sta ik stil bij de functie van de VN in de toekomst om in een vierde deel tot een besluit te komen.
De internationale verhoudingen in een wereldsysteem
Immanuel Wallerstein (1930) is een Amerikaanse socioloog die zich in het begin van zijn carrière bezig hield met Afrika, maar bekendheid verwierf door de publicatie van The World-system, Volume I. Later verschenen nog drie andere delen waarmee hij zijn magnum opus tot een einde heeft gebracht. Wallersteins' werk is van een grote waarde doordat het ten eerste vrij vlot leesbaar is en ten tweede refereert naar meer dan 1800 boeken waar uiterst secuur naar verwezen wordt. Dit verklaart waarom hij ondanks zijn neomarxistische inslag binnen de wetenschappelijke wereld veel respect heeft verworven. Hij is één van de weinigen van deze school die zich niet tot dogmatische retoriek heeft verlaagd. Ik zou zijn theorie en het verband met het defensiethema in drie stappen willen verduidelijken. In een eerste stap wil ik de wereldsysteemtheorie zelf samenvatten. Vervolgens wil ik gaan kijken hoe de internationale gemeenschap volgens de systeemtheorie geëvolueerd is. En in een laatste punt wordt een beeld gegeven van wat ons in de toekomst te wachten staat.
In het boek Communicatie zonder mensen beschrijft Rudi Laermans (1999. p55) een systeem als volgt: 'een systeem is een selectieve ordening van onderling gerelateerde elementen.' Hij verbindt met deze definitie het begrip complexiteit. Doordat de elementen onderling verknoopt zijn wordt het systeem uiterst complex, en daardoor dringt zich een complexiteitsreductie op. Wallerstein zelf omschrijft het begrip wereldsysteem in The modern World-system, (1976. pp229-233) als 'een sociaal systeem met grenzen, structuren, ledengroepen, regels en legitimatie, en coherentie'. Een wereldsysteem bestaat onafhankelijk en de dynamiek die inherent er aan is, komt van binnenuit. Het leven in een wereldsysteem is opgebouwd uit conflictueuze krachten die het tegelijk vormen en samenhouden maar ook uit elkaar trekken. Het wereldsysteem is onderhevig aan verandering en stabiliteit tegelijkertijd. En dit is één van de verklaringen van de duurzaamheid ervan. Om de theorie van de wereldsystemen zelf uit te leggen, wil ik gebruik maken van twee onderscheiden. Het eerste is het onderscheid politiek wereldsysteem/economisch wereldsysteem. Het politieke wereldsysteem is volgens Wallerstein het meest primitieve en minst efficiënte. Een politiek wereldsysteem kent één politiek systeem dat het hele grondgebied van het wereldsysteem omvat. Een voorbeeld hiervan is het imperium van het Oude Rome. Heel het systeem was onderhevig aan de politieke besluitvorming van de keizers uit Rome. De dominantie was gebaseerd op politiek en werd op militaire wijze afgedwongen. Eén politiek systeem, het keizerrijk, reikte tot aan de grenzen van het systeem. Het economisch wereldsysteem daarentegen overstijgt de grenzen van dit singuliere politieke systeem. Binnen de grenzen van het economische wereldsysteem kan niet één enkel politiek systeem bestaan, er bestaan er meerdere. Zo kan het economische wereldsysteem een democratie, particratie, dictatuur en oligarchie omvatten. Wallerstein noemt dit politieke entiteiten. Het gevolg hiervan is dat het zich uitstrekt over verschillende naties of staten en dat de dominantie op een economisch niveau ligt, maar wel eventueel militair afgedwongen kan worden. Het is dit systeem dat in de late middeleeuwen tot ontplooiing komt, en het is bijna wonderlijk dat het zich heeft kunnen ontwikkelen tot een economisch systeem en niet een politiek systeem is geworden, waar één politieke entiteit haar politiek systeem en dominantie oplegt Een centraal element in het economisch wereldsysteem is het kapitalisme. Het heeft gezorgd voor het ontstaan en overleven van het prille systeem aan het einde van de Middeleeuwen dat vandaag tot echt wereldsysteem is uitgegroeid. In het kapitalisme absorberen politieke entiteiten elk economisch verlies, terwijl de economische winst naar private handen gaat. De kracht van het kapitalisme is dat het in heel het wereldsysteem opereert, wat - zoals eerder werd uitgelegd - impliceert dat het de grenzen van de politieke controle overstijgt. Wallerstein stelt vast dat het een minder primitief middel is om dominantie en hegemonie uit te oefenen omdat het handelbaarder is dan de politieke variant in het politieke wereldsysteem.
Een tweede onderscheid dat ik wil hanteren is drieledig. Wallerstein onderscheidt drie soorten gebieden die zich volgens een aantal wetmatigheden tot elkaar verhouden (uiteraard, anders zou hij niet van een systeem spreken). Als we ze op een constante zouden plaatsen zouden we aan de ene kant de kerngebieden zien, aan het andere uiterste de periferie van het systeem, en daartussen de semi-periferie. De kerngebieden zijn dominant over de rest van het wereldsysteem. Zij buiten de periferie uit, die grondstoffen en onafgewerkte producten produceren voor de kern. De semi-periferie is een residuaire categorie die zich tussen uitbuiten en uitgebuit worden bevindt. Wallersteins redenering is hier interessant in haar radicaliteit. Hij stelt en toont zelfs aan dat de wereld een wereldwijde arbeidsverdeling kent die functioneert in dienst van de kerngebieden. Zo produceerde Afrika de voorbije eeuwen slaven om het werk te doen dat noodzakelijk was maar dat Europeanen niet konden of wilden doen. Europa genereerde kaderpersoneel. De arbeidsverdeling wordt gereflecteerd in de goederenstroom. Grondstoffen en afgewerkte producten worden in de periferie geproduceerd en geëxporteerd naar de kerngebieden, afgewerkte producten worden in de kern geproduceerd. De arbeidsverdeling kan ook afgelezen worden aan de scholingsgraad. Hoogopgeleiden bevinden zich in de kerngebieden en hebben kernfuncties. Zij zijn de belangrijkste economische kapitalistische agenten: zij accumuleren een enorm kapitaal, ten koste van de mensen in de periferie. Wallerstein gebruikt het woord 'exploitation' wat in deze context toch als 'uitbuiten' vertaald kan worden. De sleutel voor het kapitalisme ligt in een kerngebied gedomineerd door een vrije arbeidsmarkt voor geschoolde arbeiders en dwangarbeid voor de minder geschoolde arbeiders in de periferie.
Welke gevolgen heeft de vorming van het economische wereldsysteem nu gehad op de internationale verhouding? De essentie van de theorie is vrij eenvoudig. Door de geschiedenis heen hebben een aantal staten kernposities ingenomen en weer verlaten. De kernposities verschoven door de tijd. Bij het begin van de Moderne Tijd was het aanvankelijk Portugal dat aanspraak maakte op de dominante positie, maar het werd voorbijgestoken door Spanje. Het succes van beide staten lag in het feit dat zij het voortouw namen in de koloniale verkenning en dat zij in de Nieuwe Wereld een gigantische hoeveelheid economisch surplus ontdekten. Als politieke entiteit binnen het groeiende economische wereldsysteem absorbeerden zij dit surplus, dat in termen van het kapitalisme als verlies moet beschouwd worden door het feit dat autochtone bevolkingsgroepen niet tot maximale ontginning overgingen. Spanje was een tijd dominant in de wereld, maar die rol werd al snel betwist door Frankrijk en Engeland. De strijd om de wereldhegemonie woedde van dan af tussen Frankrijk en Engeland, en het waren de eilandbewoners die uiteindelijk de strijd wonnen. Frankrijk was immers gedwongen zich met haar interne problemen bezig te houden zoals de verschillen tussen het noorden en het zuiden van het land, tussen de adel en opkomende burgerij, tussen katholieken en hugenoten, enz. Engeland spitste zich toe op buitenlandse handel, de uitbreiding van de vloot en de exploitatie van de kolonies. Waar de Industriële Revolutie in beide landen ogenschijnlijk soortgelijk was, moeten er na grondige analyse toch andere conclusies getrokken worden. Frankrijk probeerde wel te participeren in de buitenlandse handel om zo een sterke positie binnen het wereldsysteem te verwerven, maar dit ging juist ten koste van de boeren (o.a. de wijnbouwers) en een eerste crisis ontstond. De mislukking van de graanoogst in 1788 en de stijging van de broodprijs het volgende jaar waren de spreekwoordelijke druppels en de Franse Revolutie zette zich in. Wallerstein argumenteert dat de Franse Revolutie géén burgerlijke revolutie is, zoals in de klassieke geschiedenis wordt gesteld, maar dat het juist een antiburgerlijke revolutie is. Het is de eerste keer dat er een massale opstand is tegen de burgermaatschappij die in haar streven naar een dominante positie binnen het groeiende economische wereldsysteem, het Franse volk uitbuit. Het hele proces van de Franse Revolutie en Napoleontische periode deden Frankrijk ten onder gaan in de strijd om hegemonie tegen Engeland.
Engeland was hegemonisch tot aan de Tweede Wereldoorlog. Na de aanval op Pearl Harbour verbraken de VS het isolationisme dat hen kenmerkte van bij de onafhankelijkheid. Het land kwam relatief ongeschonden uit de oorlog en stuurde de heropbouw van Europa en Japan. De oorlogseconomie van de VS had immers op volle toeren gedraaid, en om een crisis te voorkomen moest er een sterke afzetmarkt gecreëerd worden. Europa kreeg hulp via het Marshallplan en de herstelprogramma's van de International Bank for Reconstruction and Development. De eigenlijke dominantie verwierf de VS op de conferentie van Jalta en door de containmentpolitiek van de Amerikaanse diplomaat George Kennan. Groot-Brittanië werd terug naar de semi-periferie geduwd. Daarbij valt dan nog een opmerkelijke vaststelling te doen. Een boutade is dat de Britten zich niet Europees noemen. Zij beschouwen zichzelf en worden dardoor ook beschouwd als eilandbewoners, die in vele gevallen een andere politiek willen op Europees niveau. Dit heeft echter vooral te maken met het feit dat de Britten het nog steeds moeilijk hebben dat ze hun dominante positie aan de VS kwijt zijn gespeeld. Zij leunen daarom liever bij Uncle Sam aan, als het ware uit nostalgie. Terwijl de indammingpolitiek tot een militair status-quo leidde gedurende de volgende vijfenveertig jaar, kan men wereldsysteemtheoretisch bekeken niet zeggen dat beide blokken aan elkaar gewaagd waren. Integendeel de Russen beseften dat de VS absoluut hegemonisch waren. Of om het met de woorden van Eric Hobsbawn in Een eeuw van uitersten (1995.p274) te zeggen: 'Kortom, terwijl de VS zich zorgen maakte om een mogelijke wereldsuprematie van de Sovjets, ergens in de toekomst, maakte Moskou zich zorgen om de feitelijke Amerikaanse hegemonie (…). Er was niet veel nodig om het uitgeputte en verarmde Rusland afhankelijk te maken van de Amerikaanse economie, die toen sterker was dan de rest van de economieën bij elkaar. De voor de hand liggende politiek was onverzettelijkheid.' Hobsbawn ondersteunt hier in feite de these van Wallerstein dat de VS een absoluut dominante macht was. De Amerikaanse hegemonie kende haar hoogtepunt in de jaren zestig wanneer ze geconfronteerd werd met de eerste problemen die voortspruitten uit het systeem. Het ontluikende besef van de kloof tussen arm en rijk, de consolidatie van Europa en Japan als economische macht, de kosten van het Viëtnamavontuur en - als hoogtepunt van de spanningen - de veranderingen in 68 door een reeks revoltes in de hele wereld. Deze opstanden werden onderdrukt en zo behandeld dat de betrokkenen zich conformeerden aan het wereldsysteem. Dit ging echter gepaard met een gigantische kost, die problematisch werd door de economische crisissen van de jaren zeventig. Vanaf dat moment kwam de stabiliteit op de helling te staan en ging het langzaam aan bergafwaarts met de dominantie van de VS. Dit proces werd eind jaren tachtig, begin jaren negentig in een stroomversnelling geduwd, toen het Sovjetblok ineen stuikte. De kaarten van het internationale spel lagen plots heel anders. Wat met de toekomst?
Alles wijst erop dat de kern van het economisch wereldsysteem aan een transitie bezig is. Deze transitie zal niet eindigen met Europa of Japan in een kernpositie, zoals sommigen misschien verwachten of zelfs hopen, om de eenvoudige reden dat de economieën van beide machtsblokken te oud zijn. Zeer waarschijnlijk zullen het India en China zijn die de fakkel overnemen, en zullen de VS en Europa respectievelijk in de semi-periferie belanden en blijven. Het meest waarschijnlijke is de hypothese dat India even de dominante positie zal waarnemen, maar nog met een sterke invloed van de VS. Maar uiteindelijk zal het China zijn die de positie van de VS definitief overneemt.
Het zijn conclusies en stellingen die als ridicuul en onrealistisch worden afgedaan, maar die mening deel ik niet. Het is juist zinvol om er serieus bij stil te blijven staan. Dat India een belangrijke macht is op dit moment zal niemand ontkennen. Wat er zich afspeelde op de WTO-top in Doha geeft een goed beeld van die macht. India ging op het laatste moment dwars liggen over de ontwerptekst voor de agenda van een nieuwe ministeriële conferentie over handelsafspraken. Volgens De Standaard (15 november 2001. p1) 'leek het er sterk op dat de VS en de EU er op gegokt hebben dat New Delhi niet zou durven om een mooi akkoord dat ze onderling hadden afgesloten, te kelderen.' En eerder in het artikel: 'De ultieme aanpassingen die India in de wacht sleepte, hebben ook de WTO zelf gered. (…) Een nieuwe mislukking, zoals in Seattle, zou wellicht het voortijdige einde van de WTO betekend hebben.' Twee citaten die toch veelzeggend zijn. De macht van India wordt nog versterkt door het feit dat het land samen met China wordt gezien als de leider van de Derde Wereldlanden. Het paradoxale hiervan is dat hoe sterker de machtspositie is, hoe meer kans er is dat India (en China) leiders zullen worden ten koste van de Derde wereldlanden. Deze argumentatie wordt ook nog versterkt vanuit de systeemtheorie van Wallerstein. Een van de kerngegevens die hoger werden beschreven is de arbeidsverdeling over de wereld, af te lezen aan scholingsgraad. In India is het hoger onderwijs van goede kwaliteit en van sterke kwantiteit. Indiase ingenieurs managers, enzovoort, bekleden over heel de wereld kaderfuncties. Uiteraard is dit soort braindrain meestal niet positief voor een land, maar voor India is het misschien een investering op lange termijn. Wanneer zij het proces van internationale machtsverwerving in de toekomst voortzetten, zal het voor de hooggeschoolden interessanter worden om te blijven maar vooral om terug te keren naar hun thuisland. En dan brengen ze een schat aan intellectueel kapitaal via hun buitenlandse ervaring met zich mee.
Voor China liggen de zaken nog iets anders. China is op dit moment nog geen dominante macht. Om die positie te kunnen verwerven zal zij moeten participeren in de wereldeconomie. Aan die voorwaarde is sinds november officieel voldaan. Het land was immers voor de eerste keer aanwezig op een topconferentie van de WTO. Wanneer China volwaardig kan participeren in de 'vrije markteconomie' is moeilijk te zeggen. De ene maand zijn de nieuwsberichten erover positief, de maand erna weer een stuk pessimistischer. Ter illustratie enkele krantenkoppen uit De Standaard van de laatste twee jaar. 'China blijft op koers voor WTO-lidmaatschap' (DS. 8 december 1999), 'China hoopvol over toetreding' (DS. 13 april 2000), 'China en WTO hebben nog veel werk' (DS. 27 mei 2000), 'De stille strijd in China. Het land dreigt achterop te geraken met economische hervormingen' (DS. 9 maart 2001), 'WTO stemt toe met lidmaatschap China' (DS. 17 september 2001), 'China zet economische hervormingen op laag pitje' (DS. 31 oktober 2001), 'Shangai symboliseert razendsnelle ontwikkeling Chinese economie' (DS. 20 november 2001). De moeilijkheden zijn te situeren op verschillende vlakken. Het belangrijkste element is het feit dat China voor een gigantische wisseling van de wacht staat. Zo moet Jiang Zemin vervangen worden evenals drie kopstukken uit het zevenkoppig politbureau. Daarnaast wordt 40% van het centrale partijcomité vervangen. Deze machtswisseling gaat uiteraard gepaard met hevige strijd en concurrentie, die zijn weerslag heeft op het beleid. De noodzakelijke beslissingen die de geëiste hervormingen voor de toetreding tot de vrije markt mogelijk moeten maken, worden op de lange baan geschoven. (DS. 9 maart 2001) Het gaat onder meer over de 100.000 inefficiënte staatsbedrijven die failliet moeten gaan opdat ze vervangen kunnen worden door efficiëntere privéondernemingen. Dit is een tijd gelukt. Zo produceerde de private sector in 1998 nog maar 20% van het BNP, waar dat in 2000 reeds 40% was. (DS. 26 juli 2000). Maar in oktober dit jaar lezen we het volgende in de kranten: 'Deze week bleek echter dat Peking de tegenovergestelde richting uitgaat. Het Chinese hooggerechtshof heeft de provinciale rechtbanken opgedragen geen faillissementszaken meer te aanvaarden, als het gaat om bedrijven met meer dan 50 miljoen renminbi (6,82 miljoen euro) aan activa. Daar vallen zowat alle staatsbedrijven onder. En niemand weet wanneer de langverwachte wet op de faillissementen er eindelijk komt.' (DS 31 oktober 2001) De oorzaak van deze koersverandering lijkt ingegeven door een algemeen gevoel van onrust, waar 11 september wel voor iets tussen zit. Wanneer deze machtswisseling voltrokken zal zijn, de ruimste prognoses zeggen voorjaar 2003, zal China zijn potentieel aan wereldmacht en zelfs wereldhegemonie kunnen genereren, kernstaat worden en India terug de semi-periferie in duwen. Dat de betrokken landen deze evolutie (die heel wat mogelijkheden voor hen opent) aanvoelen, versterkt deze hypothese. Waarom zou China al de moeite van al die moeilijke hervormingen doen, riskeert het vaak in haar hervormingen de sociale stabiliteit, als het er op lange termijn geen profijt uit zou halen. En India van zijn kant is niet happig op de toetreding van zijn grote broer China. Dit zou ook de stugge houding in Doha verklaard hebben (DS 15 november). Al deze argumenten verdwijnen echter bijna in het niets bij dat éne, al wat klassieke: China vertegenwoordigt 1,3 miljard mensen, India meer dan een miljard, samen meer dan een derde van de wereldbevolking. In een economisch wereldsysteem betekent dit een gigantische afzetmarkt, maar ook een gigantische concurrentiepool. Een blok waar je niet naast kunt, en dat bij deelname aan het systeem heel zwaar weegt. Het kan niet anders dan dat deze herpositionering gevolgen heeft voor de niet-economische internationale verhoudingen, zoals het veiligheidsbeleid van landen.
Naar een doeltreffend veiligheidsbeleid in de toekomst
Het huidige veiligheidsbeleid ligt sinds 11 september zwaar onder vuur. Meer dan ooit is duidelijk geworden dat internationale samenwerking nodig is. De vraag is op welk niveau dit zal gebeuren. Hopelijk gaan de bevoegde politici niet over tot het versterken van de NAVO of het oprichten van een echt Europees defensieleger. Terroristen houd je daar immers niet mee tegen, en de echte toekomstige potentiële vijand zal er ook niet mee gestopt kunnen worden. Als er zich ooit een internationaal conflict aandient dat ons werkelijk in een gevaarlijke situatie brengt, dan zal dit zijn met de nieuwe kerngebieden van de toekomst: India en later China. In die zin zal de overgangsperiode bijzonder moeilijk en gespannen zijn. Maar het feit dat ik hier spreek over nieuwe kerngebieden impliceert dat de belangrijkste partner in het Westers Veiligheidsorgaan (lees: de NAVO-alliantie) tot de semi-periferie zal gedegradeerd zijn. Noch de NAVO, noch een Europees defensiemacht zullen onze veiligheid kunnen garanderen. Integendeel zij verhogen juist de onveiligheid en vergroten het gevaar in een oorlog te belanden die we gegarandeerd zullen verliezen. De internationale verhoudingen zijn immers gewijzigd. Laten we de denkoefening eens voor de NAVO doen.
De NAVO werd in de schoot van de containmentpolitiek opgericht, in de vrees dat het Sovjetsocialisme invloed zou krijgen over het kapotgeschoten en wanhopige Europa. Van meet af aan is de veiligheidsdoelstelling van de drijvende kracht achter de NAVO ook die van de NAVO zelf geweest: de veiligheid van de lidstaten verzekeren om zo de veiligheid van de VS te garanderen. Natuurlijk hebben wij van de alliantieparaplu genoten. Wij hebben aardig wat welvaart opgebouwd onder de bescherming van de NAVO. (Wat niet wil zeggen dat het de verdienste is van de NAVO. Die zou ik eerder bij de EU zoeken). Maar wat stelt de NAVO nog voor na het wegvallen van de Koude oorlog, na het wegvallen van het machtsblok dat in wezen ondergeschikt was aan de Amerikaanse dominantie en alleen maar gecontained moest worden? De NAVO is zonder twijfel een militaire defensiemacht. Anders dan Europa wil ze haar veiligheid veiligstellen door militair machtsvertoon. Europa kiest eerder economische middelen, één van de meest basale verklaringen voor het feit dat er na vijftig jaar geen Europees leger is. Maar beide zoeken defensie in egoïstische motieven. Veiligheid wordt gezocht in een individualistisch denkkader. Maar je kan veiligheid ook situeren in een altruïstisch denkkader, namelijk hoe je de ander op zijn of haar gemak kunt stellen zodat zij geen reden zouden hebben om jou te bedreigen (hier is natuurlijk op te merken dat dit in wezen ook op het individuele teruggaat, maar het wezenlijke verschil tussen de twee ligt in het feit dat het egoïstische denkkader ten koste van de ander gaat, en het tweede door middel van de ander in positieve zin.) Als we het over internationale veiligheid hebben moeten we ons echter beperken tot het egoïstische denkkader, omdat oplopend conflict en spanning (wat door het overlegconcept per definitie wordt uitgesloten in het altruïstische model) eigen zijn aan het economische wereldsysteem. Dus de vraag kan als volgt gesteld worden: hoe kunnen we er voor zorgen dat de veiligheid van de Belgische burger gegarandeerd is?
Vandaag de dag kunnen we nog even op de NAVO teren. Maar dat zal veranderen van het moment dat India en later China de kernposities zullen innemen. Wanner zijn belangen bedreigd worden, zal China niet aarzelen om de wapens te gebruiken, zoals de VS deden in Vietnam Korea, Irak, … Als China in conflict komt met een NAVO-lidstaat zullen wij door het fameuze artikel 5 van het NAVO-verdrag meegesleept worden in die oorlog. Het lijkt sterk op de situatie van net voor de eerste wereldoorlog, waar de verschillende allianties en pacten (Tripple Alliantie en Tripple Entente) ertoe leidden dat onnodig veel landen in het conflict betrokken geraakten. In feite heeft een alliantie met defensieve doelstellingen alleen maar zin als ze dominant is over alle andere staten en allianties die een potentieel gevaar vormen. Dit is in het verleden het fundament voor de NAVO-doeltreffendheid geweest en daar zal de eerst volgende jaren of decennia nog geen verandering in komen. Het feit dat artikel 5 van het NAVO-verdrag naar aanleiding van de aanslagen op 11 september pas voor de eerste keer is ingeroepen, bewijst deze stelling. De verbinding tussen de aangesloten staten is zo absoluut en sterk, dat geen enkele staat het zal wagen om een aanval te riskeren die het artikel 5 in werking stelt. Deze sterke positie zal ons in de toekomst ontnomen worden. Sterker nog. De tanende positie van de VS wordt door de aanslag op gruwelijke wijze geïllustreerd. Noch een NAVO, noch een Europees defensieleger of eender welke partiële alliantie zal in staat zijn onze veiligheid te bewerkstelligen, om de eenvoudige reden dat China na toetreding tot het kapitalistische economische wereldsysteem oppermachtig zal worden. Ik wil hier niet het 'gele gevaar' voorspellen, maar wel het 'gele gegeven'. Wij moeten dringend naar ander manieren op zoek om onze veiligheid op lange termijn te garanderen.
Een supranationaal orgaan: de VN
Op het einde van het vorige hoofdstuk sprak ik over de noodzakelijke voorwaarden om een goede alliantie te kunnen opbouwen. Ik stelde dat als China hegemonisch wordt in de verre toekomst, de NAVO de eigenschappen die haar defensiekracht verzekerde, verliest. Er is echter één uitzonderlijke alliantie, die daar meestal wel tegen in kan gaan, en dat is de wereldalliantie. Als alle staten zich formeel aaneensluiten en daadkrachtige afspraken maken, kan er ingegrepen worden wanneer een land de overeenkomsten schendt. Waar ik eigenlijk voor pleit is een sterke en hervormde Organisatie der Verenigde Naties die democratisch werkt. Alle staten zouden daar een evenwaardige status in moeten hebben. Dit impliceert de afschaffing van het vetorecht, de afschaffing van het statuut van de vijf permanente leden in de veiligheidsraad en een duidelijk internationaal recht met sanctioneringsmiddelen, waar de WTO misschien voor een deel model voor kan staan.
Deze voorstellen zijn niet nieuw en worden al lang gevraagd door lobbygroepen zoals de ngo's. Ze worden echter als niet realistisch afgedaan, en dat zijn ze op dit moment ook. Maar dat verandert in de nabije toekomst. Het herschrijven en heroriënteren van de VN kan gebeuren tijdens het korte machtsvacuüm of -evenwicht dat zal ontstaan of bezig is te ontstaan. (daarom is de timing van de 'andere globaliseringsbeweging' zo goed gekozen). Op het moment dat de VS macht aan het verliezen zijn, op het moment dat China nog aan het groeien is, op het moment dat India even hegemonisch is, kan er veel veranderd worden. De situatie wordt dan fundamenteel vergelijkbaar met die van net na een oorlog, met dat verschil dat er geen overwinnar is. Het is altijd in de chaos na een militair conflict dat de kaarten herschud worden. Misschien doet zich nu een gelegenheid voor om die verschuiving te ondergaan zonder geweld, maar met een verbetering van de internationale situatie De argumentatie gaat als volgt. Alle Derde Wereldlanden min India en China hebben sowieso voordeel bij een hervormde VN. De VS zullen de noodzaak er ook van inzien wanneer zij hun macht voelen wegvloeien naar China. Hetzelfde geldt voor Europa, maar dan in mindere mate door zijn semi-perifere positie. China zal de veranderingen misschien niet aanvaarden, omdat het er nadeel bij heeft als toekomstige dominante macht, maar zal nog niet veel kunnen doen doordat de kernpositie nog wordt bekleed door India. En India zal de druk van het groeiende China voelen en daarom de veranderingen wel aanvaarden, om zijn veiligheid te verzekeren wanneer het in de toekomst opnieuw in de semi-periferie gedwongen wordt.
Besluit
Ter afronding van dit essay wil ik mijn stelling nog eens herhalen. Om een goed veiligheidsbeleid uit te bouwen, moeten we op de lange termijn denken, de NAVO geleidelijk aan loslaten en conflictpreventie en -oplossing in de schoot van een hervormde VN werpen. Dat dit niet zo utopisch is als op het eerste zicht zou blijken, moet duidelijk worden uit de wereldsysteemtheorie van Immanuel Wallerstein. De essentiële punten van de stelling staan in vet, en werden behandeld. De denkpiste die werd gevolgd gaat over de lange termijn. De dominante positie van China zal misschien pas over 50 jaar een feit zijn. De noodzaak voor het loslaten van de NAVO werd ook uitvoerig behandeld. Wat ik bedoel met een hervormde VN heb ik, weliswaar erg simplistisch door het samenvattend karakter van deze tekst, kort en bondig uit de doeken gedaan. Maar het belangrijkste is dat dit voorstel realistisch wordt, gezien vanuit de wereldsysteemtheorie van Wallerstein. En steeds meer wetenschappers beginnen de waarde van deze theorie te ontdekken en te erkennen.
Een sterke democratische VN, waar elke lidstaat evenveel invloed heeft en de macht van de groten gereduceerd is, waar een sterk sanctioneringmiddel in geïmplementeerd is, en waar geen vetorecht bestaat, is de enige manier om de 'kleintjes' te beschermen tegen de machtswellust van de groten, en de groten tegen zichzelf. Wij hebben de unieke mogelijkheid om de machtigen van morgen hun klauwen af te nemen. Laten we dat doen, in ons aller veiligheid.
Samenleving & Politiek, Jaargang 9, 2002, nr. 3 (maart), pagina 44 tot 52
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.