De Vlaamse politieke partijen zijn op zoek. Op zoek naar een nieuwe inhoudelijke invulling van hun boodschap en naar verloren kiezers. De CVP streeft naar ‘menselijke verbondenheid’ en wil daartoe een nieuwe politieke generatie samenbrengen in ‘bijenkorven’. De VLD is van de Burgermanifesten van Verhofstadt met stellingen als there is no such thing as society geëvolueerd naar het sociaal-liberalisme zoals onlangs nog werd verwoord in het boekje van Vlaams minister-president Dewael. Le nouveau VLD heeft het niet langer over het recht om uit de maatschappij te stappen maar legt expliciet de nadruk op het belang van social capital en op een prominente rol voor het middenveld. De VU is, tja, weifelend op zoek naar een bestaansreden. AGALEV heeft zich nu sociaal-groen verklaard. Sociaal-groen is, aldus de AGALEV-tenoren, natuurlijk niet hetzelfde als rood-groen.
En wat is het verhaal van de nieuwe SP? Het antwoord lijkt eenvoudig. De doelstelling van het moderne socialisme wordt het ‘streven naar een samenleving waarin iedereen gelijke kansen heeft’. Het begrip gelijkheid van kansen wordt de nieuwe unique selling proposition van het moderne socialisme. Gelijkheid van kansen, zo wordt ons gezegd, is in essentie niets anders dan een herformulering van de traditionele socialistische idealen voor de 21ste eeuw, en heeft daarenboven het niet onbelangrijke voordeel een eenvoudige en modern klinkende boodschap te zijn.
De oplossing is echter niet zo eenvoudig als ze op het eerste zicht lijkt. Het begrip gelijke kansen is waardevol, maar vereist een duidelijke invulling. Het is immers een vlag die vele ladingen dekt. ‘Gelijkheid van kansen’ is een abstract politiek ideaal. Voor de ene betekent gelijkheid van kansen een vorm van vermogensbelasting, voor de andere het recht op gratis universitair onderwijs. De zeer verschillende interpretaties van het begrip ‘gelijkheid van kansen’ verhullen in werkelijkheid een meningsverschil over de meer fundamentele waarden die aan gelijkheid van kansen ten grondslag liggen. Het is in het licht van die onderliggende waarden dat we dienen na te gaan welke opvatting over gelijkheid van kansen de onze is.
Welk ideaal wordt door het pleidooi voor gelijke kansen uitgedragen? Volgens ons is het antwoord eenvoudig: het gelijkekansendiscours bouwt voort op de traditionele strijd voor gelijkheid. Daarmee is het probleem evenwel niet van de baan. Integendeel, ‘gelijkheid’ is een zomogelijk nog abstracter begrip dan gelijkheid van kansen. Daarom moet worden onderzocht wat gelijkheid voor moderne socialisten betekent. Enkel indien we daar in slagen kunnen we een socialistische invulling van het begrip gelijkheid van kansen geven.
Een slechte optie: de gelijkheid van uitkomst
Twee interpretaties van het begrip ‘gelijkheid’ zijn van meet af aan uitgesloten. De eerste interpretatie, de tegenhanger van de gelijkheid van kansen, zo wordt gezegd, is de zogenaamde ‘gelijkheid van uitkomst’. Deze theorie vat gelijkheid op als de toestand waarin iedereen in een welbepaalde gemeenschap dezelfde welvaart en rijkdom geniet, zonder dat het daarbij van belang is hoeveel ieder consumeert of hoe hard ieder werkt. Een overheid die er naar streeft elke burger een gelijk inkomen te garanderen bouwt voort op deze theorie. Gelijkheid van uitkomst is niet alleen onaantrekkelijk, maar biedt ook geen oplossingen. Zeggen dat iedereen dezelfde welstand mag genieten, afgezien van de inspanningen die daarvoor worden geleverd, betekent niet meer dan toestaan dat mensen ongelijk worden behandeld. Aangezien niet iedereen dezelfde idealen en ambities heeft in zijn leven, ontkent een gemeenschap waarin de productie en verdeling van welvaart enkel en alleen berust op een collectieve verdeelsleutel, het gelijk respect waar iedere burger recht op heeft. De verwarring van het begrip ‘gelijkheid’ met ‘gelijkheid van uitkomst’ is overigens een verklaring voor het feit dat het begrip gelijkheid door moderne socialisten vaak als voorbijgestreefd wordt ervaren.
Een onvoldoende voorwaarde: gelijke rechten
De tweede opvatting die moet worden uitgesloten is de zogenaamde formele gelijkheid. Formele gelijkheid kan ook worden omschreven als juridische gelijkheid. Het gaat om de idee dat de wet iedereen gelijk moet behandelen, en dat de overheid (of eventueel private instellingen en natuurlijke personen) geen onderscheid mag maken op basis van nationaliteit, ras, geslacht, seksuele geaardheid, sociale afkomst, etc. Hoewel dit beginsel, dat nog op vele plaatsten in de wereld dagelijks wordt geschonden, misschien wel de grootste politieke verwezenlijking van de laatste tweehonderd jaar is, biedt het geenszins een garantie voor werkelijke gelijkheid. Twee studenten met dezelfde kwaliteiten kunnen formeel misschien wel dezelfde rechten hebben om aan de universiteit te studeren. Als de ene de studiekost kan betalen en de andere, zelfs indien hij recht heeft op de hoogste studiebeurs, dat niet kan, is er geen sprake van gelijke kansen.
Formele gelijkheid is een essentiële voorwaarde voor echte gelijke kansen, maar is onvoldoende. We moeten dus zoeken naar een andere interpretatie van het gelijkheidsideaal. Twee mogelijke kandidaten bieden zich aan. De eerste opvatting kunnen we de ‘gelijkheid van startkansen’ noemen, de tweede de ‘eerlijke gelijkheid van kansen’ of de ‘gelijkheid van middelen’.
Een tweede onvoldoende voorwaarde: gelijke startkansen
De voorstanders van de gelijkheid van startkansen verdedigen een samenleving waarin mensen met dezelfde talenten en dezelfde motivatie om ze te gebruiken, dezelfde kansen op succes moeten krijgen. Volgens deze opvatting moet gelijkheid van kansen leiden tot een toestand van the right man/woman on the right place. Dat betekent dat jobs en onderwijs voor iedereen toegankelijk zijn louter en alleen op basis van capaciteiten en verdiensten. De meest capabele en geschikte persoon krijgt de job. Deze theorie gaat een stuk verder dan de louter formele gelijkheid waarvan eerder sprake was. Gelijkheid van startkansen veronderstelt een actieve overheidsinterventie. Zo zal de overheid, om bij het voorbeeld uit het onderwijs te blijven, moeten zorgen voor gratis onderwijs of voor een adequater beurzensysteem, zodat ook de intelligente student geboren in een arm gezin, de mogelijkheid krijgt om aan de universiteit te studeren. Voor vele pleitbezorgers van de gelijkheid van startkansen (New Labour in Engeland en de Democratische Partij in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld) is de taak van de overheid zelfs nog ruimer. Ze pleiten, naast de gelijke startkansen, voor een ‘sociaal vangnet’ voor de zwakken. Wie door ziekte, ongeluk of gebrek aan talent uit de boot valt, moet worden ‘opgevangen’ en heeft recht op minimale sociale bescherming. Er dient bijgevolg te worden gewerkt aan het verhogen van het inkomen van de armen en de reïntegratie van de zwakken in de samenleving. Het is duidelijk dat de noodzaak om talent te ‘belonen’ in deze opvatting van gelijkheid van kansen sterk aanwezig is. Ook al betekent dit dat de kloof tussen rijk en arm onevenredig groeit, de rijken steeds rijker en de armen steeds armer worden.
De socialistische variant van gelijke kansen: de gelijkheid van middelen
Echte gelijkheid is meer dan samen aan de start verschijnen. Het is ook meer dan het wegwerken van de hindernissen op het parcours en het voorzien in een vangnet voor diegenen die uit de boot vallen. Voorstanders van een gelijkheid van middelen argumenteren daarom dat gelijkheid van startkansen nog ver afstaat van het ideaal van de samenleving waarin iedereen echt gelijke kansen heeft. Volgens deze opvatting impliceert de invulling van het begrip ‘gelijke kansen’ al het voorgaande, maar moet men een stap verder gaan. Voor zo ver mogelijk moet iedereen gelijke kansen krijgen om gelukkig te worden. Dat betekent dat onze afkomst, opvoeding, onze mogelijkheden en talenten hierop geen enkele invloed mogen hebben. Het is dus niet enkel fout dat ons lot zou worden bepaald door onze sociale achtergrond (zoals het geval is voor de briljante student voor wie de studiekosten aan de universiteit te hoog zijn). Het is evenzeer verkeerd dat iemand die bijzonder sportief of begaafd is een hogere levensstandaard geniet dan iemand met minder goed op de markt liggende eigenschappen. Deze elementen zijn, net zoals de financiële middelen van onze ouders, het resultaat van de ‘natuurlijke loterij’, d.w.z. van de willekeur van het lot.
Betekent dit dat de overheid ervoor moet zorgen dat iedereen even gelukkig en even rijk is? Zeker niet. Hoger werd reeds gewezen op het onaantrekkelijke karakter van zulke theorie. Hoe moet het alternatief voor gelijkheid van startkansen dan wel worden opgevat? Verschillende politieke filosofen hebben getracht deze vraag te beantwoorden. Het beroemdste voorbeeld is ongetwijfeld het boek A Theory of Justice van de Amerikaanse filosoof John Rawls. Een andere aantrekkelijke formulering van het alternatief vinden we terug in het werk van de Amerikaanse filosoof Ronald Dworkin. Dworkin pleit voor een gelijke verdeling van de middelen die elk individu controleert om zich zelf te ontwikkelen en gelukkig te worden. Dworkin onderscheidt twee soorten middelen: persoonlijke en onpersoonlijke middelen. De persoonlijke middelen zijn de lichamelijke en mentale capaciteiten die een invloed hebben op het welslagen van iemands plannen of projecten. De onpersoonlijke middelen zijn de zaken die men in zijn bezit kan hebben en die kunnen worden overgedragen, zoals geld, grond en andere vormen van eigendom. Volgens Dworkin kan er enkel sprake zijn van een volledige gelijkheid, wanneer niemand ‘jaloers’ is op het pakket middelen waar de anderen over beschikken. Hij illustreert dat met een fictief voorbeeld. Veronderstel dat een groepje drenkelingen op een verlaten eiland terechtkomt. Op het eiland zijn een aantal middelen aanwezig om een nieuw bestaan op te bouwen (grond, planten, dieren, etc.). Welnu, de enige manier om tot een gelijke verdeling van de middelen te komen is de organisatie van een soort veiling, waarbij iedereen over een gelijke hoeveelheid schelpen bezit om te bieden. De veiling moet zo veel keer worden herhaald tot niemand meer vraagt om opnieuw te beginnen. Op deze manier is er een gelijke verdeling van de onpersoonlijke middelen. Na verloop van tijd zullen er ongelijkheden ontstaan die volkomen aanvaardbaar zijn. Niet iedereen zal immers even hard werken of even spaarzaam omgaan met het resultaat van zijn arbeid. Andere ongelijkheden zullen echter voortkomen uit toevalligheden (bijvoorbeeld een blikseminslag op het huis van één van de eilandbewoners) of uit een ongelijkheid in de persoonlijke middelen van de eilandbewoners (niet iedereen zal dezelfde landbouwtalenten hebben, bijvoorbeeld). Welnu, volgens Dworkin moeten ook deze laatste ongelijkheden worden weggewerkt opdat er van echte gelijkheid onder de eilandbewoners sprake zou zijn. Voor zover als mogelijk moeten herverdelende mechanismen worden ontwikkeld om de ongelijkheden voortkomend uit aangeboren capaciteiten of uit tegenslag te compenseren. De compensatie voor de persoonlijke middelen zal het moeilijkste zijn. De herverdeling mag namelijk niet tot gevolg hebben dat zij die over de juiste talenten beschikken om zich het beste op het eiland te handhaven, elke motivatie zouden verliezen om zich in te spannen. Daarvan zouden ook de andere eilandbewoners niet beter worden. Een herverdelend mechanisme is bijgevolg slechts aanvaardbaar indien kan worden aangetoond dat de minstbedeelden er beter van worden.
Het voorbeeld van de eilandbewoners is een hoogst theoretische denkoefening. Het maakt evenwel duidelijk dat het streven naar een rechtvaardigere samenleving niet ophoudt bij het voorzien in gelijke startkansen, eventueel in combinatie met een sociaal vangnet. Vandaar dat moderne socialisten moeten strijden voor eerlijke gelijke kansen. Een socialistische partij die enkel kiest voor gelijkheid van startkansen onderscheidt zich overigens in geen enkel opzicht van de andere democratische partijen. Ook liberalen, christendemocraten of groenen zullen een pleidooi voor gelijke startkansen, en in mindere mate voor een sociaal vangnet, zonder problemen onderschrijven.
Een actieve herverdelende politiek
Het realiseren van eerlijke gelijke kansen is revolutionair. Het vereist immers een grondige herstructurering van de maatschappij. Bijvoorbeeld in het arbeidsproces betekent dit veel meer dan eerlijke concurrentie binnen het huidig beschikbaar volume aan jobs. Concreet impliceert dit dat saaie jobs die niet bijdragen tot zelfontplooiing tot een minimum moeten worden herleid. Dat kan door verbeterde technologietoepassingen, jobrotatie, beperking van de werkuren of andere compensaties. Meer in het algemeen betekent eerlijke gelijkheid van kansen een evenwichtigere spreiding van de maatschappelijke lusten en lasten.
Het begrip gelijke kansen moet meer dan een loutere kwantitatieve invulling krijgen. Het kwalitatieve aspect is minstens even belangrijk. Een politiek van eerlijke gelijke kansen kan niet zonder sociale cohesie. Sociale cohesie is meer dan een instrument voor de integratie van kansarmen. Je zou kunnen zeggen dat het de basis is van elke gemeenschap. Vandaag blijven socialisten nog te veel afwezig in de discussie over de versterking van het maatschappelijk weefsel tussen markt en overheid. Stellen dat een rijke samenleving die niet in staat is haar burgers een minimum aan sociaal comfort te bezorgen het etiket ‘beschaafd’ onwaardig is, is correct. Maar te vaak gaan socialisten voorbij aan het feit dat in een samenleving waarin het maatschappelijk weefsel erodeert, burgers van elkaar vervreemden en elkaar als concurrenten gaan beschouwen. Zo bestaat het gevaar dat het accent van gelijke kansen verschuift. Het gevaar dat men terechtkomt in een situatie waarin elke burger de ander obsessief beloert en zich met de ander vergelijkt, op zoek naar al dan niet vermeende onrechtvaardigheden. Oprispingen als ‘wat doet hem denken dat hij meer waard is dan ik?’ of ‘waarom krijgt zij iets voor niets waarvoor ik moet betalen?’ zijn het onvermijdelijke gevolg. Enkel op zo’n voedingsbodem kan een extreemrechtse partij de schijn wekken op te komen voor de zwakkeren. Socialisten kunnen dat niet tolereren. Het slaat de bodem weg uit elke poging om een politiek van eerlijke gelijke kansen te voeren.
Een rode invulling van een samenleving waarin iedereen gelijke kansen heeft, impliceert eerlijke gelijkheid van kansen. Zulks vergt een actieve herverdelende politiek waardoor aan elk individu de gelijke middelen worden verschaft om zich volledig te ontplooien en zijn geluk na te streven. En wat willen socialisten anders dan een sterke stijging van het bruto nationaal geluk?
Noot
De tekst is een herwerkte versie van ‘de mailbox’, de discussietekst die werd voorgelegd op Take-Off, de starthappening die moet leiden naar een nieuwe jongerenbeweging binnen de SP.
Samenleving & Politiek, Jaargang 8, 2001, nr. 5 (mei), pagina 4 tot 8
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.