Enkele maanden geleden hield Helmut Gaus vier lezingen voor het August Vermeylenfonds. Hij ontleedde daarin de plaats van de SP in de veranderende maatschappij. Het volgende artikel vat die lezingen samen en formuleert enkele nieuwe doelstellingen voor een sociale democratie.
De verkiezingen van juni 1999 zijn vooral voor de SP catastrofaal geworden. Het feit dat de SP toch opnieuw in de regering zit, is wel erg negatief voor een diepgaande en kritische bezinning. Had de SP in de oppositie gezeten, dan zou de bereidwilligheid hiertoe veel groter geweest zijn en ook de bereidheid om meer radicaal en diepgaand over zichzelf na te denken. Door de regeringsverantwoordelijkheid van vandaag krijgen alle mandatarissen en linkse sympathisanten een stilzwijgende uitnodiging tot zelfcensuur mee in de zin van: zo slecht doen wij het toch niet, wij zitten in de regering. Men mag zich op deze regeringsverantwoordelijkheid niet blind staren. De enige reden waarom de SP in de regering zit, ligt in de getallen en de procenten.
Twee kamerzetels
We moeten wel duidelijk maken waar het om gaat. In elke partij kan men een onderscheid maken tussen drie concentrische cirkels. Er is de middencirkel die alle leden en de organisaties omsluit. Het gros van de werking van een partij vindt plaats in deze middencirkel. Het ledenaantal van de SP bedraagt ongeveer 80.000 personen, wat dus ongeveer twee kamerzetels uitmaakt. Er is de binnenste cirkel van elke partij die we humoristisch als het centraal comité kunnen bestempelen. Tot slot is er de buitenste cirkel, alle kiezers en potentiële kiezers. Wij willen ons hier vooral bezig houden met de relatie van de binnenste en de middencirkel met de grote, buitenste cirkel. Want wat een partijbestuur ook doet of denkt, hoe goed of slecht de partijwerking over het land ook is, het eindresultaat wordt bepaald door hoe deze werking uiteindelijk door de buitencirkel, dus door alle kiezers en potentiële kiezers wordt begrepen.
Het argument bijvoorbeeld dat binnen de partij hard gewerkt wordt en iedereen zijn best doet, terwijl uit verkiezingen blijkt dat het aantal stemmen daalt, bewijst dat er iets fout is in de relatie tussen de middencirkel en de buitenste cirkel, tussen partij en kiezers. Belangrijk hierbij is dat er een onderscheid moet gemaakt worden tussen de dynamiek en de evolutie van de partij enerzijds en anderzijds de dynamiek en de evolutie van de maatschappij, van de buitenste cirkel dus.
Een dalende verkiezingsuitslag is meestal het gevolg van een slechte perceptie door de partij van de globale maatschappelijke evolutie of van deelaspecten daarvan, waardoor zij niet meer in die mate het gedachtegoed aanbrengt dat de niet partijbetrokken kiezers, de zappers van de buitenste cirkel nog aanspreekt. Een partij die driekwart van zijn energie en zijn tijd besteedt aan de partij en haar werking, besteedt eigenlijk driekwart van zijn vermogen aan ternauwernood twee kamerzetels.
Geen afdoend antwoord
Enkele punten in de maatschappelijke evolutie van de laatste drie decennia hebben stuk voor stuk in het nadeel van de SP gespeeld. De partij heeft daarop geen afdoend antwoord weten te formuleren, omdat ze die wijzigingen niet voldoende heeft waargenomen, omdat ze die niet heeft begrepen, en ook omdat ze er wellicht fout op heeft gereageerd. In welke mate partijstructuren zelf hiervoor verantwoordelijk zijn (de institutionele factor) is nog een andere vraag die buiten dit bestek valt.
Ten eerste was er geen vertaling van socialistische waarden en ideologieën (oorspronkelijk ontworpen voor anonieme collectiviteiten ('solidariteit') naar diezelfde waarden, maar dan in een vertaling naar individuen toe. Daardoor zijn de vroegere effecten van een verzuilde werking in toenemende mate uitgebleven.
Ten tweede zijn er minder mensen tewerkgesteld in de secundaire sector (industrie). Een daling van 40% in 1970 naar 25% vandaag, terwijl een enorme middenklasse is gegroeid als resultaat van de verwezenlijking van de welvaartsstraat. Dat heeft bij vele nieuwkomers in deze klasse geleid tot een loochening van de sociale klasse van herkomst, de arbeidersklasse.
Ten derde is er de opgaande lange golf met zijn mentaliteitsverandering, waarvan we weten dat defensieve waarden en een defensieve opstelling in het algemeen, steeds minder aanspreken. Ze houden zelfs op een waarde te zijn, in tegenstelling tot diezelfde waarden in een neergaande lange golf (1970-1990), die dan wel als waardevol en existentieel belangrijk ervaren werden.
Ten vierde werd extreemrechts niet adequaat benaderd. Dat heeft ertoe geleid dat het socialistisch antwoord op de ideologische doelstellingen van extreemrechts voor een deel als pure propaganda voor deze partij heeft gewerkt.
Tot slot is er de toenemende commercialisering van het mensbeeld. Dat heeft een fundamentele depreciatie van het individu tegenover zichzelf tot gevolg, wat steeds sterker gaat botsen met zijn nieuw individualisme.
Doemdenken
Meer aan plaats en tijd gebonden - maar daarom op bepaalde ogenblikken misschien niet minder belangrijk - is ook nog het doemdenken van sommige socialistische leiders die de huidige partij op een zeer geringschattende manier hebben gekenschetst. Het heeft niet veel zin die vragen te beantwoorden als daarmee niet tegelijk het materiaal en de premissen worden aangereikt over de manier waarop een sociaaldemocratische partij moet functioneren in de 21ste eeuw. Welke visie, welk waardensysteem - om het woord ideologie niet te gebruiken - kan een volwaardig alternatief bieden en terzelfder tijd de sociaaldemocratie toch voldoende scherp aflijnen tegenover de andere partijen? Het is aan de lezer om uit te maken in welke mate het voorstel in het laatste deel van deze bijdrage een afdoend antwoord vormt op elk van deze punten. Bij het beantwoorden van deze vragen kunnen we de evolutie van de socialisten in Engeland, Duitsland en in Frankrijk, en niet alleen daar, als een soort controlevraag in ons achterhoofd houden.
Toelichting
De impact van die maatschappelijke evoluties op de SP vergt nadere toelichting.
1. Er is geen vertaling gebeurd van socialistische waarden en ideologieën, oorspronkelijk opgevat voor anonieme collectiviteiten, naar diezelfde waarden maar dan in een vertaling naar individuen toe. Daardoor zijn de vroegere positieve effecten van een verzuilde werking in toenemende mate uitgebleven. Indien men de fundamentele waarden die aan de basis liggen van de concurrerende ideologieën (het liberalisme, de groenen, de christendemocratie, extreemrechts) niet naar hun louter ideologisch gehalte bekijkt, maar volgens de mate waarin de individuele kiezer, het individu dus, persoonlijk een veeleer affectief en emotioneel dan materieel nut kan hebben bij het stemmen voor één van deze partijen, dan blijkt dat elk van deze ideologieën de kiezer individueel iets kan bieden. Bij een dergelijke vraagstelling komt het er eigenlijk ook op aan te zien welke bijbetekenissen deze ideologische labels voor veel mensen hebben. Niet zozeer partijprogramma’s en congresresoluties, maar veeleer het imago is hier van belang omdat uiteindelijk voor een meerderheid van kiezers veeleer dit imago dan ideologische teksten het stemgedrag bepalen.
Het liberalisme heeft steeds de individuele vrijheid, de vrijheid van het individu, de enkeling, met bijbetekenissen van ‘onafhankelijkheid’ en ‘zelfstandigheid’ in zijn imago weten te incorporeren. Aanvankelijk bedoeld als uithangbord voor zelfstandigen, voor de meer bemiddelden en andere kiezers in de hogere inkomensklassen, voor wie het daarom ook een zeer materiële betekenis had, heeft het ook steeds de ondertoon gehad van een individualisme dat eigenlijk geschikt was voor alle mensen. Daarom heeft het ook nooit de rekrutering van kiezers uit de lagere inkomensklassen in de weg gestaan, ofschoon zij er uiteraard niet die materiële betekenis aan konden geven.
De directe baat bij de verdediging van de groene waarden is ook duidelijk. Zij vestigen de aandacht op de roofbouw die de mens op zijn omgeving pleegt. Meer in het algemeen hebben zij inderdaad betrekking op een, laat ons maar kort zeggen, minder vervuilde wereld. Maar aan deze algemene bekommernis heeft ook elke individuele kiezer een concrete baat: zijn eigen milieu, zijn eigen omgeving, zijn eigen straat, zijn eigen stad, en bij uitbreiding ook de kwaliteit van zijn eigen eten en zijn eigen drinken.
Individualisme
Voor christendemocraten ligt het individualisme elders. Hun geloof, hoe vaag of precies dit ook voor elk afzonderlijk bewust of geformuleerd is, hoe orthodox of hoe ketters er dit volgens theologen ook mag uitzien, hoe getrouw aan Rome of hoe pausvijandig dit ook wordt beleden, minimaal is er dit besef dat iets van henzelf zal verder leven. Een christelijke partij is een partij die op een of andere wijze hetzelfde voorhoudt, en er zich toch geregeld toe bekent. Ook al hebben de seculariseringsprocessen van de laatste decennia die inhouden erg vervaagd. Erg precies en erg duidelijk zijn al deze connotaties niet waardoor het ook niet mogelijk is ze precies te formuleren. Integendeel zelfs: het zijn niet in de eerste plaats de precies omschrijfbare inhouden die van het grootste belang zijn bij de vorming van het imago van de partij, of van elke partij zonder meer bij de mensen van de derde cirkel.
Voor extreemrechts liggen de zaken nog wat eenvoudiger. Met eigen volk eerst wordt bedoeld: wij eerst, dus ik eerst. De bokshandschoen als symbool voor deze houding is een zeer verstandige keuze geweest en heeft daarom ook de nodige aantrekkingskracht gehad. Slechts individuen kunnen boksen. Volkeren, ook het eigen volk, kan als volk niet boksen. Naast wij zijn er de anderen. Wie de anderen zijn kan niet altijd op voorhand bepaald worden, maar het zijn steeds vreemdelingen. De creatie van anderen, aan wie een aantal negatieve kenmerken worden opgehangen, dient om het belang, de betekenis van het eigen volk, dus van ieder afzonderlijk individu van dit volk, te accentueren. Het ligt dan ook voor de hand dat men bij extreemrechts dikwijls een alternantie krijgt van extreem massagevoel met extreem ik-gevoel.
Solidariteit
De basiswaarde van het socialisme in het verleden is steeds de solidariteit geweest, tussen alle arbeiders, alle minder bedeelden, alle armen. De resultaten van de gemeenschappelijke actie waren steeds bedoeld voor groepen. Slechts in de mate dat groepen, klassen of massa’s op straat kwamen met bepaalde eisen, kon iets worden afgedwongen. De enkeling betekende eigenlijk niet veel. Slechts in de mate dat hij geen enkeling was, maar deel uitmaakte van een groep, een collectiviteit, een klasse betekende ook hij iets. In een niet zo ver verleden, en voor een deel ook vandaag nog, is dat volkomen juist. Het was de tijd waarin woorden als arbeider of proletariër synoniem waren van macht. Zolang deze laag van de werkende bevolking, steeds meer dan 40 % van de tewerkgestelden, materieel gezien niet veel bezat, had niemand daar bezwaar tegen.
Vandaag wenst niemand nog proletariër genoemd te worden. Het woord arbeider wordt ook vermeden omdat het te sterk herinnert aan vroegere toestanden van bezitsloosheid en ook wel haveloosheid. Veel arbeiders vandaag verdienen heel wat meer dan middenklassers. Het onderscheid tussen arbeiders en bedienden is inderdaad uit de tijd. Een beginnend arbeider vertrekt van hetzelfde niveau als veel beginnende witteboordenwerkers. Hij heeft de individualistische, of moeten we zeggen individualiserende, levenswijze van de middenklasser : zijn auto, zijn televisie, zijn vakantie, zijn scholen voor zijn kinderen.
Hoe zit het in deze situatie met de solidariteit ? Kan dat woord voor velen meer oproepen dan echo’s uit vervlogen tijden? Temeer omdat het vandaag meer en meer wordt gebruikt om de solidaire relatie, en vooral dan de financiële, tussen twee gemeenschappen en drie gewesten, voor te stellen. En nu tot slot dezelfde vraag die we hierboven voor de andere partijen hebben gesteld: in welke mate heeft vandaag iemand die voor een partij stemt met solidariteit als grote grondslag, de indruk, het gevoel voor iets te stemmen dat op een of andere wijze ook hem individueel iets opbrengt. Iets waarbij hij ook als individu baat heeft, waar hij zich als goedverdienende middenklasser nog wat beter bij voelt ? Die emotionele en ethisch aandoende basis die het begrip solidariteit vroeger wel had, is overbodig en hol gemaakt door de welvaartsstaat en ingehaald door de geschiedenis. Het komt er dus op aan datgene wat men vroeger met het begrip solidariteit aanduidde, nu met een hedendaagse term te benoemen. Wie voor de ‘geherformuleerde’ solidariteit stemt, moet ook de indruk hebben individueel aanwezig te zijn, als individu belangrijk te zijn en met het uitbrengen van zijn stem ook iets voor zichzelf te doen. Aan deze voorwaarden zal het nieuwe begrip moeten voldoen, wil het kans hebben op slagen.
- Er is een daling van het aantal mensen in de secundaire sector en er is de groei van een enorme middenklasse, een resultaat van de verwezenlijking van de welvaartsstaat. Dat heeft bij vele nieuwkomers in deze klasse geleid tot een desavoueren van de sociale klasse van herkomst - arbeidersklasse - en het aanhangen van een voor hen nieuw individualisme. Vandaag staan we voor een maatschappij waarvan nog 1,5% van de economisch actieven in de landbouw zit, nog 25% in de secundaire sector, de industrie en de nijverheid, en iets meer dan 70% in de tertiaire sector. In andere termen uitgedrukt staan we voor een maatschappij waarvan een of enkele procenten tot de toplaag behoren, 15 tot 25% tot de lage sociale klassen en al de rest, dus bijna driekwart van de bevolking, vormt een grote middenklasse. Alle grote partijen dienen dus in de eerste plaats hun propaganda, hun visie op deze grote middenklasse te richten willen zij behoorlijke uitslagen hebben bij de volgende verkiezingen, onafhankelijk van de eigen accenten die zij ondanks alles wensen te behouden. De tijd is dus voorbij dat er specifieke bevolkingsgroepen of -lagen waren die het geprivilegieerde jachtterrein waren van de partijen. Nu vissen alle partijen in dezelfde vijver. Aangezien de belangen van die grote aantallen mensen die tot deze middengroepen behoren, erg homogeen zijn en alle grote partijen willen inspelen op die belangen, komen de partijprogramma’s van al die partijen steeds dichter bij elkaar te liggen. De vroegere eigen visie, heel precies afgestemd op de noden en belangen van de sociale laag waaruit men hoofdzakelijk rekruteerde, verdwijnt. De kleinere verschillen worden des te belangrijker en de nood aan een nieuwe grote eigen visie des te duidelijker.
Middenklasse
De leden van deze nieuwe grote middenklasse worden drager van de typische mentaliteit, waarvan het allereerste kenmerk het individualisme is. Alle partijen hebben in hun imago een trek die inspeelt op individualisme. De socialisten het minst, zoals we reeds elders in deze tekst hebben uiteengezet. Daar is dus een fundamenteel probleem. De consumptie zoals ze nu functioneert berust in feite op de drang van mensen zich te differentiëren van andere mensen. Hoe meer geld men kan uitgeven, hoe meer dat wordt gebruikt om uitdrukking te geven aan de eigenheid van elk individu, ook al is het nastreven van die eigenheid voor een groot deel een cultuurproduct. Anders gezegd, de motor van de vrije markteconomie berust voor een deel op de drang van de mens te verschillen van de andere mens, dus op het streven een individu te zijn en geen massamens. Tegenover een ideologie, een mens- en wereldvisie, die daar niet op een of andere wijze op inspeelt, groeit onverschilligheid. En indien zij niet in het niets verdwijnt is het precies omdat zij nog een beperkt aantal deelwaarden verdedigt die voor mensen nog belangrijk zijn.
Een van de aspecten in het gedrag van de kiezer is precies het zappen. Nu eens stemt men voor de ene partij, dan weer voor een andere. Met het geringere verschil tussen de verschillende partijpogramma’s stemt men toch altijd voor hetzelfde fundamentele programma, het behoud van de welvaartsstaat en het verder verbeteren van de sociale zekerheid. Daartoe verbinden zich alle partijen, weliswaar niet met dezelfde intensiteit. En voor het overige laat men zich als individu leiden door zijn onafhankelijk individueel oordeel wat de keuze van de accenten betreft. Dit niet meer stemmen in het verlengde van de traditionele autoriteiten, tot het laatste moment de vrijheid behouden om niet te beslissen en uiteindelijk te stemmen in functie van zijn oordeel, bevestigt dat individualisme in belangrijke mate en is dus voor de gemiddelde kiezer uit de huidige bemiddelde middenklasse heel functioneel.
- Er is een lange opwaartse golf, ingezet vanaf ongeveer 1990, die een belangrijke verandering veroorzaakt in de sensibiliteit van de kiezer. Defensieve waarden en doemdenken, de thema’s van de lange neerwaartse golf van 1970 tot 1990, verliezen meer en meer belangstelling. Anders gezegd, de taal waarmee mensen werden aangesproken en waarvoor ze gevoelig waren is sinds enkele jaren fundamenteel aan het omslaan. Indien men hiermee geen rekening houdt, loopt men een ernstig risico geen interesse meer op te wekken met zijn slagzinnen en daarenboven niet te weten waarom de interesse er niet meer is. De ruim twee decennia van de lange neerwaartse golf waren een periode van toenemende onzekerheid in de hele maatschappij. Alle mensen voelden zich onzeker en bedreigd door catastrofen. Het doemdenken was werkelijk in. Het verdedigen van de verworven rechten en privileges, zoals bijvoorbeeld pensioenen, sloot helemaal aan bij deze mentaliteit van cocooning, het zich terug trekken in zijn huisje, beveiligen van zijn persoonlijk domeintje, sparen voor de toekomst, beperken van de contacten. De mentaliteit die typisch is voor de opwaartse lange golf waarin we nu zitten, staat veeleer open voor offensief gedrag en assertief gedrag. Verdedigen van wat men heeft, blijft natuurlijk evident, maar is niet meer genoeg. Indien men de psychische constellatie in politieke termen zou moeten uitdrukken, zou men kunnen stellen dat in alle partijen het conservatieve (bedoeld als psychische houding) aan belang aan het inboeten is en het progressieve, de openheid voor het nieuwe, voor het andere aan het winnen is. De belangstelling voor de buurt wordt geleidelijk aan vervangen door de belangstelling voor de wereld. Er komt ook weer plaats voor het speelse, voor de humor. In de VLD wordt veel gelachen, en hartelijk. Diepgravende ernst wordt niet meer gezien als een element van diepgaande betrokkenheid maar wordt een showelement naast de vele andere.
Nieuw individu
Het begrip individu krijgt een nieuwe invulling. In de voorbije periode van onzekerheid kroop het individu in zijn schulp terug voor zijn teeveetje, om op deze manier geen risico’s te lopen. Verdediging van pensioen en job, afbetalingen niet in het gedrang brengen, kwaliteit van het eten, drinken en de in te ademen lucht, behoorlijk en goedkoop vervoer, niet teveel lawaai kenschetsten het individualisme van de voorbije periode. De grondtoon was somber en de emotionele reacties wonnen het meestal van de kwaliteit van het denken (zie De Witte Mars).
Het individu van de opgaande lange golf is in even hoge mate een individu, maar wel van een heel ander type. Niet meer angstig en onzeker, maar zelfbewust en bewust van zijn waardigheid en zijn eigenheid. Dat individu moet je niet meer commanderen of afsnauwen. Hij verdient in zijn ogen respect van iedereen, van de koning en van de bedelaar. En dat is niet een vorm van compensatie. Hij is zo. Niet bang. Niet meer hijzelf maar de anderen, de wereld, krijgen zijn volle aandacht. Slechts de angstige mens is voor zichzelf een probleem. Durf zint hem wel, ook avontuur en risico en protest. Het is deze attitude die met het voortschrijden van de jaren aan betekenis wint in alle lagen van de bevolking en waarop een politieke partij noodgedwongen zal moeten inspelen, wil ze het contact met haar potentiële kiezers behouden of vergroten. Vanuit deze optiek is de politieke optie van de CVP om van het gezin (cocooning) een eerste politieke prioriteit te maken, volkomen tegengesteld aan de komende mentaliteitsverandering. Wie haar dit advies heeft gegeven heeft niet veel voeling met de maatschappij en wat er in haar omgaat. Ze zullen dat thema moeten laten vallen omdat ze niet het verwachte gehoor zullen vinden.
- Een niet adequate benadering van extreemrechts die ertoe heeft geleid dat het socialistisch antwoord op de ideologische doelstellingen van extreemrechts voor een deel als pure propaganda voor deze partij heeft gewerkt. De SP heeft in de voorbij tien jaar niet optimaal gereageerd op het fenomeen extreemrechts. Extreemrechtse stemmen hebben slechts voor een heel klein deel een ideologische betekenis, dus de betekenis van een maatschappelijke organisatie in fascistische zin. Er zijn twee elementen die ook typisch waren voor het nazisme, maar ook reeds voordien en nadien gevoelige snaren waren van de binnenlandse politiek: veiligheid en het vreemdelingenbeleid. Tegenover de vreemdelingenhaat heeft de SP het multiculturalisme gepredikt, wat ethisch en humanistisch gezien bijzonder nobel was, maar wat electoraal negatief moest uitdraaien. Eigenlijk reeds met de verkiezingen van 1995, maar door de bijzondere omstandigheden van toen is het pas gebeurd in 1999. Waarom moest dat electoraal negatief uitdraaien? Psychologisch gezien is vreemdelingenhaat niet typisch voor ons, niet typisch voor het nazisme. Het bestaat in meer of mindere mate in alle landen. De racistische houding van delen van de VSA tegenover de zwarten mag gerust ook in dit kapittel worden opgenomen. Het is een verschijnsel dat zich voordoet in perioden van hoge werkloosheid en bijna helemaal wegebt in perioden van volledige tewerkstelling.
Zondebok
Mensen die in angst verkeren omwille van al dan niet vermeende dreigingen en gevaren, vooral ook in verband met hun job, hebben nood aan een soort zondebok waarop zij de agressie kwijt kunnen die wordt geproduceerd door de onzekerheid. Een soort vijand dus. Nog niet zo lang geleden was dat de kapitalist, een soort klassenvijand nummer één. Voor de katholieken was dit de communist. Maar heel dikwijls hebben ook bepaalde soorten vreemdelingen als dusdanig gefungeerd. Men maakte hen tot psychologische zondebok en geraakte op die manier zijn eigen agressie een beetje kwijt. Het is natuurlijk evident dat het pak agressie dat men kwijt moet, voor een deel bepaald wordt door de sociale lagen en groepen waartoe men behoort.
Wat de SP nu heeft gedaan is rond de vreemdelingenhaat een soort taboe hangen, als iets wat nooit geoorloofd is. Zoals gezegd, ethisch en moreel heel hoogstaand, maar wat hadden die mensen nu als alternatief om hun agressie op af te reageren? Op wie of op wat mochten ze wel kwaad zijn? De SP zelf heeft geen alternatief geboden, wat ook niet zo gemakkelijk zou te vinden geweest zijn. Het gevolg was de omschakeling van heel wat kiezers naar het Blok, waar het bon ton was om te schelden op vreemdelingen. Er dient hier wel gewezen op het feit dat de SP veel meer dan om het even welke andere partij een speerpunt heeft gemaakt van het promoten van het multiculturalisme. Hoefde dat? Want het betekent ook dat de politieke agenda van de SP werd gedicteerd door extreemrechts.
Dat geldt ook voor het veiligheidsprobleem. Er dient een fundamenteel onderscheid gemaakt tussen twee soorten onveiligheid. Enerzijds bestaat de reële onveiligheid, die altijd groter wordt naarmate de recessie verder naar beneden gaat, en die nu dus moet afnemen. Anderzijds is er de aangeprate onveiligheid, waarvoor men nu minder vatbaar wordt, gezien de veranderende mentaliteit in een opgaande lange golf. Ook hier moet de vraag gesteld worden of het Blok er niet in is geslaagd om een belangrijk veiligheidsprobleem aan te praten, door een ingenieus gebruik van de media. Daarbij komt dat door het steeds naast elkaar gebruiken van de begrippen veiligheid en vreemdelingen er een soort heimelijke logica wordt opgedrongen en het veiligheidsprobleem een vreemdelingenprobleem werd. Ten onrechte, zoals uit recent onderzoek is gebleken. Het Blok is er aldus voor een deel in geslaagd de politieke agenda van de SP te dicteren en heeft daar de tegenstelling tussen arm en rijk vervangen door de tegenstelling autochtoon/veiligheid en vreemdeling/onveiligheid. Althans wat het imago naar de grote kring van potentiële kiezers toe betreft.
Strategie
Daarom stelt zich ook de vraag in welke mate én het probleem van de vreemdelingen én het probleem van de veiligheid in de publieke opinie, dus bij de modale kiezer, zo een groot probleem geworden is. Alle partijen meenden immers in meer of mindere mate het Blok te moeten bestrijden door een streng humaan vreemdelingenbeleid uit te werken en bij te dragen tot de veiligheid, wat een onvoorstelbare publiciteit voor het Blok is geweest. Want telkens een van de partijen het probleem onveiligheid/vreemdelingen ter sprake bracht voor de media, brachten ze ook de agenda van het Blok ter sprake, impliciet of expliciet. Men mag aannemen dat de journalisten, vooral van de televisie, zich niet altijd bewust waren van dit hefboomeffect, wat trouwens een typische strategie is van de zogenaamde zweeppartijen.
Deze strategie geeft ook nog om een andere reden te denken. Het Vlaams Blok creëerde niet alleen een scène waarop men schaamteloos kon schelden op de vreemdelingen, en daaraan dan telkens ook het probleem van de veiligheid kon koppelen. Bovendien fungeerde het cordon sanitaire als wegwijzer voor iedereen die fundamenteel ontevreden was met zijn individuele existentiële situatie en daardoor in het geheel ontevreden was en dus ook ontevreden met het bestuur, lokaal en nationaal. Voor hem kwam een stem voor een radicale protestpartij het best overeen met zijn gemoedstoestand. Een partij die bij voorkeur door alle partijen van het establishment werd uitgespuwd,. Maar ook hier weten we dat het aantal mensen dat zich fundamenteel existentieel ontevreden en angstig voelt, met de opgaande lange golf aan het afnemen is.
Vanuit de strategie van de partijen is de creatie van het cordon sanitaire waarschijnlijk wel de beste strategie geweest en kan ze ook beter nog een tijdje volgehouden worden. Maar niet het gesprek met het Vlaams Blok, maar dat met de Vlaams Blokkiezer moet beginnen. Men moet er zich over beraden hoe men de terugkeer van deze kiezers naar hun vroegere of andere partijen moet mogelijk maken en aanmoedigen. In de politieke taal moet duidelijk een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de partij Vlaams Blok, waarmee elk gesprek ook in de toekomst geweigerd wordt en anderzijds de Vlaams Blokkiezer die moet worden verwelkomd. Elke Blokkiezer is een gesprek waard.
- Er is de toenemende commercialisering van het mensbeeld die een fundamentele depreciatie van het individu tegenover zichzelf tot gevolg heeft. Dat gaat steeds sterker botsen met zijn nieuw individualisme. Naast de hierboven vermelde kritieken, waarvan er een aantal reeds tonen in welke richting een nieuwe waardenschaal moet gaan, zijn er ook tijdsgebonden factoren die mee zullen bepalen welk onthaal een nieuw waardensysteem wel of niet kan krijgen. De evolutie van het kapitalisme in de eenentwintigste eeuw, die door niemand meer kan worden teruggeschroefd en die door een steeds verder om zich heen grijpende mondialisering alleen nog maar verder uitgebouwd zal worden, heeft ook en terzelfder tijd een nieuw mensbeeld gecreëerd dat door tijdgenoten eigenlijk nog te zeer wordt miskend: de mens die in toenemende mate wordt geëvalueerd in functie van zijn economische bruikbaarheid.
Economisch mensbeeld
Op welke wijze wordt dat overwegend economische mensbeeld geformuleerd? Enkele voorbeelden moeten dat verduidelijken. Door te knibbelen op de uitkeringen voor de werklozen, meestal ongeschoolden en laaggeschoolden, van wie er economisch gezien toch te veel zijn, en die ook gemakkelijk te vervangen zijn door goedkope immigranten. Door kinderen ervan bewust te maken dat ze vorming maar ook onderwijsdressuur moeten aanvaarden omdat het de enige weg is om later niet tot de economisch overbodigen te gaan behoren. Zo wordt de strijd om en de waarde van de punten een voorafspiegeling van de latere strijd om en de latere waarde van de franken. Door de duur van een benoeming of een aanstelling afhankelijk te maken van de duur van de economische bruikbaarheid van de betrokkenen (de zogenaamde flexibilisering van de arbeid). Door ouderen geleidelijk aan voor te bereiden op een pensioenverlaging, omdat hun economische behoeften toch niet meer zo hoog zijn en omdat pensioenen binnen een aantal jaren niet meer betaalbaar zouden zijn, ondanks de steeds maar sterker stijgende conjunctuur (!). Door het succes van bepaalde sporten te vestigen op de sommen die kunnen worden besteed aan het kopen van de steeds maar duurder wordende atleten en spelers. Stations worden geschrapt omdat ze niet meer rendabel zijn. Hetzelfde gebeurt met autobus- en tramlijnen. Altijd eerst de economische overweging en dan, als er nog plaats en tijd is, iets over daaruit voortvloeiende menselijke problemen. Dat is nooit het probleem geweest van de van de filosofie van de staat, waardoor, uiteraard, staatsondernemingen duurder waren.
Op zichzelf is dat allemaal niet zo erg en ook niet zo nieuw, vinden velen Bovendien wordt men toch nooit met al die aspecten terzelfder tijd geconfronteerd. Mogelijk. Dat belet evenwel niet dat onze maatschappij het toch reeds zover heeft gebracht dat iemand schuldgevoelens gaat ontwikkelen omdat hij niet meer rendeert, geen economische bruikbaarheid meer heeft, omdat de mens moet leven om te werken en niet werken om te leven. Hierbij verliest men ook uit het oog dat al wie wel nog rendeert dat ook wel beseft en eveneens bang is dat hem iets zou overkomen waardoor hij wordt uitgerangeerd uit het station van de economisch productieven. Dat is uiteindelijk niet nieuw. In de negentiende eeuw was het ook zo, maar met dit verschil dat toen alleen de arbeiders in- en uitgerangeerd werden volgens de noden van de markt. Vandaag kan het iedereen overkomen in alle klassen en lagen van de maatschappij. Negentiende-eeuwse arbeiders tilden daar eigenlijk niet zo zwaar aan. Ze wisten het en hadden het meermaals meegemaakt. Zij haalden hun zelfwaardegevoel niet uit het feit of ze al dan niet arbeid hadden. Vandaag treft dit vercommercialiseerde mensbeeld de groep die er het zwaarst onder lijdt, namelijk die zeer grote middengroep, waarvan we weten hoe sterk hun individualisme is ontwikkeld. Het is die grote vijver waarin alle partijen gaan vissen naar kiezers.
Onaanvaardbaar
Dat mensbeeld wordt ons uiteraard opgedrongen door de neo-liberale sociaaleconomische omstandigheden waarin het zijn eigen functionaliteit heeft en tot op zekere hoogte ook logisch is. Anders gezegd: er is niet veel aan te doen, tenzij die omstandigheden zouden kunnen worden veranderd. Laat ons niet naïef zijn. Het gaat nu eenmaal te ver dat de mens wordt gedegradeerd tot een radertje, tot een instrument dat zijn waarde ontleent aan zijn bruikbaarheid in dit wereldeconomische proces. Zoiets is onder geen enkele voorwaarde te aanvaarden. Het kan niet dat het economisch denken in de hele maatschappij gaat overwegen en het economische mensbeeld als enig geldige mensbeeld gaat fungeren. Dat is een duidelijke ethische stellingneming. Als dat gebeurt, gaat het neoliberalisme een brug te ver. Anderzijds is het kapitalistische sociaaleconomische proces zo wereldwijd ingeplant dat alle voorstellen om de bestaande maatschappelijke orde om te keren, of zelfs maar te willen vervangen door een andere, naïef en utopisch zijn. Het communisme zal nog wel eens terugkeren, maar niet voor de grenzen van de vrije markteconomie zijn bereikt. Niet vooraleer de vrije markteconomie tot in de verste uithoeken van Buiten Mongolië is gevestigd en ook daar op zijn limiet, uiteindelijk de nulgroei, is gebotst. Dat kan nog eeuwen duren.
Voorstel
Tot slot een voorstel betreffende nieuwe sociaaldemocratische doelstellingen voor de eenentwintigste eeuw. Hier dient men de functie van een waardensysteem, de gebruikelijke ideologie, fundamenteel en radicaal te herdenken althans voor de welvaartsstaten. Voor de Derde Wereld gaat de klassenstrijd nog een tijd verder door volgens het scenario van Karl Marx. We zijn reeds decennialang in het tijdperk van het einde van de ideologieën (Daniel Bell). Omdat er geen duidelijk van elkaar verschillende klassen meer bestaan - ze zijn opgegaan in of hangen aan die grote middenklasse - kunnen er ook geen duidelijk van elkaar verschillende ideologieën meer bestaan. De ideologieën kwamen er in wezen steeds op neer, de maatschappij zo te hervormen dat de klasse waarvoor de ideologie bestemd was, er na de revolutie de mooiste maatschappij aan overhield.
De huidige grote middenklasse doet alsof ze de enige klasse is en hervormt dan ook de hele maatschappij en de hele wereld naar haar ogenschijnlijke belangen: vrije markt overal. Ideologieën die één bepaald item vooropstellen (de groenen, nationalistische partijen) en voor wie eigenlijk een fundamentele reorganisatie van de maatschappij niet hoeft, die dus niet aan een reorganisatie van de verdeling van de rijkdommen raken, kunnen op elk ogenblik voor kortere of langere tijd verschijnen. De socialistische of sociaaldemocratische partijen, en in feite alle partijen in het Westen, doen er dus goed aan te beseffen dat zij alleen kunnen en zullen voortbestaan in een neoliberale, vrije markteconomie. Als zij dat besef weigeren, houden zij op gesprekspartners te zijn voor iedereen, want onnuttig om de concrete problemen aan te pakken.
Verleden en toekomst
Op het eerste gezicht geeft dat de indruk dat we ideologisch in een ander universum terechtkomen, dat een totaal nieuw tijdvak moet aanbreken in de politieke zingeving van de democraten, dat het verleden heeft afgedaan en dat ermee moet worden gebroken. Ja en neen. Ja, want wat wel heeft afgedaan en wat we inderdaad beter bij het domein van het verleden en de geschiedenis laten, zijn de concrete doelstellingen die de tot voor kort gangbare ideologieën hebben weten te verwezenlijken. We gaan niet beginnen hier de lange reeks realisaties op een rij te zetten die de sociaaldemocratische partijen hebben verwezenlijkt in een maatschappij met een steeds stijgende productiviteit. Neen, want de fundamentele motivatie die de drijfkracht vormde achter dit streven en deze strijd is alles behalve verjaard en kan nooit verjaren. Het komt er slechts op aan die fundamentele motivatie als basisideologie te poneren.
Wat was de achterliggende motivatie van een eeuw sociale en politieke strijd van de socialisten en later van de christendemocraten? Waarom hebben ze die strijd geleverd? De antwoorden klinken nog in onze oren: om een einde te maken aan de willekeur waarmee ze werden behandeld, om een einde te maken aan de onrechtvaardigheid en de ongelijkheid in de beloning, om een groter aandeel van de bedrijfswinst in het loonaandeel te verkrijgen. In één woord: om een rechtvaardige sociale wetgeving te verkrijgen. En wat is het basismotief dat daar dan achter schuilgaat? Met welk doel wensten de sociaaldemocratische partijen een rechtvaardige sociale wetgeving voor de arbeiders? Met welk doel wensten de Vlamingen een rechtvaardige taalwetgeving? Met welk doel wensen alle regionalistische partijen in de EU een erkenning van hun voor het merendeel culturele maar soms ook politieke eisen? Wat is het fundamentele uitgangspunt van de vele vrouwen die vandaag strijden voor hun volwaardige erkenning en gelijke behandeling? Wat is de ultima ratio van om het even welke emancipatorische strijd waar dan ook en wanneer dan ook?
Respect of het gebrek eraan
Het is een onbegonnen taak de gemeenschappelijke menselijke noemer te vinden achter elke afzonderlijke fase van deze strijd voor emancipatie en tegen verdrukking. Men moet ook niet trachten dat alles te reduceren tot simpelweg een strijd voor materiële lotsverbetering. Hoewel het dit voor een groot deel was en ook noodgedwongen moest zijn. De materiële lotsverbetering was slechts de eerste fase van de strijd maar nooit het einddoel. Er is één begrip dat wel degelijk, en soms misschien heel ver, achter elke emancipatorische strijd te vinden is, ook achter de klassenstrijd, en dat is de vraag van elke mens om respect. Dat is eigenlijk de gemeenschappelijke noemer achter elk emancipatorisch streven die we zochten. De miskenning van de rechten van het individu, van het kind, van de vrouw, van de arbeider, van de Vlaming, zijn de juridisch vorm van een veel diepere miskenning die niet zomaar in juridische termen kan worden uitgedrukt, namelijk de miskenning van respect voor het individu, voor het kind, voor de vrouw, voor de arbeider, voor de Vlaming.
Langs de strijd voor hun rechten hebben de groepen in de maatschappij eigenlijk gestreefd naar een erkenning van hun recht op respect, dat in wezen steeds een strikt individueel gegeven is, en dat soms als individu, soms via de strijd van de groep kan worden afgedwongen. De realisatie van de erkenning van les droits de l’homme et du citoyen uit de Franse Revolutie is de voorlaatste fase die uiteindelijk het respect voor elke mens mogelijk moet maken. Dat het individu zijn belangen heeft weten te beveiligen door wetten en reglementen geeft hem uiteindelijk nog niet die innerlijke voldoening als mens die hij wel verkrijgt als hij respect kan verdienen en respect kan opbrengen.
Door de opdeling van de maatschappij in boven elkaar liggende klassen en lagen, door de strijd voor zijn concrete miskende belangen, is de mens in het Westen er ook nooit toe geraakt zich de ultieme vraag te stellen hoe de maatschappij diende waargenomen en ingericht zodat aan elkeen het respect kan toekomen dat hij verdient als mens. Er zijn talloze kleine feiten uit het dagelijkse leven van iedereen die iedereen heel erg irriteren, maar waarvan de eliminatie nooit het voorwerp is geweest van een “ideologisch streven”, omdat ze eigenlijk buiten het bestek vielen van de traditionele ideologieën en waardensystemen. We hebben bijvoorbeeld op een bepaalde dag, op een bepaald uur een afspraak met iemand. We zijn daar op tijd en moeten dan eindeloos wachten. We voelen ons gekwetst. Omdat onze belangen miskend worden ? Helemaal niet. Omdat we het gebrek aan respect van de andere voor onszelf ervaren. Als onze straten niet gereinigd worden, als we van de overheid geen antwoord krijgen op onze brieven binnen een normale termijn, als de treinen te laat zijn, als we geen inspraak krijgen in eigen organisaties en alles boven onze hoofden door weinigen beslist wordt, dan ervaren wij dat telkens als een gebrek aan respect voor ons, als een reactie die ons ergens zegt dat wij de moeite niet waard zijn. Wat de psychologen bestempelen als een gekwetst ego, kan dikwijls, maar niet altijd, ethisch uitgedrukt worden als een gevoel dat het gevolg is van een gebrek aan respect.
Dat gebrek aan respect komt ook manifest tot uiting naarmate we meer gewaar worden dat we slechts een radertje zijn in het economisch vlechtwerk van de vrije markteconomie en we slechts betekenis hebben naarmate we functioneren als een radertje. Het getuigt van een gebrek aan respect voor mensen als men ze laat wachten, uitscheldt, niet geeft waarop ze recht hebben, hun leefmilieu vervuilt, hun ontwikkelingsmogelijkheden ontneemt, honger en kou laat lijden, hun verdiende loon ontneemt, hun protestmogelijkheden verbiedt, hun ontspanning belemmert, hun rust onmogelijk maakt, hun wil tot sterven niet respecteert, hun wil en mogelijkheid tot leven vernietigt, hun geloof niet laat belijden, hun partners niet laat kiezen, hun mening niet laat verkondigen, hen informatie onthoudt, hen belet zichzelf te ontwikkelen. Anders gezegd: wat nu nogal onhandig de kwaliteit van het leven wordt genoemd, betekent eigenlijk een levenswijze en een maatschappelijke organisatie die het respect voor de mens centraal stelt.
Een sociaaldemocratische partij moet het fundamentele respect voor het leven in de 21ste eeuw boven in haar vaandel schrijven. Er is geen enkele waarde die daar nog boven kan staan omdat daardoor het respect als ethisch beginsel zijn betekenis verliest. Er blijft natuurlijk nog de vraag wat nog als menselijk leven moet worden beschouwd. Dat houdt bijvoorbeeld ook in dat zelfs het uitspreken en uiteraard het uitvoeren van de doodstraf ten allen tijde uit het menselijke gedrag moet worden gebannen, zoals trouwens elk fysisch geweld dat in wezen mensonwaardig is. Respect voor de mens impliceert dus respect voor zichzelf, voor het kind, voor de vrouw, voor de oudere, voor de werkende, voor de zieke, voor de studerende, voor de werkloze, voor de vreemdeling, voor de gevangene, voor de kunstenaar.
Alternatief
Het is misschien nuttig hier nog eens te wijzen op een erg primitieve manier van denken die ons overvalt telkens als wij mensen catalogeren, hen dus bestempelen als racist, kapitalist of communist. Er moet altijd een fundamenteel onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de mens, die ten allen tijde met respect moet bejegend worden, en anderzijds wat die mens doet, denkt en propageert. Dat kan indruisen tegen bijvoorbeeld het respect voor mensen en moet dus bestreden worden met eventueel alle beschikbare middelen.
De mens zelf is altijd veel meer dan wat hij denkt en doet. Het begrip verdraagzaamheid past hier niet in. Verdraagzaamheid betekent tolereren, en waar het hier om gaat is respecteren, wat heel wat meer is en wat ook geen plaats laat aan het paternalisme, of imperialisme, dat achter verdraagzaamheid schuilt: degene die verdraagt en degenen die verdragen worden, als het de eersten past. Het begrip menselijke waardigheid past hier evenmin in. Of een mens waardig is of niet hangt af van wat hij doet en denkt, en vooral hoe hij denkt en doet. Of een mens al dan niet waardig is, hangt dus steeds af van tijdsgebonden waardeoordelen. De mens heeft altijd recht op respect en dient altijd de andere te respecteren.
Dat mensbeeld lijkt ons het enige alternatief voor het steeds sterker opkomend vercommercialiseerd mensbeeld van de vrije markteconomie. Het laat de mens toe zijn waardigheid als mens te beleven, te behouden, uit te bouwen en te verfijnen. Het staat ook in schril contrast met partijen en ideologieën die mensen ondergeschikt maken aan bepaalde belangen en bepaalde idealen van al dan niet verheven aard. De maatschappelijke en politieke realisatie ervan is meer dan een voldoende bestaanreden voor de verdere uitbouw van de sociaaldemocratie in de eenentwintigste eeuw. Een nieuw nastrevenswaardig sociaaldemocratisch waardensysteem moet ethisch gefundeerd zijn, maar moet dat ethisch uitgangspunt kunnen omzetten in het beleid van de maatschappij in het algemeen en in de organisatie van het dagdagelijkse leven van het individu in het bijzonder. Het moet terzelfder tijd een algemeen principe en een concrete leidraad zijn in het maatschappelijk beleid en in het concrete leven van de enkeling. Men kan zich uiteindelijk nog de vraag stellen of de vraag om respect in wezen niet een fundamentele psychische behoefte is van de mens die zich ethisch laat formuleren als vraag om respect, en juridisch laat formuleren als vragen om mensenrechten, sociale rechten of kinderrechten.
Samenleving & Politiek, Jaargang 7, 2000, nr. 4 (april), pagina 4 tot 15
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.